ECLI:NL:GHARL:2025:2559

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2025
Publicatiedatum
25 april 2025
Zaaknummer
21-000454-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling op grond van noodweer met onduidelijke volgordelijkheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder op 18 januari 2024 veroordeeld voor mishandeling, maar heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 11 april 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en vrijspraak van de verdachte. De verdediging voerde aan dat de verklaring van de verdachte bij de politie uitgesloten moest worden van het bewijs, omdat hij als kwetsbaar werd beschouwd en niet goed begreep wat het inhield om afstand te doen van verhoorbijstand. Het hof oordeelde echter dat de verdachte voldoende was geïnformeerd over zijn rechten en dat zijn verklaring niet uitgesloten hoefde te worden.

Het hof heeft vervolgens de tenlastelegging beoordeeld, waarin de verdachte werd beschuldigd van mishandeling van het slachtoffer op 22 oktober 2021. De verdediging stelde dat er onvoldoende bewijs was om de beschuldiging te onderbouwen, vooral na uitsluiting van de verklaring van de verdachte. Het hof concludeerde dat er onduidelijkheid bestond over de volgordelijkheid van de geweldshandelingen en dat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk had gehandeld. Aangezien de verdachte een beroep op noodweer toekwam, werd hij vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000454-24
Uitspraak d.d.: 25 april 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 18 januari 2024 met parketnummer 18-299416-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 april 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de politierechter en vrijspraak van verdachte van het tenlastegelegde. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. G.J.P.M. Mooren, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte bij vonnis van 18 januari 2024 ter zake van het tenlastegelegde feit veroordeeld en hem op de voet van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 oktober 2021 te Leeuwarden [slachtoffer] heeft mishandeld door deze [slachtoffer] (meermaals) te duwen en/of te slaan en/of te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting

Het standpunt van de verdediging
Ter zitting van het hof heeft de raadsman van verdachte bepleit dat de verklaring die verdachte heeft afgelegd bij de politie moet worden uitgesloten van het bewijs. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte als zeer kwetsbaar is aangemerkt en in die hoedanigheid niet van hem gevergd kon worden dat hij wist wat het inhoudt om afstand te doen van verhoorbijstand. De raadsman heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 9 april 2024, nummer ECLI:NL:HR:2024:556.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van verdachte niet hoeft te worden uitgesloten van het bewijs. In het door de raadsman aangehaalde arrest is sprake van een niet-aangehouden verdachte die geen consultatiebijstand krijgt. In het onderhavige geval is er sprake van een aangehouden verdachte en bovendien is hij gewezen op de gevolgen van het doen van afstand van verhoorbijstand.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het verweer van de raadsman niet slaagt. Verdachte heeft op zondag 24 oktober 2021 een verklaring afgelegd. Voorafgaand hieraan is hem meermalen de cautie gegeven en is hij gewezen op het recht op verhoorbijstand. Op 23 oktober 2021 is afgezien van een verhoor omdat verdachte aangaf dat op dat moment niet te kunnen. Wel heeft de verdachte op die dag in het kader van consultatiebijstand een advocaat gesproken. Verdachte heeft de dag daarna uit zichzelf een verklaring bij de politie afgelegd. Hem is toen opnieuw uitgelegd wat de gevolgen zijn van het doen van afstand van verhoorbijstand en de verbalisanten hebben hierbij zorgvuldig en transparant gehandeld. Daarnaast maakt de verklaring van verdachte een coherente en realistische indruk en blijkt niet uit het dossier dat verdachte op dat moment niet wist wat hij verklaarde en wat de betekenis daarvan was. Verdachte was zich bewust van zijn situatie en heeft in dat bewustzijn zijn verklaring afgelegd. Alles afwegende is het hof van oordeel dat aan de waarborgen is voldaan en dat de verklaring van verdachte niet behoeft te worden uitgesloten van het bewijs.

Vrijspraak

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot vrijspraak van verdachte van het tenlastegelegde feit. Hiertoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat niet goed is vast te stellen hoe de vechtpartij heeft plaatsgevonden en dat verdachte een geslaagd beroep toekomt op noodweer en het dossier daarnaast onvoldoende reden geeft om aan te kunnen nemen dat de grenzen van noodweer zijn overgegaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het tenlastegelegde feit. Primair omdat er na uitsluiting van het bewijs van de verklaring van verdachte niet is vast te stellen wat er feitelijk is gebeurd en er dan te weinig bewijs overblijft om het tenlastegelegde te kunnen onderbouwen. Subsidiair heeft de raadsman een beroep op noodweer gedaan om dezelfde redenen als de advocaat-generaal heeft aangevoerd.
Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen nu verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Het oordeel van het hof
Uit het dossier kan worden afgeleid dat er op 22 oktober 2021 een handgemeen is geweest tussen verdachte en aangever [slachtoffer] . Het hof kan niet vaststellen of het handelen van verdachte, waar het in het dossier genoemde letsel uit voort is gekomen, wederrechtelijk is geweest, nu het hof niet met voldoende mate van zekerheid kan vaststellen dat dit handelen niet uit noodweer heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft verklaard dat hij als eerste een klap heeft gekregen en dat hij daarna terug heeft geslagen waardoor aangever op de grond terecht kwam waarna hij hem nog drie keer een elleboog in de maagstreek heeft gegeven. Uit het dossier blijkt dat verdachte een dag na het incident een blauw oog had, wat zijn verklaring ondersteunt. Bovendien stelt het hof vast dat uit de aangifte blijkt dat aangever als eerste fysiek contact maakte met verdachte door hem met beide handen vast te pakken bij zijn armen. Vervolgens hebben er geweldshandelingen plaatsgevonden, waarbij het voor het hof onduidelijk is wat daarvan de aard en volgordelijkheid geweest is. Het hof is van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel staat dat de eerste geweldshandeling door aangever is verricht en dat verdachte daarna uit noodweer heeft gehandeld. Het hof kan daarom niet met voldoende zekerheid vaststellen dat sprake is van wederrechtelijkheid aan de kant van de verdachte.
Nu verdachte een beroep op noodweer toekomt en de wederrechtelijkheid van zijn handelen daarmee niet is komen vast te staan, zal hij worden vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Kleding (jas), rood, nummer G1431316
1. STK Kleding (broek), blauw, nummer G1431318
1. STK Kleding (vest), zwart, nummer G1431317.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. Z.J. Oosting, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.I. Buitenhuis, griffier,
en op 25 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.