ECLI:NL:GHARL:2025:2505

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
21-005568-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in jeugdzaak wegens onvoldoende bewijs voor diefstal en medeplichtigheid

In deze jeugdzaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 2007, was eerder vrijgesproken van twee tenlastegelegde diefstallen. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte tegen de vrijspraak niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen hoger beroep openstond tegen de beslissing tot vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor zowel medeplegen als medeplichtigheid aan de diefstallen. De advocaat-generaal had gevorderd tot veroordeling, maar het hof oordeelde dat de betrokkenheid van de verdachte niet kon worden vastgesteld op basis van de beschikbare bewijsmiddelen. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd eveneens afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De beslissing van het hof werd genomen in aanwezigheid van de voorzitter en twee raadsheren, en de griffier was ook aanwezig tijdens de openbare terechtzitting.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005568-24
Uitspraak d.d.: 22 april 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 11 december 2024 met parketnummer 16-241302-24 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 april 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van dat wat door verdachte en zijn raadsman, mr. J.M. van Dam, naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

[verdachte] is door kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door [verdachte] onbeperkt ingesteld en is daarmee ook gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor [verdachte] tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal [verdachte] daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

[verdachte] is door de kinderrechter veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie, waarvan 50 uren, te vervangen door 25 dagen jeugddetentie, voorwaardelijke met een proeftijd van twee jaren en oplegging van verschillende bijzondere voorwaarden voor – kort gezegd – het medeplegen van diefstal met geweld (feit 2) en het medeplegen van diefstal (feit 3).
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan [verdachte] is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
2.
primair
hij op of omstreeks 3 februari 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een telefoon, identiteitskaart en/of airpods, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen: "Je mag niet aan mijn zakken voelen anders ga ik jou slaan" en/of
"Je weet wie er achter ons staat als je naar de politie gaat",
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
2. subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 3 februari 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een telefoon, identiteitskaart en/of airpods, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander dan aan die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 3 februari 2024 te [plaats] opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door de gestolen goederen van die [medeverdachte] over te nemen.
3. primair
hij op of omstreeks 7 april 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
3. subsidiair
[medeverdachte] op of omstreeks 7 april 2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan die [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 7 april 2024 te [plaats]
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door het gestolen goed van die [medeverdachte] over te nemen.

Het bewijsoordeel

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat generaal heeft gevorderd [verdachte] voor beide feiten te veroordelen. Er zijn – gelet op de bewijsmiddelen – geen redenen om te twijfelen dat [verdachte] de andere jongen naast [medeverdachte] is. Er is in beide zaken sprake van medeplegen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde aangevoerd dat [verdachte] ontkent dat hij aanwezig was en dat de enkele herkenning door aangever ook onvoldoende is om dit vast te stellen. Indien [verdachte] er wel bij was, dan kan op basis van de bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat [verdachte] enige handeling heeft verricht en dat sprake was van een voor het medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Alleen [medeverdachte] heeft handelingen verricht.
Voor wat betreft feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat het bewijs mager is. Er is alleen een aangifte en een proces-verbaal betreffende het aantreffen van [verdachte] met anderen en met een fatbike. Het korte tijdsbestek tussen de melding en het aantreffen van [verdachte] is ook niet overtuigend voor het bewijs. Bovendien is de telefoon niet aangetroffen.
Oordeel hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat [verdachte] het onder 2 primair, 2 subsidiair, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat [verdachte] daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe in het bijzonder als volgt.
Ten aanzien van feit 2:
In het dossier bevindt zich een aangifte van [benadeelde] . Hij heeft verklaard dat twee jongens onder bedreiging met geweld zijn telefoon, ID-kaart en airpods hebben gestolen. Eén van de jongens herkende hij als [verdachte] . [medeverdachte] zou de telefoon en airpods uit de broekzak van aangever hebben gehaald en niet meer hebben teruggegeven. In aanvullende verhoren heeft [benadeelde] verklaard dat [medeverdachte] de spullen achter zijn rug deed en dat hij ze daarna niet meer heeft gezien. Hij heeft nog aan de zakken van verdachten gevoeld, maar trof de spullen niet aan. [medeverdachte] zou nog hebben gezegd: “Je mag niet aan mijn zakken voelen anders ga ik je slaan” en “Je weet wie er achter ons staat als je naar de politie gaat”.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij één van de jongens herkende als [medeverdachte] . [verdachte] kende hij niet. [getuige] stelt dat hij zag dat [medeverdachte] de telefoon en airpods aan de andere jongen gaf.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Enkel op basis van de verklaring van [getuige] zou kunnen worden gesteld dat verdachte enige rol in het geheel heeft gehad. Nog daargelaten dat aangever [benadeelde] anders heeft verklaard op dat punt, acht het hof het geven van de spullen door [medeverdachte] aan [verdachte] onvoldoende om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking. Ook voor medeplichtigheid ziet het hof onvoldoende bewijs. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het plegen van de diefstal onder bedreiging van geweld.
Ten aanzien van feit 3:
In deze zaak heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van de diefstal van zijn telefoon door [verdachte] en een voor hem onbekende jongen. Aangever zegt [verdachte] te herkennen van het voetballen. Uit de aangifte blijkt – kort gezegd – dat de medeverdachte de telefoon tot twee keer toe van aangever afpakt en dat de telefoon ook eenmaal wordt overgegeven aan [verdachte] . Naast de aangifte van [slachtoffer] bevindt zich naar het oordeel van het hof onvoldoende bewijs in het dossier om vast te stellen dat verdachte samen met de medeverdachte de telefoon heeft gestolen of dat verdachte medeplichtig is geweest aan dit feit. Het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat personen die voldoen aan het door aangever opgegeven signalement niet veel later door een verbalisant in de buurt worden gezien, is hiervoor naar het oordeel van het hof onvoldoende.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 615,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 300,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
[verdachte] wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, 2 subsidiair, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. D. Visser en mr. H. Phaff, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B.T.H. Toonen-Janssen, griffier,
en op 22 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.