ECLI:NL:GHARL:2025:2504

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
21-001968-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht en mishandeling binnen gezin met minderjarige slachtoffers

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met zijn minderjarige stiefdochter en mishandeling van zijn stiefzoon. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn stiefdochter vanaf haar zesde levensjaar gedurende een periode van zeven jaren, waarbij hij haar seksueel binnendrong. Daarnaast heeft hij zijn stiefzoon mishandeld. Het hof legt de verdachte een gevangenisstraf op van vijf jaren, met een vrijheidsbeperkende maatregel die een contactverbod met de slachtoffers inhoudt. De zaak kwam aan het licht toen het slachtoffer, nu 13 jaar oud, haar vriendinnen vertelde over het misbruik. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door forensisch bewijs. De verdachte ontkent de feiten en heeft geen inzicht in zijn daden getoond. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld, met inachtneming van de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001968-24
Uitspraak d.d.: 24 april 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 19 april 2024 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-236749-23 en 16-041986-24, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1987,
thans verblijvende in de [penitentiaire inrichting] te [plaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 april 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.H. Lagerweij, naar voren is gebracht en van hetgeen door mr. Gaalen-van Beuzekom namens de benadeelde partij [benadeelde 1] en door de benadeelde partij [benadeelde 2] en haar raadsvrouw mr. Veldman naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft de bij de dagvaardingen met de parketnummers 16-236749-23 en
16-041986-24 tenlastegelegde feiten respectievelijk genummerd als de feiten 1, 2 en 3.
Het hof neemt deze nummering over.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof leest het onder 3 tenlastegelegde (kort gezegd: mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) aldus dat aan verdachte meerdere feiten impliciet cumulatief zijn tenlastegelegd. De rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte partieel vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling met betrekking tot [slachtoffer 1] . Het hoger beroep is door verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot partiële vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de bij vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van de onder 3 tenlastegelegde mishandeling betreffende [slachtoffer 1] . Dit deel van de tenlastelegging is dus niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Midden-Nederland heeft bij voornoemd vonnis van 19 april 2024, waartegen het hoger beroep is gericht:
  • verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde (kort gezegd: seksueel binnendringen van een twaalf- en zestienminner) in de zaak met parketnummer 16-236749-23 en het onder 3 tenlastegelegde (kort gezegd: mishandeling van een aan zijn zorg toevertrouwd kind) in de zaak met parketnummer 16-041986-24 veroordeeld.
  • aan verdachte een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren en met aftrek van het voorarrest.
  • aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd voor de duur van 5 jaren – inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] – alsmede bevolen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
  • een beslissing genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een (gedeeltelijk) andere kwalificatie en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover dat aan het oordeel van het hof is onderworpen – tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 16-236749-23:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 augustus 2016 tot
10 augustus 2022 te Lelystad, althans in Nederland en/of in België, meermalen, althans eenmaal, met - de al dan niet aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige - [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2010 die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten
- de borst(en) en/of de vagina van die [slachtoffer 1] te betasten,
- zijn, verdachtes, penis te laten betasten door die [slachtoffer 1] ,
- zijn, verdachtes, tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] te brengen en/of te houden,
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] te brengen en/of te houden en/of die [slachtoffer 1] aan die penis te laten zuigen,
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] te brengen en/of te houden en/of
- in de vagina en/of in de mond van die [slachtoffer 1] je ejaculeren.
2.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 augustus 2022 tot en met 5 september 2023 te Lelystad, althans in Nederland en/of in België, meermalen, althans eenmaal, met - de al dan niet aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige - [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2010, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten
- de borst(en) en/of de vagina van die [slachtoffer 1] te betasten,
- zijn, verdachtes, penis te laten betasten door die [slachtoffer 1] ,
- zijn, verdachtes, tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] te brengen en/of te houden,
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] te brengen en/of te houden en/of die [slachtoffer 1] aan die penis te laten zuigen,
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] te brengen en/of te houden en/of
- in de vagina en/of in de mond van die [slachtoffer 1] je ejaculeren.
Zaak met parketnummer 16-041986-24 (gevoegd):
3.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2021 tot en met 17 september 2023 te Lelystad, althans in Nederland, een dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, te weten [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag 3] 2013), heeft mishandeld door (bij) die [slachtoffer 2] meerdere malen, althans eenmaal,
- tegen een deur te duwen en/of (vervolgens) bij de keel vast te pakken,
- op/in het oog en/of de neus en/of de buik, althans het lichaam, te slaan,
- in het kruis en/of de buik, althans het lichaam, te schoppen,
- ( terwijl die [slachtoffer 2] push ups moest doen), tegen de armen en/of benen en/of buik, althans het lichaam, te schoppen en/of
- al dan niet met geschoeide voet op de voeten te gaan staan en/of te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 en feit 2
Het hof bezigt de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, zakelijk weergegeven
1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 7 september 2023, genummerd [nummer 1] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , pagina 21 van het proces-verbaal.
Ik doe aangifte namens mijn jongste dochter [slachtoffer 1] . Zij is geboren op [geboortedag 2] 2010 te Lelystad. Ik doe aangifte tegen [verdachte] . Dit is haar stiefvader.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige
[benadeelde 1] van 15 september 2023, genummerd [nummer 2] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , pagina’s 139-155 van het proces-verbaal.
V: Oké, nou heb ik begrepen, dat op een gegeven moment er dingen gingen gebeuren.En hoe oud was jij toen?
A: Volgens mij zes.
V: En wat ging er gebeuren tussen jou en [verdachte] ?
A: Hij ging seksuele dingen doen. We zaten samen in de auto, alleen ik met [verdachte] , en hij ging mij verkrachten. Ik moest op hem zitten.
V: Wat van hem, ging jou verkrachten?
A: Zijn geslachtsdeel.
V: Zijn geslachtsdeel, oké, En waar bij jou, ging die met zijn geslachtsdeel?
A: Bij die van mij. Hij ging erin.
V: Hoe vaak in de week?
A: Ongeveer drie keer, maar als ik ongesteld ben, dan doet hij het niet.
V: Hoe oud was je, toen je ongesteld werd?
A: Volgens mij elf.
V: Behalve de auto, op welke andere plekken of plaatsen, is dit gebeurd, zijn geslachtsdeel in de jouwe?
A: In zijn kamer, in mijn kamer, beneden in de woonkamer, dat gebeurt alleen als niemand thuis is.
V: Is het nog op andere plaatsen gebeurd?
A: Ja, toen wij, zeg maar, op vakantie waren.
V: Op vakantie waren ja, en waar dan?
A: Volgens mij in België. Een keer gingen we ergens zwemmen. Toen moesten we omkleden, om naar huis te gaan. Hij ging hetzelfde doen, wat ik net heb verteld. Het was staand. Iedereen ging zich omkleden. Ik ging naar m’n eigen hokje. Toen ging ik me omkleden, maar hij zei, voordat ik dat ging doen, dat ik naar zijn hokje moest. Ik ging met m’n rug naar hem toe.En ik moest, zeg maar, een soort van bukken.
V: En wat van hem ging dan in wat van jou?
A: Zijn geslachtsdeel in die van mij.
V: Zijn er, tussen jou en [verdachte] , nog andere dingen gebeurd dan zijn geslachtsdeel in die van
jou?
A: Soms moest ik ook nog zuigen aan zijn geslachtsdeel.
V: Oké, [slachtoffer 1] , waar is dat allemaal gebeurd, op welke plaatsen?
A: In zijn kamer, slaapkamer, en hij deed het ook nog soms in mijn kamer, in de badkamer.
V: Kan je daarvan één keertje vertellen, wat er toen gebeurde met het zuigen aan zijn geslachtsdeel?
A: Ja, ik moest gewoon zuigen en moest ik ook nog het aanraken, toen wou ik dat niet.
V: Hoe vaak is dat gebeurd?
A: Heel vaak, ik weet niet, hoe vaak, maar gewoon heel vaak.
V: Heeft ie nog wel eens andere dingen bij jou gedaan, dan wat je nu verteld hebt, op seksuele
dingen?
A: Ja, hij ging, zeg maar, likken aan mijn geslachtsdeel.
V: Hij ging likken aan jouw geslachtsdeel. En hoe vaak is dat gebeurd?
A: Ook wel vaak, maar de laatste tijd ging hij dat niet zo vaak doen.
V: En waar is dat allemaal gebeurd, op welke plaatsen?
A: In m’n kamer, in zijn kamer, en volgens mij een keer in de badkamer.
V: En weet je nog hoe oud jij was, toen dat begon, dat likken?
A: Zeven of acht.
V: Zijn er nog wel eens andere dingen gebeurd aan seksuele dingen?
A: Hij raakt m'n borst aan.
V: Ja, en wat doet ie daarmee, met het aanraken?
A: Met zijn handen, of soms likt hij het.
V: Ik hoor wel eens, dat het bijvoorbeeld gaat met aaien, of knijpen, of strelen, of anders.En hoe is dat bij jou?
A: Strelen.
V: Nou begrijp ik van jou, dat het eigenlijk heel vaak gebeurt hè, meerdere keren in de week, hoe weet jij, dat deze dingen gaan beginnen met [verdachte] ?
A: Volgens mij alleen als we alleen zijn, dan heb ik het gevoel, dat hij dat gaat doen.
V: Is het niet, wat [verdachte] dan bijvoorbeeld doet, of is het iets, wat [verdachte] zegt, of misschien nog anders? Kan je is aan mij zeggen, hoe hij dat zegt, wat ie dan zegt?
A: “Ik wil je” of “ik heb zin in je”. Dan zeg ik: “oké” of dan knik ik. En dan zegt hij:“kom je dan naar boven” of “ga jij dan naar boven”. En dan zegt hij dat ik me klaar moet maken als ik naar boven moet of niet. Dus gewoon m’n kleren uitdoen. En m'n geslachtsdeel nat moet maken.
V: Dat jij je geslachtsdeel nat moet maken, oké, en hoe weet jij, dat je dat moet doen, dat je je geslachtsdeel nat moet maken?
A: Dat heeft hij, zeg maar, gezegd, en daarna na een tijd, dat hij dat heel vaak heeft gezegd. En dan ben ik dat gaan doen.
V: Hoe maak jij jezelf nat?
A: Met m’n vingers erin.
V: Weet jij wat klaarkomen is?
A: Dat ze, zeg maar, spuiten of iets.
V: Is dat wel eens gebeurd door [verdachte] ?
A: Ja.
V: Is dat één keer geweest, of vaker?
A: Vaker.
V: En als hij klaarkomt, waar komt dat dan?
A: In mijn geslachtsdeel.
V: Hoe weet jij dat?
A: Want dan zegt hij het. En dan voel ik ook nog soms iets.
V: Hoe vaak is dat gebeurd, dat klaarkomen in jou?
A: Gewoon elke keer.
V: Als je hem moest zuigen, is ie dan ook wel eens klaargekomen?
A: Eén keer,
V: Hoe oud was je toen?
A: Twaalf denk ik.
V: En waar was dat toen?
A: In de badkamer.
V: Waar is ie toen klaargekomen?
A: In m’n mond, en hij vroeg ook nog, of ik het fijn vond. En hij zei ook, dat het niet erg was.
V: Wat heb jij gedaan met dat in je mond.
A: Ik ging het uitspugen.
V: Nou heb jij verteld, dat jij ongesteld bent en wordt. En hoe oud was jij toen, elf jaar oud. zei je. Heb ik opgeschreven.
A: Volgens mij tien of elf.
V: Dus tien of elf werd jij ongesteld. Maar ik hoor ook van jou, dat [verdachte] ook wel klaarkwam in jouw geslachtsdeel. Ben je wel eens bang geweest, voor baby’s?
A: Hij zei elke keer, dat hij een operatie heeft gedaan, zodat hij geen baby’s kon maken.
V: Wat zei die elke keer?
A: Hij zei gewoon een keer, dat hij geen baby’s kon maken.
V: Oké, dus dat er geen baby’s kwamen, want hij had een operatie gedaan. En wat was dat voor operatie?
A: Ik weet niet meer.
V: Maar wat zou dan niet meer gebeuren?
A: Dat hij niet mensen kon zwanger maken.
V: Want toen jij dit ging vertellen hè, die middag, was het die dag toen ook gebeurd, tussen jou en [verdachte] , seksuele dingen?
A: Ja.
V: Waar was je?
A: Ik was gewoon thuis. M’n moeder was bij d’r paard. M'n zus was op school, m’n zusje en m’n broertje waren buiten. Hij was bezig op de laptop, en toen ging hij, zeg maar, me roepen. En toen kwam ik naar hem toe. En toen zei hij “ik heb zin in je” en toen ging ik ja knikken, of, volgens mij was het ja. Ik zei ook nog “oké”.
V: En toen?
A: Zei hij dat ik me boven klaar moest maken. Toen heb ik me klaargemaakt. En kwam hij naar boven. Hij ging zijn kleding uitdoen. Toen ging hij liggen op bed, en zei dat ik boven op hem moest. En toen ging hij zijn geslachtsdeel in die van mij doen.
V: In jou doen, ja, en toen?
A: En toen ging hij, zeg maar, liggen op het bed. En ging hij bovenop me.Ik moest m'n knieën, zeg maar, naar boven doen of iets, m’n benen naar boven. En toen ging zijn geslachtsdeel in die van mij.
V: Maar wat gebeurt er dan in die paar minuten, als zijn geslachtsdeel in die van jou is?
A: Dan gaat hij gewoon bewegen.
V: Hoe stopt het dan. Of wat maakt het, dat het stopt, deze keer?
A: Hij kwam klaar.
V: Hij komt klaar. Hoe weet je dat?
A: Hij zei dat, en ik voelde het.
V: Hij zei het, en jij voelde het. En wat voel je dan?
A: Dat er iets in me gaat.
3. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van het studioverhoor van getuige [getuige 1] van 27 maart 2024, vastgesteld door griffier A.C. Koppenol en rechter-commissaris mr. M. Koppert, pagina’s 1-13, los toegevoegd aan het dossier.
V: Bij de politie heb je verteld dat [verdachte] jou seksueel zou hebben misbruikt. Wanneer is het
misbruik begonnen?
A: Ongeveer een paar maanden nadat ik 6 werd, of ervoor. In ieder geval toen ik 6 was.
V: Weetje nog waar dat was?
A: Het was op een parkeerplaats, nadat wij bij een boerderij waren.
V: Je hebt verteld over seksueel misbruik tijdens een vakantie in België. Kan jij je die keer nu ook herinneren?
A: Ik was in de tent. De rest was gaan zwemmen of ergens anders.
V: Weet je nog hoe lang jullie daar zijn geweest?
A: Vier of vijf dagen. Eigenlijk zouden we er een week ofzo zijn, maar de rest van de dagen ging het echt heel veel regenen, dus toen gingen we eerder naar huis.
V: Weet je nog in welke groep jij zat?
A: Groep 7 of 8.
V: Je hebt aan de politie verteld dat je daar ook misbruikt bent en dat dat in een pashokje was.
Getuige schudt nee.
A: Nee, dat was bij een zwembad en dat was in Nederland.
V: Was het een zwembad in Lelystad, in Emmeloord of heel ergens anders?
A: Ergens anders. Ik weet niet meer waar.
V: Dit zwembad, was dat een binnen- of buitenzwembad?
A: Een binnenzwembad, met een stroming.
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van een verklaring van getuige [getuige 2] van 20 september 2023, genummerd [nummer 3] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] , pagina’s 115-116 van het proces-verbaal.
Ik was thuis bezig in de keuken, toen mijn dochter mij kwam halen. Ik ben toen met haar meegelopen naar het eind van de straat waar ik [slachtoffer 1] en een meisje, [naam 1] , zag staan. Mijn dochter gaf aan dat ik mee moest komen, want het was echt heel erg. Toen ik daar aankwam, was [slachtoffer 1] aan het huilen, lichtelijk in paniek en wilde eigenlijk weg. Toen heeft [slachtoffer 1] gezegd dat ze al vanaf haar zesde (6e) seksueel misbruikt wordt door haar stiefvader en dat ze er niet meer tegen kan. Door [verdachte] dat zei ze ook. Ik heb alleen aan haar gevraagd of we haar vader of moeder moesten bellen. En wanneer het voor het laatst was gebeurd. Toen had ze wel aangegeven “in de middag”.
V: Hoe kunt u haar gemoedstoestand omschrijven op dat moment?
A: In paniek huilen, bang. Beetje zo hulpeloos. Hoe zeg je zoiets. Met je ziel onder je arm ook. [naam 2] heeft later aangegeven dat [slachtoffer 1] had gezegd, dat zij seksueel misbruikt wordt door haar stiefvader.
5. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van het studioverhoor van getuige [getuige 3] van 25 oktober 2023, genummerd
[nummer 4] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] , pagina’s 176-177 van het proces-verbaal.
M: Zij heeft tegen mij gezegd dat zij van haar stiefvader op hem moest zitten. Dat heeft zij aan mij verteld. Op haar 6e begon het met haar stiefvader. Want wat ik eerst vertelde dus; Dat zij op hem moest zitten. In de auto moest dat. Ik heb nog een andere vriendin. Wij liepen daar langs, langs die vriendin. Toen ging [slachtoffer 1] een beetje huilen omdat mijn andere vriendin vroeg wat er was. Toen heeft [slachtoffer 1] het ook aan haar verteld. Toen haalde mijn andere vriendin haar moeder.
V: Hoe was [slachtoffer 1] toen ze het vertelde?
M: Heel erg verdrietig.
6. Een deskundigenrapportage van het Nederlands Forensisch Instituut van
14 september 2023, Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van de aangifte van een zedenmisdrijf gepleegd in Lelystad op
5 september 2023, opgesteld door rapporteur dr. J. Warnaar, pagina’s 1-5,
los toegevoegd aan het dossier.

4.DNA-onderzoek

Onderstaand referentiemateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek.
SIN
Naam
Geboortedatum
[kenmerknummer]
slachtoffer [slachtoffer 1]
[geboortedag 2] 2010
Onderstaande bemonsteringen uit de onderzoekset zedendelicten van slachtoffer [slachtoffer 1] zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek.
SIN
Omschrijving bemonstering
[kenmerknummer]
binnenste schaamlippen (nat)
[kenmerknummer]
diep vaginaal
[kenmerknummer]
DNA kan afkomstig zijn van:
Bewijskracht
binnenste schaamlippen (nat)
slachtoffer [slachtoffer 1]
niet berekend
zie toelichting 1
Onderzoek naar aard celmateriaal
Resultaat
- bloed aangetroffen?
nee
- aanwijzing spermavloeistof?
ja
- spermacellen waargenomen?
nee
[kenmerknummer]
DNA kan afkomstig zijn van:
Bewijskracht
diep vaginaal
slachtoffer [slachtoffer 1]
zie toelichting 2
niet berekend
zie toelichting 1
Onderzoek naar aard celmateriaal
Resultaat
- bloed aangetroffen?
nee
- aanwijzing spermavloeistof?
ja
- spermacellen waargenomen?
nee
Toelichting;
1. Vanwege de overeenkomsten met het DNA-profiel van slachtoffer [slachtoffer 1] en omdat het een bemonstering van haar lichaam betreft, is ervan uitgegaan dat er daadwerkelijk DNA van slachtoffer [slachtoffer 1] in de bemonstering aanwezig is.
2. In deze bemonstering is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van een relatief kleine hoeveelheid mannelijk.
7. Een deskundigenrapportage van het Nederlands Forensisch Instituut van
11 december 2023, Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van de aangifte van een zedenmisdrijf gepleegd in Lelystad op
5 september 2023, opgesteld door rapporteur dr. J. Warnaar, pagina’s 1-11,
los toegevoegd aan het dossier.

4.DNA-onderzoek

Onderstaand referentiemateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek.
SIN
Naam
Geboortedatum
[kenmerknummer]
verdachte [verdachte]
[geboortedag 1] 1987
Onderstaande bemonsteringen zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek.
SIN
Omschrijving bemonstering
onderbroek slachtoffer [slachtoffer 1]
[kenmerknummer]
spoor binnenkant voorzijde boven kruis
[kenmerknummer]
spoor binnenkant achterzijde
[kenmerknummer]
spoor buitenkant achterzijde op tailleband
onderzoekset zedendelicten slachtoffer [slachtoffer 1]
[kenmerknummer]
diep vaginaal
[kenmerknummer]
dijbeen, nat
[kenmerknummer]
buitenste schaamlippen nat
[kenmerknummer]
voorhof, nat

7.Resultaten, interpretatie en conclusie van het onderzoek

Onderzoek naar onderzoek [kenmerknummer]

[kenmerknummer]
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
spoor binnenkant voorzijde boven kruis
minimaal één persoon:
- slachtoffer [slachtoffer 1]
- niet berekend
zie toelichting 1
Onderzoek naar aard celmateriaal
Resultaat
- aanwijzing spermavloeistof?
ja
zie toelichting 3
- spermacellen waargenomen
nee
[kenmerknummer]
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
spoor binnenkant achterzijde
minimaal één persoon:
- slachtoffer [slachtoffer 1]
- niet berekend
zie toelichting 1
Onderzoek naar aard celmateriaal
Resultaat
- aanwijzing spermavloeistof?
ja
- spermacellen waargenomen
nee
[kenmerknummer]
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
spoor buitenkant achterzijde op tailleband
minimaal één persoon:
- slachtoffer [slachtoffer 1]
- niet berekend
zie toelichting 1
Onderzoek naar aard celmateriaal
Resultaat
- aanwijzing spermavloeistof?
ja
- spermacellen waargenomen
nee
Onderzoekset zedendelicten ZAAE2353NL
[kenmerknummer]
diep vaginaal
Y-chromosomaal DNA-onderzoek
Van het mannelijke DNA in deze bemonstering is met Y-chromosomaal DNA-onderzoek geen voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikt Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen.
[kenmerknummer]
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
dijbeen nat
minimaal één persoon:
- slachtoffer [slachtoffer 1]
- niet berekend
zie toelichting 1
Onderzoek naar aard celmateriaal
Resultaat
- aanwijzing spermavloeistof?
ja
- spermacellen waargenomen
nee
[kenmerknummer]
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
buitenste schaamlippen, nat
minimaal één persoon:
- slachtoffer [slachtoffer 1]
- niet berekend
zie toelichting 1
Onderzoek naar aard celmateriaal
Resultaat
- aanwijzing spermavloeistof?
ja
- spermacellen waargenomen
nee
[kenmerknummer]
DNA kan afkomstig zijn van
Bewijskracht
voorhof nat
minimaal één persoon:
- slachtoffer [slachtoffer 1]
- niet berekend
zie toelichting 1
Onderzoek naar aard celmateriaal
Resultaat
- aanwijzing spermavloeistof?
ja
- spermacellen waargenomen
nee
Toelichting:
1. Vanwege de overeenkomsten met het DNA-profiel van slachtoffer [slachtoffer 1] en omdat het een bemonstering van haar lichaam of kleding betreft, is ervan uitgegaan dat er daadwerkelijk DNA van slachtoffer [slachtoffer 1] in de bemonstering aanwezig is. Dergelijke bemonsteringen bevatten doorgaans DNA van de persoon zelf.
2. Er is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van een relatief kleine hoeveelheid mannelijk DNA in deze.
3. Er is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van spermavloeistof in deze bemonstering. Echter, omdat er geen aanwijzing is verkregen voor de aanwezigheid van mannelijk DNA kan, indien er daadwerkelijk spermavloeistof aanwezig is,
niet (met Y-chromosomaal DNA-onderzoek) worden onderzocht van welke man de spermavloeistof afkomstig kan zijn.
8. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van
24 januari 2024, genummerd [nummer 5] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] , los toegevoegd aan het dossier.
Op 14 september 2023 werd door het NFI gerapporteerd dat het in de bemonsteringen diep vaginaal en tussen de binnenste schaamlippen een aanwijzing werd verkregen voor de aanwezigheid van spermavloeistof Er werden geen spermakoppen aangetroffen.Deze spermakoppen bevatten DNA-materiaal dat geschikt is voor vergelijkend onderzoek. Het ontbreken van spermakoppen in spermavloeistof kan diverse oorzaken hebben zoals onvruchtbaarheid of sterilisatie.
9. De verklaring van verdachte tijdens de inhoudelijke behandeling van onderhavige strafzaak in hoger beroep van 10 april 2025.
Het klopt dat ik gesteriliseerd ben.
De bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 en feit 2
De verdenking tegen verdachte onder feit 1 komt erop neer dat hij op meerdere tijdstippen in de periode van 10 augustus 2016 tot 10 augustus 2022 te Lelystad, ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer 1] , onder andere bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl zij jonger dan 12 jaar oud was en aan verdachtes zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd.
De verdenking van verdachte onder feit 2 komt erop neer dat hij op meerdere tijdstippen in de periode van 10 augustus 2022 tot en met 5 september 2023 te Lelystad, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer 1] , onder andere bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl zij ouder dan 12 jaar was maar jonger dan 16 jaar en aan verdachtes zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Zij heeft daartoe primair aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] onbetrouwbaar zijn en om die reden terzijde dienen te worden geschoven. Indien het hof van oordeel is dat de verklaringen van [slachtoffer 1] wel betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebezigd, heeft de raadsvrouw subsidiair aangevoerd dat sprake is van onvoldoende steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 1] . Voor zover het hof tot een bewezenverklaring komt van een van beide tenlastegelegde feiten, heeft de raadsvrouw diverse voorwaardelijke verzoeken tot nader onderzoek gedaan.
Oordeel van het hof
De rechtbank is in haar vonnis tot de volgende bewijsoverwegingen gekomen (cursief opgenomen).
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaanskenmerken door de omstandigheid dat slechts twee personen aanwezig waren bij de (gestelde) seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte, zoals in deze zaak het geval is, brengt dit in veel gevallen met zich dat de verklaring van het vermeende slachtoffer als belangrijkste bewijsmiddel voorhanden is. Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op grond van enkel de verklaring van het vermeende slachtoffer.
Steunbewijs kan ertoe leiden dat toch een bewezenverklaring kan volgen. Of sprake is van voldoende steunbewijs is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de tenlastegelegde handelingen als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van het slachtoffer, als die betrouwbaar wordt bevonden,op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring (slachtoffer) heeft afgelegd. De rechtbank ziet zich dus gesteld voor de vraag of de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar is en of deze verklaring voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Tegen deze achtergrond oordeelt de rechtbank als volgt.
Betrouwbaarheid
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de verklaringen van [slachtoffer 1] als voldoende betrouwbaar kunnen worden aangemerkt om tot uitgangspunt te kunnen dienen in
deze zaak.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 1] tijdens beide studioverhoren consistent en gedetailleerd heeft verklaard over wat er volgens haar is gebeurd, welke seksuele handelingen zij van verdachte moest verrichten en welke handelingen verdachte bij haar heeft verricht. Daarbij verklaart zij ook consistent en gedetailleerd over de omstandigheden waaronder die handelingen hebben plaatsgevonden en waar dat was. Zo verklaart [slachtoffer 1] dat het misbruik voornamelijk heeft plaatsgevonden bij hen thuis in Lelystad, maar ook in de auto, op vakantie in België en in een pashokje van een zwembad. [slachtoffer 1] koppelt daarnaast specifieke herinneringen aan het misbruik, bijvoorbeeld dat zij vanwege het slechte weer eerder zijn teruggekomen van bedoelde vakantie in België. Of dat het misbruik in de auto plaatsvond op een parkeerplaats, nadat verdachte en [slachtoffer 1] op een boerderij waren geweest. Ook vindt de rechtbank het opvallend te noemen dat [slachtoffer 1] de verhoorder corrigeert als deze ten onrechte opmerkt dat zij eerder zou hebben verklaard dat zij op de vakantie in België in een pashokje zou zijn misbruikt. Verder vallen op de specifieke herinneringen van [slachtoffer 1] aan de wijze waarop het misbruik steeds begon. Verdachte zou dan zeggen: “Ik heb zin in jou” en dat [slachtoffer 1] zich “klaar moest maken”. [slachtoffer 1] verklaart ook dat verdachte haar had verteld dat hij een operatie had gedaan waardoor hij geen baby’s meer kon maken. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gesteriliseerd is. De rechtbank ziet gelet hierop geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] te twijfelen, zodat zij die verklaringen tot uitgangspunt zal nemen.
Voldoende steunbewijs?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verklaringen van [slachtoffer 1] voldoende steun vinden in de rest van het dossier. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en licht dat als volgt toe.
De details over het seksueel misbruik zijn aan het licht gekomen toen [slachtoffer 1] op 5 september 2023 naar eigen zeggen “er niet meer tegen kon”, en aan haar vriendinnetjes [naam 1] en [naam 2] en de moeder van [naam 2] heeft verteld dat zij vanaf haar zesde levensjaar misbruikt wordt door verdachte, haar stiefvader. Zowel [naam 1] als de moeder van [naam 2] (‘disclosure-getuigen') verklaren over hevige emoties van [slachtoffer 1] die zij hebben waargenomen wanneer zij hen over het misbruik – dat volgens haar op diezelfde dag opnieuw had plaatsgevonden – vertelt. Die waarnemingen bieden steun aan de verklaring van [slachtoffer 1] .
In de tweede plaats wordt de verklaring van [slachtoffer 1] ondersteund door de uitkomsten van het forensisch onderzoek dat diezelfde dag heeft plaatsgevonden aan en in het lichaam van [slachtoffer 1] en op haar ondergoed. Bij dat onderzoek werd in twee bemonsteringen (binnenste schaamlippen en diep vaginaal) een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van spermavloeistof in het lichaam van [slachtoffer 1] , die dan net 13 jaar oud is. Ook op het ondergoed van [slachtoffer 1] zijn meerdere sporen van spermavloeistof aangetroffen. Door het Nederlands Forensische Instituut is gerapporteerd dat er in de aangetroffen spermavloeistof geen spermakoppen zijn aangetroffen. Het ontbreken van spermakoppen in spermavloeistof kan diverse oorzaken hebben zoals onvruchtbaarheid of sterilisatie. Verdachte heeft verklaard dat hij gesteriliseerd is.
Geconfronteerd met deze onderzoeksbevinding heeft verdachte het scenario geschetst dat [slachtoffer 1] mogelijk zelf met een pipet zijn spermavloeistof heeft ingebracht. Verdachte zou op5 september 2023 op de wc-bril zijn klaargekomen en dit vervolgens niet hebben schoongemaakt. De rechtbank vindt dit scenario volstrekt ongeloofwaardig en gaat hieraan
voorbij.
Conclusie
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] over het misbruik
door verdachte vanaf haar zesde levensjaar betrouwbaar zijn, dat haar verklaring voldoende steun vindt in andere onderzoeksbevindingen en dat er geen contra-indicaties zijn die een bewezenverklaring van het tenlastegelegde in de weg staan. De rechtbank vindt het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde misbruik dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraak
Ten aanzien van het laatste gedachtestreepje onder feit 1 (in de mond van die [slachtoffer 1] te ejaculeren) zal de rechtbank verdachte vrijspreken gelet op de verklaring van [slachtoffer 1] dat dit één keer is gebeurd toen zij al twaalf jaren oud was.
Het hof is het met deze overwegingen van de rechtbank eens en neemt ze over.
In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
In tegenstelling tot de eerdere verklaring van verdachte heeft hij tijdens de inhoudelijke behandeling in hoger beroep verklaard dat het scenario dat [slachtoffer 1] mogelijk zelf met een pipet spermavloeistof van hem heeft ingebracht op niets berust en dat het hof aan het eerder door hem geschetste scenario geen waarde moet hechten. Naar het oordeel van het hof doet deze gewijzigde verklaring van verdachte in hoger beroep niets af aan de bewijsconstructie van de rechtbank.
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3
Het hof bezigt de navolgende bewijsmiddelen, zakelijk weergegeven.
1. De deels bekennende verklaring van verdachte tijdens de inhoudelijke behandeling in hoger beroep van 10 april 2025.
Ik heb [slachtoffer 2] één keer billenkoek gegeven. Ik heb hem toen geslagen met de vlakke hand.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] (moeder van [slachtoffer 2] ) van 3 november 2023, genummerd [nummer 6] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7] , pagina’s 182-183 van het proces-verbaal.
Ik heb [slachtoffer 2] en zijn zusje aangegeven dat zijn bonus-vader [verdachte] in de gevangenis zit. Hierop zei [slachtoffer 2] dat hij mij ook iets moest vertellen. Namelijk dat [verdachte] hem ook had mishandeld. [slachtoffer 2] zei dat [verdachte] hem had geslagen en hem tegen de muur had gegooid.En dat dit vroeger heel vaak gebeurde maar dat het de laatste tijd steeds beter ging. Bij de praktijkondersteuner vertelde [slachtoffer 2] dat hij met de vuist en met de platte hand is geslagen op zijn armen, benen en buik en dat dit erg veel pijn deed. Hij vertelde ook dat hij op zijn oog geslagen was. [slachtoffer 2] vroeg daarna of ik nog wist van die ene keer dat hij had gezegd dat hij zijn hoofd had gestoten aan een kastdeurtje. Ik zei tegen hem dal ik dat nog wist. Hierop zei [slachtoffer 2] dat dit eigenlijk niet waar was, maar dat [verdachte] hem toen op zijn oog geslagen had met zijn vuist. Hij moest van [verdachte] vertellen dat hij zijn oog gestoten had aan een kastdeurtje. Dit is ongeveer 2 jaar geleden gebeurd.
3. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal voorlopige samenvatting studioverhoor van getuige [getuige 4] van 3 januari 2024, documentcode [code] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8] , pagina’s 194-197 van het proces-verbaal, genummerd [nummer 7] .
A: Hij heeft mij heel lang mishandeld en dat is gewoon echt niet leuk.
E: Je vertelde over mishandelen. Is het één keer of vaker gebeurt?
A: Vaker.
V: Wat kun je mij vertellen over de keer dat je het beste kan herinneren?
A: Toen [slachtoffer 1] weg ging toen ging hij als allerlaatste toeslaan.
A: Hij had mij mishandeld en een blauw oog eens een keer geslagen.
V: Wat kun je over de laatste keer dat [slachtoffer 1] weg was vertellen?
A: Toen heeft hij mij heel vaak getrapt. Ik moest van hem 100 push-ups doen met zijn voet op mijn rug.
V': Waarmee sloeg hij jou?
A : Met zijn hand, die hand was pijnlijk. Hij is best sterk en was echt veel pijn bij mij.
K: Wat is de eerste keer dat je kunt herinneren? Vertel daar eens alles over.
A: Ja, dat is in 2022. Toen schopte hij mij alleen maar, in mijn buik enzo. Dit gebeurde vaker. En toen moest ik honderd push ups doen, dat was in de woonkamer. Als ik dat niet deed dan werd ik geschopt. Hij deed dat met zijn voet, met zijn werkschoenen. Raakte in buik en benen. Gaat hij met zijn voet op mijn rug zodat het zwaarder wordt. Dat was deze keer, dat doet hij elke keer.
V: Toen [verdachte] met zijn voet op jouw rug was, waar was hij toen?
A: In de keuken, hij zat op een stoel en ik moest honderd push ups doen. Hij schopte in buik toen ik bezig was met push ups.
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van het verhoor van getuige [getuige 5] van 10 januari 2024, documentcode [code] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 5] , pagina’s 211-212 van het proces-verbaal, genummerd [nummer 7] .
O: [getuige 5] begint uit zichzelf het volgende te verklaren.
A: Ik wil hel wel hebben over iets wat hij bij [slachtoffer 2] heeft gedaan. Ik hoorde dus allemaal stampen of vallen op de grond. Toen ik boven was. Ik ging stiekem en stil naar beneden.Ik keek om het hoekje van de muur zeg maar, van [verdachte] moest [slachtoffer 2] per se allemaal push ups doen. Ik hoorde dat [slachtoffer 2] aan het huilen was. [slachtoffer 2] wilde het ook niet. Ik weet niet wat [verdachte] precies deed, maar het leek alsof hij op [slachtoffer 2] stond. Niet echt staan, maar wel met zijn voeten op hem. [verdachte] schopte ook steeds tegen de armen van [slachtoffer 2] , zodat [slachtoffer 2] steeds ging vallen.
V: Hoe oud was [slachtoffer 2] ongeveer, toen dit gebeurde?
A: Volgens mij was hij 7 of 8 jaar.
De bewijsoverweging ten aanzien van feit 3
De verdenking van verdachte onder feit 3 komt erop neer dat hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 november 2021 tot en met 17 september 2023 te Lelystad een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorende tot het gezin, te weten [slachtoffer 2] , heeft mishandeld.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 3 tenlastegelegde. Zij heeft daartoe primair aangevoerd dat sprake is van onvoldoende steunbewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 2] . Subsidiair stelt de verdediging dat ‘enkel’ een bewezenverklaring kan volgen voor hetgeen verdachte heeft bekend, namelijk het geven van één keer billenkoek aan [slachtoffer 2] .
Indien het hof van oordeel is dat verdachte meerdere handelingen uit de tenlastelegging kan worden verweten, heeft de raadsvrouw meer subsidiair verzocht verdachte vrij te spreken voor de periode voor 2022.
Oordeel van het hof
De rechtbank is in haar vonnis ten aanzien van feit 3 tot de volgende bewijsoverweging gekomen (cursief opgenomen).
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die [slachtoffer 2] over de mishandeling heeft afgelegd
met betrekking tot drie concrete momenten in voldoende mate bevestiging vindt in andere onderzoeksbevindingen. Het gaat dan om het incident met de push ups (verklaring van [getuige 5] ), het geven van billenkoek dan wel een klap (verklaring van verdachte) en het slaan
van [slachtoffer 2] met als gevolg een blauw oog (verklaring van moeder). Voor de overige geweldshandelingen zoals ten laste gelegd biedt het strafdossier onvoldoende steun.Van die handelingen zal verdachte worden vrijgesproken.
Conclusie
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] meerdere keren in de periode tussen 1 november 2021 tot en met 17 september 2023 heeft mishandeld.
Het hof neemt ook deze overweging van de rechtbank over. In aanvulling daarop ziet het hof, anders dan door de raadsvrouw in hoger beroep verzocht, geen aanleiding om de bewezenverklaarde periode in te perken tot en met 2022. Alhoewel uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat twee van de drie bewezenverklaarde mishandelingen, kort gezegd het ‘push-up-’ en ‘keukenkast-incident’, hebben plaatsgehad voor 2023, kan dat niet worden vastgesteld ten aanzien van het ‘billenkoek-incident’.
Voorwaardelijke verzoeken
Verzoeken verdediging
De raadsvrouw heeft het hof de volgende voorwaardelijke verzoeken gedaan indien het hof tot een bewezenverklaring komt van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten:
Het laten plaatsvinden van een betrouwbaarheidsonderzoek naar de verklaringen van [slachtoffer 1] .
Het horen van [getuige 5] als getuige.
Het horen van [getuige 6] als getuige.
Het bevragen van DNA-deskundige dr. J. Warnaar over de resultaten van de rapportages van het NFI.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorwaardelijke verzoeken van de raadsvrouw moeten worden afgewezen.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat de voorwaardelijke verzoeken moeten worden getoetst aan het noodzaakscriterium. Het hof overweegt als volgt.
De door de verdediging ingediende voorwaardelijke verzoeken zijn eerder aan de orde gekomen als onderzoekswensen, die op de regiezitting van 23 september 2024 zijn besproken.
De onderzoekswensen zijn toen door het hof afgewezen, omdat deze onvoldoende waren onderbouwd (verzoeken 1, 2 en 3) en omdat van het onderzoek onder 4 de noodzaak niet is gebleken wegens het ontbreken van concrete vraagpunten. Tijdens de inhoudelijke behandeling zijn deze onderzoekswensen als verzoeken in voorwaardelijke vorm herhaald, mocht het hof tot een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 komen.
Het hof stelt vast dat de verdediging in essentie geen nieuwe of andere onderbouwing aan de verzoeken ten grondslag heeft gelegd. Bij deze stand van zaken, gegeven de stand van het dossier en het verhandelde ter zitting van 10 april 2025 ziet het hof de noodzaak om tot andere beslissingen op die verzoeken te komen niet. De verzoeken worden afgewezen.
Bewezenverklaring
Door de hiervoor genoemde wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-236749-23 onder
1 en 2 en het in de zaak met parketnummer 16-041986-24 tenlastegelegde onder 3, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 16-236749-23:
1.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 10 augustus 2016 tot 10 augustus 2022 te Lelystad, althans in Nederland en/of in België, meermalen, met de - aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige - [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2010 die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten
- de borsten en de vagina van die [slachtoffer 1] te betasten,
- zijn, verdachtes, penis te laten betasten door die [slachtoffer 1] ,
- zijn, verdachtes, tong in de vagina en tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] te brengen en
te houden,
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] te brengen en te houden en die [slachtoffer 1]
aan die penis te laten zuigen,
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] te brengen en te houden.
2.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 10 augustus 2022 tot en met 5 september 2023 te Lelystad, althans in Nederland en/of in België, meermalen, met - de aan zijn, verdachtes. zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige - [slachtoffer 1] , geboren op
[geboortedag 2] 2010. die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten
- de borsten en de vagina van die [slachtoffer 1] te betasten,
- zijn, verdachtes, penis te laten betasten door die [slachtoffer 1] ,
- zijn, verdachtes, tong in de vagina en tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 1] te brengen en
te houden,
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] te brengen en te houden en die [slachtoffer 1]
aan die penis te laten zuigen,
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] te brengen en te houden en
- in de vagina en in de mond van die [slachtoffer 1] te ejaculeren.
Zaak met parketnummer 16-041986-24:
3.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 november 2021 tot en met 17 september 2023 te Lelystad, een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, te weten [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag 3] 2013) heeft mishandeld door (bij) die [slachtoffer 2] meerdere malen
- op het oog, althans het lichaam te slaan en
- terwijl die [slachtoffer 2] push ups moest doen, tegen de armen en benen en buik, te schoppen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 16-236749-23 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 16-236749-23 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 16-041986-24 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin,
meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en maatregel
Vordering van de advocaat-generaal
De vordering van de advocaat-generaal strekt ertoe dat:
  • verdachte wordt veroordeeld voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 16-236749-2 en voor het onder 3 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 16-041986-24;
  • aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 6 jaren,
  • aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd voor de duur van
Standpunt van de verdediging
De raadsvouw heeft het hof primair verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen, omdat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw het hof verzocht de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de strafmaat te volgen en bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen. De raadsvrouw heeft een aantal feiten en omstandigheden aangevoerd die als strafmatigend meegewogen moeten worden en verdachte is bereid om zich aan bijzondere voorwaarden te houden.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in haar vonnis ten aanzien van de aard en de ernst van het feit het volgende overwogen (cursief opgenomen).
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn minderjarige stiefdochter vanaf haar zesde levensjaar gedurende een periode van zeven jaar. Dat misbruik bestond onder andere uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Verdachte heeft hiermee op zeer ernstige wijze de lichamelijke integriteit van zijn stiefdochter geschonden. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid en afhankelijkheid van zijn stiefdochter en heeft ook het vertrouwen in hem – als stiefvader – op grove wijze geschonden.
Het plegen van dergelijke ernstige feiten kan vaak langdurige en ernstige schade toebrengen
aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Uit de ter zitting voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring van de moeder van [slachtoffer 1] blijkt dat het handelen van verdachte op [slachtoffer 1] een enorme impact heeft gehad, en nog altijd heeft. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan en heeft bevrediging van zijn eigen behoefte vooropgesteld. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn stiefzoon.Het mishandelen van [slachtoffer 2] vond thuis plaats, waar [slachtoffer 2] zich geborgen en veilig had moeten
voelen. Kinderen dienen door hun (stief)ouders te worden beschermd en dienen in alle rust in
een veilige omgeving te kunnen opgroeien. Verdachte heeft zijn stiefzoon deze veilige thuisomgeving niet geboden door hem meermaals te mishandelen. Ook hier blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de moeder van [slachtoffer 2] dat hij nog altijd bang is voor verdachte. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Het hof neemt ook deze overweging van de rechtbank over. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
Het hof constateert dat het seksueel misbruik jarenlang heeft kunnen voortduren.
Verdachte heeft bij de moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] het vertrouwen gewekt dat de kinderen bij hem in goede handen waren. Tijdens de zitting in hoger beroep is duidelijk naar voren gekomen dat alle gezinsleden, maar in het bijzonder [slachtoffer 1] , nog altijd grote negatieve gevolgen ervaren door hetgeen hen is overkomen. Waar andere meisjes van [slachtoffer 1] ’s leeftijd zich in alle vrijheid als tiener ontwikkelen, leidt [slachtoffer 1] een teruggetrokken bestaan, is zij nog niet in staat op reguliere wijze naar de middelbare school te gaan en brengt zij veel tijd op een zorgboerderij door.
De rechtbank heeft in haar vonnis ten aanzien van de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden het volgende vastgesteld (cursief opgenomen).
De persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van
27 februari 2024 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor vergelijkbare strafbare feiten is veroordeeld.
Bij haar beslissing houdt de rechtbank wat betreft de persoon van verdachte verder rekening
met de volgende informatie:
  • een rapport betreffende een Pro Justitia psychologisch onderzoek van26 januari 2024, opgemaakt door E. J. M. Nan, psycholoog i.o. tot GZ-psycholoog& pro Justitia rapporteur onder supervisie van P. K. Kristensen, psycholoog;
  • een aanvullend rapport betreffende een Pro Justitia psychologisch onderzoek van19 maart 2024, opgemaakt door E. J. M. Nan, psycholoog i.o. tot GZ-psycholoog& pro Justitia rapporteur onder supervisie van P. K. Kristensen, GZ-psycholoog;
  • een rapport van de reclassering van 20 maart 2024, opgemaakt door reclasseringswerker [naam 3] .
Uit voornoemde rapporten volgt dat verdachte voldoet aan de algemene kenmerken van een
persoonlijkheidsstoornis. Meer specifiek zijn er narcistische trekken zichtbaar. Het valt op dat verdachte behoefte heeft aan bewondering voor zijn positieve karaktertrekken en opvoedvaardigheden. Verdachte is slechts beperkt in staat minder positieve kenmerken van zichzelf te noemen. Tevens zijn afhankelijke trekken zichtbaar. Verdachte heeft de neiging zich aan de wensen van de ander aan te passen ter bevrediging van gevoelens en waardering
en goedkeuring, wat ten koste gaat van zijn autonomie. Ten tijde van de tenlastegelegde feiten was hier eveneens sprake van.
Ten aanzien van het seksueel misbruik van [slachtoffer 1] ontkent verdachte de tenlastegelegde feiten, waardoor er geen delictanalyse is opgesteld. Wel wordt er bij verdachte persoonlijkheidsproblematiek vastgesteld, zoals hierboven omschreven. Hoewel er persoonlijkheidsproblematiek bij verdachte wordt vastgesteld, is er geen zicht verkregen op zijn eventuele cognities, gevoelens en gedrag rondom het seksueel misbruik. Desondanks zien de deskundigen op basis van deze informatie geen mogelijk verband tussen de pathologie en het tenlastegelegde, waarbij in dermate sprake is van disfuncties dat (het hof begrijpt: het) verdachte in zijn wilsvrijheid heeft beperkt. Er wordt dan ook geadviseerd verdachte de tenlastegelegde feiten volledig toe te rekenen. In tegenstelling tot het langdurig seksueel misbruik, gaat het bij de mishandeling van [slachtoffer 2] mogelijk om impulsief gedrag, waardoor een mogelijk verband tussen de stoornis en de tenlastegelegde mishandeling niet kan worden uitgesloten, noch bevestigd. Er wordt dan ook geen uitspraak gedaan over de mate van toerekenen. De rechtbank neemt de conclusies van deze deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid op de daarvoor in voornoemde rapporten bijeengebrachte gronden over en maakt die tot de hare.
Zowel tegenover de Pro Justitia deskundigen als tegenover de reclassering spreekt verdachte
de bereidheid uit medewerking te verlenen aan psychologisch hulp, indien opgelegd.De reclassering acht betrokkenheid van daartoe aangewezen instanties (zoals Veilig Thuis) wenselijk bij eventueel contactherstel met zijn biologische dochter, die wel binnen het gezin woonachtig is. De rechtbank ziet ook de meerwaarde in van psychologische hulp en betrokkenheid van de daartoe aangewezen instanties voor verdachte.
Het hof neemt ook deze conclusies van de rechtbank over. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
In hoger beroep is aan verdachte gevraagd waar hij hulp en begeleiding bij nodig zou kunnen hebben. Verdachte heeft vervolgens verklaard dat hij behandeling wil krijgen om zijn trauma van de afgelopen periode (door de beschuldiging en detentie) te kunnen verwerken.
Verder zou hij graag begeleiding willen in verband met zijn perfectionisme en ‘het zichzelf voorbijlopen’. Hij wil zijn leven na detentie weer opbouwen en een stabiel bestaan creëren. Vervolgens is aan verdachte gevraagd of hij hulp en begeleiding nodig heeft bij de inmiddels door de rechtbank al bewezenverklaarde feiten. Verdachte heeft geen inhoudelijk antwoord kunnen geven op deze vraag. Het hof merkt daarbij op dat tijdens de zitting in hoger beroep heel nadrukkelijk naar voren is gekomen dat verdachte de feiten blijft ontkennen.
Verdachte heeft daarmee – in het licht van de bewezenverklaring door het hof – blijk gegeven van een gebrek aan probleeminzicht en zelfreflectie. Verdachte heeft weliswaar, daarnaar gevraagd, woordelijk verklaard dat hij het heel erg vindt dat het zo slecht gaat met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , maar het hof vraagt zich af in hoeverre verdachte dat ook intrinsiek zo voelt en of hij zich realiseert wat hij deze kinderen heeft aangedaan.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat verdachte er van moet worden doordrongen dat zijn handelingen volstrekt ontoelaatbaar zijn. Het hof is dan ook van oordeel dat gelet op de aard van de strafbare feiten, de ernst daarvan en de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
Het hof is echter van oordeel dat de duur van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en het leed dat voornamelijk [slachtoffer 1] , maar ook [slachtoffer 2] is toegebracht. Daarnaast ziet het hof geen meerwaarde om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen en bijzondere voorwaarden te stellen, nu dit gelet op de proceshouding en de persoon van verdachte geen toegevoegde waarde zal hebben. Het hof acht in het onderhavige geval oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht dient hierop in mindering te worden gebracht. De aangevoerde persoonlijke omstandigheden van verdachte tijdens de inhoudelijke behandeling in hoger beroep brengen het hof niet tot een ander oordeel.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet,
dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
In het licht van de duur van de gevangenisstraf die het hof oplegt, is op dit moment geen sprake van de situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering.
Nu de raadsvrouw een verzoek heeft gedaan tot opheffing van de voorlopige hechtenis,
wijst het hof dit verzoek af gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de op te leggen straf.
Daarnaast is het hof van oordeel dat oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel passend en geboden is. Deze maatregel zal bestaan uit een contactverbod, inhoudende dat verdachte gedurende vijf jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact mag opnemen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en uit een locatieverbod, inhoudende dat verdachte zich niet mag ophouden in de woonplaats van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , te weten Lelystad.
Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat de bewezenverklaarde feiten zich binnen de gezinscontext hebben afgespeeld, dat het misbruik met betrekking tot [slachtoffer 1] langdurig en op frequente wijze heeft plaatsgevonden en dat verdachte voor de bewezenverklaarde feiten niet aanspreekbaar is gebleken en gebleven. Het is voorstelbaar dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] na de traumatische ervaringen met verdachte bang zijn om met hem in contact te komen en/of hem te ontmoeten. Het hof acht het opleggen van een dergelijke maatregel daarom voor genoemde duur noodzakelijk en proportioneel.
Gelet op de aard van de bewezenverklaarde gedragingen, de genoemde gezinscontext waarbinnen die plaatsvonden en de omstandigheid dat verdachte ook nog een biologische dochter met de moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft, is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw contact met hen zal hebben, een strafbaar feit zal plegen en of zich belastend zal gedragen ten opzichte van beiden.
Het hof zal dan ook bevelen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is, met aftrek van de tijd die verdachte al onderworpen is geweest aan de dadelijk uitvoerbaar verklaarde maatregel.
Het hof zal verder bepalen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 38v, 38w, 57, 244, 245, 248, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vorderingen van de benadeelde partijen
De volgende personen hebben zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeelde 1]
De vordering bedraagt € 117.201,36, bestaande uit € 17.201,36 ter vergoeding van materiële schade (waaronder ook een post aan proceskosten) en € 100.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
2. [benadeelde 3]
De vordering bedraagt € 50.341,79, bestaande uit € 341,79 ter vergoeding van materiële schade en € 50.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
3. [benadeelde 2]
De vordering bedraagt € 34.676,00, bestaande uit € 14.676,00 ter vergoeding van materiële schade en € 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor de bedragen van de oorspronkelijke vorderingen. Namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 3] is aan het hof verzocht te gelasten dat het te ontvangen bedrag zal worden gestort op een daartoe te openen bankrekening op naam van [benadeelde 1] en [benadeelde 3] met een BEM-clausule, zodat zij vanaf hun achttiende verjaardag zelf over dit geld kunnen beschikken.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen volledig toewijsbaar zijn, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
1. [benadeelde 1]
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de gehele vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard in verband met de bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw het hof verzocht de vordering gedeeltelijk toe te wijzen. Met betrekking tot de materiële schade moeten de schadepost ‘aanschaf nieuw bed en matras’ en de schadepost ‘studievertraging’ worden afgewezen, omdat het causaal verband ontbreekt tussen het handelen van verdachte en deze gevorderde schadeposten. Ook de schadepost ‘proceskosten’ moet worden afgewezen, omdat de benadeelde partij ter zitting werd vertegenwoordigd door haar raadsvrouw. De raadsvrouw heeft geen opmerkingen over de schadeposten ‘parkeerkosten’ en ‘kilometervergoeding’. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw het hof verzocht het bedrag fors te matigen en aansluiting te zoeken bij ‘categorie 4’ van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven.
2. [benadeelde 3]
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de gehele vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard in verband met de bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw het hof verzocht de vordering slechts gedeeltelijk toe te wijzen. De materiële schade (de schadepost ‘aanschaf nieuw bed en matras’) moet worden afgewezen, omdat het causaal verband ontbreekt tussen het handelen van verdachte en deze gevorderde schadepost. Bovendien lijken er kosten voor nieuwe gordijnen te worden gevorderd en ook daarvan ontbreekt een causaal verband met het onder 3 tenlastegelegde. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw het hof verzocht het bedrag fors te matigen en aansluiting te zoeken bij ‘categorie 1’ van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven.
3. [benadeelde 2]
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de gehele vordering moet worden afgewezen, omdat het causaal verband ontbreekt tussen het handelen van verdachte en deze gevorderde schade, de benadeelde partij geen slachtoffer is in de onderhavige zaak en van shock- of affectieschade geen sprake is. De raadsvrouw heeft zich daarnaast primair op het standpunt gesteld dat de gehele vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard in verband met de bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw het hof verzocht een aantal schadeposten af te wijzen dan wel de benadeelde partij ten aanzien van een aantal schadeposten niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van het hof
1. [benadeelde 1]
Materiële schade
Ten aanzien van de schadepost ‘aanschaf nieuw bed en matras’ stelt het hof vast dat deze schadepost voor vergoeding in aanmerking komt. De schade staat in rechtstreeks verband met de bewezenverklaarde feiten, gelet op de aard daarvan en de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd. Het hof is van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd en dat sprake is van een causaal verband tussen deze schadepost van de benadeelde partij en het handelen van verdachte. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 435,87 zal daarom worden toegewezen.
Met betrekking tot de schadeposten ‘parkeerkosten studioverhoren’ en ‘kilometervergoeding’ is het hof van oordeel dat voor vergoeding van deze kosten het Burgerlijk Wetboek noch enige andere regeling een wettelijke grondslag biedt. Deze kosten zijn in de gegeven omstandigheden evenmin aan te merken als voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. De door de benadeelde partij gevorderde bedragen van € 18,37 en € 43,56 zullen daarom worden afgewezen.
Het hof stelt vast dat de schadepost ‘studievertraging’ voldoende is onderbouwd. Zo blijkt uit de overgelegde stukken dat de benadeelde partij ten gevolge van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten niet naar school kan gaan en dat de studievertraging inmiddels is gerealiseerd. Het door de benadeelde partij gevorderde forfaitaire bedrag van € 16.650,00 zal daarom worden toegewezen.
Proceskosten
Ten aanzien van de schadepost ‘gevorderde proceskosten bijwonen slachtoffergesprek’ stelt het hof vast dat deze proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, nu de benadeelde partij ter zitting werd vertegenwoordigd door haar raadsvrouw. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 53,56 zal daarom worden afgewezen.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat met het door verdachte gepleegde jarenlange misbruik een ernstige inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij, waardoor zij in haar persoon is aangetast.
De benadeelde partij heeft dan ook op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding. Bij de vaststelling van de omvang van de schade heeft de rechtbank, zoals ook door de Hoge Raad is voorgeschreven, mede gelet op schadevergoedingen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden toegewezen. Het hof ziet aanleiding om de immateriële schade te begroten op een bedrag van € 30.000,00. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat het seksueel misbruik langdurig en op frequente wijze op jonge leeftijd heeft plaatsgevonden binnen een gezinscontext waarin de benadeelde partij zich geborgen en veilig had moeten voelen. Het overige gevorderde deel zal worden afgewezen.
Conclusie
Concluderend is het hof van oordeel dat de door de benadeelde partij geleden materiële en immateriële schade tot een totaalbedrag van € 47.085,87 zal worden toegewezen,
te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Als ingangsdatum voor de wettelijke rente voor de schadepost ‘aanschaf nieuw bed en matras’, zal de datum worden bepaald op de dag dat deze goederen zijn aangeschaft. Als ingangsdatum voor de wettelijke rente voor de schadepost ‘studievertraging’, zal de datum worden bepaald op de eerste dag dat het schooljaar in het jaar 2024 is aangevangen. Als ingangsdatum voor de wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding, zal – nu het misbruik zich over een lange periode heeft afgespeeld – een datum halverwege de pleegperiode worden bepaald. Als extra waarborg voor betaling van de vordering zal het hof aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
BEM-clausule
Het hof zal daarnaast bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen rekening met een zogenoemde BEM (Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen)-clausule, behalve voor wat betreft de toegewezen schadepost ‘aanschaf nieuw bed en matras’. Deze schadepost betreft verplaatste schade en komt daarom niet voor de BEM-clausule in aanmerking. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot het moment dat zij de leeftijd van achttien jaar zal hebben bereikt.
2. [benadeelde 3]
Materiële schade
Ten aanzien van de schadepost ‘aanschaf nieuw bed en matras’ voor een bedrag van € 341,79 is het hof van oordeel dat ten aanzien van deze schadepost de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het ontbreken van een voldoende causale relatie tussen de schadepost en het bewezenverklaarde.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat met de door verdachte gepleegde mishandelingen inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij, waardoor hij in zijn persoon is aangetast. De benadeelde partij heeft dan ook op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding. Bij de vaststelling van de omvang van de schade kijkt het hof naar schadevergoedingen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden toegewezen. Ook heeft het hof aansluiting gezocht bij ‘categorie 2’ van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven. Het hof ziet aanleiding om de immateriële schade te begroten op een bedrag van € 2.500,00 gelet op de jonge leeftijd van de benadeelde partij en vanwege het feit dat de mishandelingen hebben plaatsgevonden binnen een gezinscontext. Het overige gevorderde deel zal worden afgewezen.
Conclusie
Concluderend is het hof van oordeel dat de door de benadeelde partij geleden immateriële schade tot een totaalbedrag van € 2.500,00 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Als ingangsdatum voor de wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding, zal de datum op de laatste dag van de bewezenverklaarde periode worden bepaald. Als extra waarborg voor betaling van de vordering zal het hof aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
BEM-clausule
Het hof zal daarnaast bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen rekening met een zogenoemde BEM (Belegging, Erfenis en andere gelden Minderjarigen)-clausule. Een dergelijke BEM-clausule is bedoeld ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en zijn wettelijke vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot het moment dat hij de leeftijd van achttien jaar zal hebben bereikt.
3. [benadeelde 2]
Hoewel het hof begrijpt dat de bewezenverklaarde feiten ook zijn weerslag op de moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft, stelt het ook vast dat zij niet het primaire slachtoffer is van de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten. Dit betekent dat zij dus niet degene is die rechtstreeks is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd.
Materiële schade
Het hof is in dit kader ook van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van verplaatste schade of shockschade voor wat betreft de schadeposten ‘aanschaf nieuwe auto’ voor een bedrag van € 3.519,00, ‘verblijf Center Parcs’ voor een bedrag van € 815,25 en ‘aanschaf nieuw bed’ voor een bedrag van € 341,79. Ten aanzien van deze schadeposten zal het hof de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Proceskosten
Met betrekking tot de schadepost ‘kilometervergoeding’ is het hof van oordeel dat voor vergoeding van deze kosten het Burgerlijk Wetboek noch enige andere regeling een wettelijke grondslag biedt. Deze kosten zijn in de gegeven omstandigheden evenmin aan te merken als voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 93,61 zal daarom worden afgewezen.
Immateriële schade
Het hof stelt ook met betrekking tot de gevorderde immateriële schade vast dat [benadeelde 2] niet het primaire slachtoffer is van de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten. Zij is dus niet degene die rechtstreeks is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval verder geen sprake is van affectie-of shockschade. Ten aanzien van de immaterieel gestelde schade zal het hof de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Conclusie
Concluderend zal het hof de benadeelde partij voor een aantal schadeposten niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering en één schadepost afwijzen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de bij vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van de onder 3 tenlastegelegde mishandeling betreffende [slachtoffer 1] .
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-236749-23 onder 1 en 2 en het in de zaak met parketnummer 16-041986-24 onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 16-236749-23 onder 1 en 2 en het in de zaak met parketnummer 16-041986-24 onder 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Oplegging straf
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verzoek opheffing voorlopige hechtenis
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Oplegging vrijheidsbeperkende maatregel
Heft op het door de rechtbank gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde:
- voor de duur van 5 jaren zich niet zal ophouden in het navolgende gebied: Lelystad.
- voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2010 en [slachtoffer 2] , geboren op
[geboortedag 3] 2012.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Beveelt dat de tijd die de verdachte al onderworpen is geweest aan de dadelijk uitvoerbaar verklaarde maatregel bij de uitvoering van de opgelegde maatregel in mindering zal worden gebracht.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-236749-23 onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 47.085,87 (zevenenveertigduizend vijfentachtig euro en zevenentachtig cent) bestaande uit € 17.085,87 (zeventienduizend vijfentachtig euro en zevenentachtig cent) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding en tot vergoeding van gevorderde proceskosten voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-236749-23 onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 47.085,87 (zevenenveertigduizend vijfentachtig euro en zevenentachtig cent) bestaande uit € 17.085,87 (zeventienduizend vijfentachtig euro en zevenentachtig cent) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 270 (tweehonderdzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 15 maart 2024 over het bedrag van € 435,87 (kosten bed en matras);
- 2 september 2024 over het bedrag van € 16.650,00 (kosten studievertraging).
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
- 1 maart 2020 over een bedrag van € 30.000,00.
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen rekening met een BEM-clausule, behalve voor wat betreft de toegewezen schadepost `aanschaf nieuw bed en matras’ voor een bedrag ter hoogte van € 435,87.
Vordering van de benadeelde partij [getuige 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [getuige 4] ter zake van het onder feit 3 (met parketnummer 16-041986-24) bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 47.500,00 (zevenenveertigduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [getuige 4] , ter zake van onder feit 3 (met parketnummer 16-041986-24) bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
17 september 2023.
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij te openen rekening met een BEM-clausule.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van proceskosten voor een bedrag van € 93,61 (drieënnegentig euro en eenenzestig cent) aan materiële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat [benadeelde 2] en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. R. Godthelp, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.J. Zieleman, griffier,
en op 24 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.