ECLI:NL:GHARL:2025:2519

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
21-005679-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van mishandeling, waarbij zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan de benadeelde partij. De mishandeling vond plaats op 29 augustus 2021 in Delfzijl, waar de verdachte de benadeelde partij heeft geduwd, waardoor deze viel en een gebroken arm opliep. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en had een vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot € 2.436,40.

In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken, onder andere omdat er geen opzet zou zijn geweest op het toebrengen van letsel. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen en de benadeelde partij als betrouwbaar beoordeeld en heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk pijn en letsel heeft toegebracht. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.316,40, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005679-22
Uitspraak d.d.: 27 januari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 16 december 2022 met parketnummer 18-119052-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor hetgeen hem is tenlastegelegd tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis, en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] . Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.J. Flach, alsmede van het hetgeen door en namens de benadeelde partij [benadeelde] naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte bij voornoemd vonnis veroordeeld voor het tenlastegelegde feit tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van
€ 2.436,40, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De politierechter heeft de vordering voor het overige afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 29 augustus 2021, te Delfzijl, in de gemeente Eemsdelta, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] (weg) te duwen waardoor/waarbij die [benadeelde] is gevallen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken arm ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem is tenlastegelegd. Daartoe heeft zij primair aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn en/of letsel. De raadsvrouw heeft in dit kader haar twijfels geuit over de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , omdat deze getuigen op leeftijd zijn en de confrontatie tussen verdachte en aangever van een afstand hebben waargenomen. De raadsvrouw heeft subsidiair aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer toekomt.
Oordeel van het hof
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte opzettelijk pijn en/of letsel heeft toegebracht bij aangever. Aan dit vereiste is voldaan als (ten minste) sprake is van voorwaardelijk opzet op dat gevolg. Er is sprake van voorwaardelijk opzet als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat een gevolg intreedt.
Uit de verklaringen van aangever, getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] volgt dat verdachte met beide handen met kracht aangever heeft geduwd, waardoor aangever over zijn fiets is gevallen. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte door op deze wijze te handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever pijn en/of letsel zou bekomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van bovengenoemde verklaringen te twijfelen. De verklaringen zijn onafhankelijk van elkaar afgelegd en komen inhoudelijk met elkaar overeen. Bovendien zijn de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] aan te merken als onafhankelijke getuige. Niet is gebleken dat zij enig belang hebben om voor of tegen verdachte te verklaren. De leeftijd van de getuigen en de afstand vanwaar zij het voorval hebben waargenomen geeft het hof geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen. Ook overigens biedt het procesdossier geen aanknopingspunten voor twijfel op dit punt.
Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte een beroep op noodweer toekomt. Vooropgesteld dient te worden dat van noodweer sprake is indien het strafbare handelen van de verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Voor de beoordeling daarvan is onder meer van belang of de aan het verweer strekkende tot noodweer ten grondslag liggende feiten en omstandigheden voor het hof aannemelijk zijn geworden.
Uit de stukken komt naar voren dat achter de woning van verdachte een discussie heeft plaatsgevonden tussen verdachte en aangever en dat verdachte zich boos maakte over het feit dat aangever foto's van hem, zijn vrouw en zijn kind heeft gemaakt. Daarna is aangever weggelopen en is verdachte met hem meegelopen naar de fiets van aangever, waar aangever door verdachte is geduwd en daardoor is gevallen.
Verdachte heeft ontkend aangever te hebben geduwd. Verdachte heeft verklaard dat aangever bij de fiets met gebalde vuisten voor hem ging staan, dat aangever zei: "
Kom maar. Ik sla je op je bek" en dat aangever vervolgens uithaalde. Doordat verdachte zich afweerde, raakte aangever uit balans, viel hij achterover, struikelde over zijn fiets en viel hij op de grond, aldus verdachte.
Het hof heeft vastgesteld dat verdachte aangever wel degelijk heeft geduwd, waardoor aangever ten val is gekomen. Het hof is daarbij uitgegaan van de verklaring van aangever die ondersteuning vindt in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] die het hof, zoals hiervoor is overwogen, betrouwbaar acht. Het hof stelt in het kader van het beroep op noodweer vast dat deze verklaringen geen aanknopingspunten bieden voor de stelling dat sprake is geweest van uithalende bewegingen van aangever richting verdachte. In zoverre acht het hof de aan het noodweerverweer ten grondslag liggende feiten en omstandigheden niet aannemelijk geworden.
Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen. Dat aangever zich aanvankelijk vervelend heeft opgesteld richting verdachte en mogelijk uitdagend is geweest, maakt de gedraging van verdachte nog niet noodzakelijk. Verdachte had zich bovendien simpelweg kunnen onttrekken aan de situatie door weg te lopen. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het hof verwerpt het tot vrijspraak van het tenlastegelegde strekkende verweer van de verdediging in alle onderdelen. Het hof acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 29 augustus 2021, te Delfzijl, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] (weg) te duwen waardoor die [benadeelde] is gevallen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken arm ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich bij een eventuele strafoplegging op het standpunt gesteld dat de door de advocaat-generaal geëiste taakstraf fors is. Het incident tussen verdachte en aangever heeft veel impact gehad op verdachte en zijn gezin. Hij heeft nooit gewild dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Bovendien heeft ook aangever zich niet onbetuigd gelaten.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever, ten gevolge
waarvan laatstgenoemde een gebroken arm heeft opgelopen. Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Hoewel ook aangever een aandeel heeft gehad in het ontstaan van een situatie waarin de nu ter beoordeling staande escalatie kon plaatsvinden, en er sprake is van een voorgeschiedenis tussen aangever en verdachte, had verdachte zich van elk geweld dienen te onthouden.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 10 december 2024, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het hof overweegt dat het handelen van verdachte strafbaar is en dat verdachte met zijn handelen een risico heeft genomen dat zich ook heeft verwezenlijkt. Aangever is door verdachtes handelen zeer ongelukkig ten val gekomen, met alle gevolgen van dien. Het hof weegt echter bij de strafoplegging ook mee dat verdachte deze ernstige gevolgen op zichzelf niet heeft gewild, zoals hij dat ook herhaaldelijk en nadrukkelijk heeft verklaard ter terechtzitting in hoger beroep. Tevens heeft verdachte verklaard dat het incident tussen aangever en hemzelf de directe aanleiding is geweest om te verhuizen. Na het incident kreeg verdachte het gevoel dat hij door de buurtbewoners al werd veroordeeld en voelde hij zich niet meer op z’n plek in Delfzijl. Ook weegt het hof de context en de voorgeschiedenis mee die een rol hebben gespeeld in de aanloop naar het incident. De verhouding tussen verdachte en aangever was al moeizaam. Aangever heeft een rol gehad in het verder op scherp zetten van die verhouding, door de echtgenote van verdachte en hun kind ongevraagd en zonder toestemming met zijn fotocamera vast te leggen. Dit vormde voor verdachte onder meer aanleiding om zich tot aangever te richten.
Gezien de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en de gevolgen die dit ook heeft gehad voor verdachte en zijn gezin, ziet het hof aanleiding de door de advocaat-generaal geëiste straf geheel voorwaardelijk op te leggen. Dit betekent dat het hof een geheel voorwaardelijke taakstraf aan verdachte zal opleggen voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.824,80. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.436,40. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, in eerste instantie voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, maar heeft de omvang van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep aangepast tot een bedrag van € 2.436,40. De materiële schadeposten die zien op de leaseauto en de contributie van de tennisclub worden niet meer in hoger beroep gevorderd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij volledig toewijsbaar is, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen in verband met de bepleitte vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsvrouw het hof verzocht de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe te wijzen. Met betrekking tot de materiële schadeposten komen het zonnekapje en de Arnica gel niet voor vergoeding in aanmerking, omdat het causaal verband ontbreekt tussen het handelen van verdachte en deze gevorderde schadeposten. Verder dient de immateriële schadepost te worden gematigd, omdat aangever zelf een aandeel heeft gehad in de escalatie.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt over de vordering het volgende.
Ten aanzien van de materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd en dat uit deze onderbouwing volgt dat sprake is van een causaal verband tussen de diverse gevorderde schadeposten van de benadeelde partij en het handelen van verdachte. Het hof zal daarom de volgende materiële schadeposten toewijzen:
  • Kosten eigen risico € 367,23
  • Kosten vervanging zonnekapje € 26,90
  • Kosten aanschaf Arnica gel € 8,95
  • Reiskosten totaal

Totaal: € 566,40

Ten aanzien van de immateriële schade
De benadeelde partij heeft naast materiële schade ook immateriële schade gevorderd voor een bedrag van € 1.750,00. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen van dit feit voor de benadeelde partij ziet het hof geen aanleiding tot het matigen van de immateriële schadepost. Het hof zal daarom de immateriële schadepost van € 1.750,00 toewijzen.
Conclusie
Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering zal worden toegewezen tot totaal € 2.316,40 (€ 566,40 + € 1.750,00), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 augustus 2021 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.316,40 (tweeduizend driehonderdzestien euro en veertig cent) bestaande uit € 566,40 (vijfhonderdzesenzestig euro en veertig cent) materiële schade en € 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.316,40 (tweeduizend driehonderdzestien euro en veertig cent) bestaande uit € 566,40 (vijfhonderdzesenzestig euro en veertig cent) materiële schade en € 1.750,00 (duizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 33 (drieëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 29 augustus 2021.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. L. Pieters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.J. Zieleman, griffier,
en op 27 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.