ECLI:NL:GHARL:2025:2499

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
200.351.543
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2025 uitspraak gedaan over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De kinderrechter had eerder op 10 december 2024 een machtiging verleend voor de periode van 10 december 2024 tot 18 juli 2025, omdat de moeder niet in staat was om de kinderen de benodigde veiligheid en stabiliteit te bieden. De kinderen groeiden op in een verwaarloosde en vervuilde woning, wat leidde tot ernstige zorgen over hun ontwikkeling en welzijn. De moeder had het gezag over de kinderen, maar de situatie was zo ernstig dat de GI (William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering) een verzoek tot uithuisplaatsing indiende. Het hof heeft de eerdere beslissing van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het hof oordeelde dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De moeder was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep aangetekend, maar het hof heeft geoordeeld dat de zorgen over de opvoedsituatie niet konden worden weggenomen en dat de kinderen niet bij de moeder of de oma konden wonen. De machtiging tot uithuisplaatsing blijft van kracht tot 18 juli 2025, terwijl de moeder de mogelijkheid heeft om in een begeleid wonen traject te stappen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.351.543
zaaknummer rechtbank Gelderland 444127
beschikking van 24 april 2025
over de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2]
in de zaak van
[verzoekster](de moeder)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. N. Schiettekatte
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de GI)
die is gevestigd in Amsterdam

1.Samenvatting

De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg of in een gezinshuis verleend van 10 december 2024 tot 18 juli 2025. Het hof beslist dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1.
De moeder heeft twee kinderen:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2017
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2020
2.2.
De moeder heeft het gezag over de kinderen.
2.3.
In de beschikking van 18 juli 2024 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 18 juli 2025.

3.De procedure bij de kinderrechter

3.1.
De GI heeft de kinderrechter verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een pleeggezin of een gezinshuis te verlenen voor de duur van vier weken en hierop te beslissen zonder de belanghebbenden te horen. Verder heeft de GI verzocht om aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een pleeggezin of een gezinshuis te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI heeft verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Dat betekent dat de uithuisplaatsing mag worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep is ingesteld.
3.2.
In de beschikking van 22 november 2024 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg of in een gezinshuis met ingang van 22 november 2024 tot 20 december 2024. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.3.
De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden. De mondelinge behandeling hiervan was op 2 december 2024.
3.4.
Bij beschikking van 10 december 2024 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verleend in een voorziening voor pleegzorg of in een gezinshuis van 10 december 2024 tot 18 juli 2025. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.5.
De kinderen wonen vanaf 22 november 2024 in een crisispleeggezin.

4.De procedure bij het hof

4.1.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter om een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te verlenen. Zij komt daarvan in hoger beroep. Zij wil dat het hof de beslissing van de kinderrechter ongedaan maakt of dat het hof de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur toewijst.
4.2.
De GI wil dat de beslissing in stand blijft.
4.3.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift
  • het verweerschrift
4.4.
De zitting bij het hof was op 21 maart 2025. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat
  • twee vertegenwoordigers van de GI

5.Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet?
5.1.
De GI of de raad voor de kinderbescherming kunnen de rechter verzoeken aan de GI een machtiging te geven de kinderen uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen of voor onderzoek van de kinderen [1] . De rechter kan die machtiging ook verlengen als de GI of de raad dat verzoeken [2] .
Het oordeel van het hof
5.2.
Het hof is van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof verwijst naar het hieronder opgenomen oordeel van de kinderrechter en neemt dit – na eigen onderzoek – over.

3.2. (…) De moeder is onvoldoende in staat om de kinderen de veiligheid en stabiliteit te bieden die zij nodig hebben. De kinderen groeiden bij de moeder op in een sterk vervuilde en verwaarloosde woning. Vast staat dat de hygiënische situatie bij de moeder zo ernstig was dat zij hierdoor inmiddels haar woning is kwijtgeraakt. Ook was er sprake van structurele verwaarlozing van de kinderen en hun fysieke en emotionele (basis)behoeften. De kinderen kampen met een ontwikkelingsachterstand, zoals een spraak-taal achterstand, cognitieve achtsterstand en slechte mondhygiëne. De moeder leek overvraagd en toonde zich passief in de aansturing van de kinderen (zij was mentaal in zichzelf gekeerd) terwijl oma veel van de opvoeding van de kinderen op zich nam. De kinderen hadden twee opvoeders met ieder een andere opvoedingsstijl. Ook werden de kinderen onderling op een andere manier bejegend; [de minderjarige1] wordt bevelend, directief, inconsistent en negatief benaderd terwijl [de minderjarige2] wordt vertroeteld en klein gehouden, terwijl hij weinig tot niet begrensd wordt.
3.3.
De inzet van intensieve hulpverlening heeft alle voornoemde zorgen over de
opvoedsituatie van de kinderen niet kunnen wegnemen. Weliswaar was de inzet van [naam1] nog maar van korte duur, sinds oktober 2024, maar vóór die tijd was [naam2] al betrokken in het gezin. Ondanks kleine verbeterstapjes is er onvoldoende vooruitgang geboekt. Mede door de aanwezigheid van oma in het gezin (ter ondersteuning van de moeder) is voor [naam1] onduidelijk gebleven welke opvoedvaardigheden de moeder zelf bezit en of zij leerbaar is. Daarbij kreeg [naam1] veel signalen dat door de moeder gegeven informatie niet leek te kloppen en dat er sprake was van achterdocht, vermijdend gedrag en schijnmedewerking van de kant van de moeder. Alle zorgen tesamen vormden voor de GI de aanleiding voor (het voornemen tot) het indienen van een regulier verzoek tot uithuisplaatsing van de kinderen. Dit is veranderd in een spoedverzoek omdat de moeder, wat zij op de mondelinge behandeling niet heeft weersproken, volledig lamgeslagen was en passief werd nadat zij vernam van het voornemen tot een uithuisplaatsing.
3.4.
De kinderrechter volgt de moeder niet in haar standpunt dat plaatsing van de
kinderen bij oma moederszijde een voor de kinderen minder schadelijk alternatief zou zijn geweest. Gezien de schriftelijke aanwijzing van 8 november 2024 (vooraankondiging) en 19 november 2024 (waarin staat dat de moeder niet met de kinderen in het huis van oma kan en mag zijn) was dit geen reële optie. Deze situatie is nog ongewijzigd. Dit ligt niet alleen aan de hygiënische situatie bij oma moederszijde (die, zoals tijdens de mondelinge behandeling onweersproken is gebleven, nog slechter is dan bij de moeder het geval was) maar ook aan de opvoedwijze van oma waarbij zij tegen de kinderen kan snauwen en slaande bewegingen kan maken. Dit onderstreept, naar het oordeel van de kinderrechter, de conclusies van [naam1] met betrekking tot de risico’s van onveiligheid voor de kinderen. (…)
5.3.
Het hof voegt hier nog het volgende aan toe. De moeder heeft op de mondelinge behandeling aan het hof verteld dat zij een paar dagen na de mondelinge behandeling een eerste afspraak zou hebben met de [naam3] stichting. Zij wil graag via [naam3] begeleid gaan wonen en opvoedondersteuning krijgen. De GI heeft aan het hof verteld dat zij wil onderzoeken of de kinderen met de juiste ondersteuning weer bij de moeder kunnen gaan wonen als de moeder begeleid woont. Het hof vindt het positief dat de moeder stelt dat zij een eerste stap heeft gezet in het traject begeleid wonen. Het hof is van oordeel dat nu eerst moet worden afgewacht of en wanneer de moeder terecht kan in een begeleid wonen traject en dat vervolgens onderzocht moet worden wat nodig is om de kinderen weer bij de moeder te laten wonen. De machtiging tot uithuisplaatsing duurt nog tot 18 juli 2025. Dat zijn nog ongeveer drie maanden. Omdat de moeder net na de mondelinge behandeling de eerste afspraak met [naam3] heeft gehad, verwacht het hof dat de moeder in ieder geval de periode tot 18 juli 2025 nodig heeft om alle stappen te doorlopen die nodig zijn om begeleid te kunnen gaan wonen.
5.4.
De moeder wil dat de kinderen, in afwachting van het moment waarop zij met de kinderen in een begeleid wonen traject terecht kan, alvast bij haar en haar moeder (de oma) kunnen wonen. Het hof is – net als de kinderrechter – van oordeel dat een (tijdelijke) plaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de oma niet mogelijk is. Los van de vraag of de woning van de oma inmiddels is schoongemaakt en opgeruimd, kunnen de kinderen door de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en de oma en het verschil tussen hun manieren van opvoeden niet bij de oma en de moeder wonen.
5.5.
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing tot 18 juli 2025 terecht aan de GI heeft gegeven. Het hof zal de beslissing van de kinderrechter in stand houden (bekrachtigen) en de verzoeken van de moeder afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 10 december 2024 over de machtiging tot uithuisplaatsing.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, P.B. Kamminga en A.T. Bol, en is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2025.

Voetnoten

1.artikel 1:265b lid 1 BW
2.artikel 1:265c lid 2 BW