ECLI:NL:GHARL:2025:2575

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
200.333.892/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorgregeling en contactherstel tussen vader en dochter in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 april 2025 een voorlopige zorgregeling vastgesteld tussen een vader en zijn dochter, geboren in 2009. Het hof benadrukt het belang van contactherstel tussen de dochter en de vader, en heeft geconstateerd dat eerdere pogingen tot hulpverlening niet zijn uitgevoerd. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om omgangsondersteuning in te schakelen, maar de uitvoering hiervan is vertraagd door een vereiste van voorafgaand onderzoek door Jeugd Lelystad. Het hof is van mening dat er geen verdere vertraging mag optreden en heeft daarom een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij de vader en dochter minimaal één keer per maand contact moeten hebben, met ondersteuning van de hulpverlening. De ouders zijn verplicht om het hof op de hoogte te houden van de voortgang van de hulpverlening en het contact. Het hof heeft de zaak aangehouden voor vier maanden om de voortgang te monitoren en zal dan een definitieve beslissing nemen over de zorgregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.333.892/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 543337)
beschikking van 24 april 2025
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden,
en
[verweerder](de vader),
die woont in [woonplaats1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H. Hooijer te Zeist.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming (de raad),
regio Midden Nederland, locatie Utrecht.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 16 april 2024 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de raad van 29 juli 2024 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 12 augustus 2024 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 13 augustus 2024;
- een aanvullend raadsrapport van 13 november 2024;
- een journaalbericht namens de moeder van 29 november 2024;
- een journaalbericht namens de vader van 12 december 2024 met bijlage(n).
1.3
Op 10 maart 2025 is de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in]
2009, naar het hof gekomen. Zij heeft buiten aanwezigheid van partijen met de voorzitter gesproken.
1.4
Op 13 maart 2025 is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Nijenhuis en een tolk in de Russische taal;
- de vader, bijgestaan door mr. Hooijer;
- een vertegenwoordiger van de raad.
1.5
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een brief van de raad van 25 maart 2025.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van
16 april 2024, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof – voor zover thans nog van belang – de raad verzocht onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] . Het hof heeft tevens een voorlopige contactregeling bepaald, waarbij de vader en [de minderjarige] elkaar – kort gezegd – minimaal eenmaal per maand zien. Het hof heeft de raad verzocht het verloop van die regeling te betrekken bij het onderzoek.
2.3
Op 26 juli 2024 heeft de raad gerapporteerd. De raad acht een zorgregeling met de vader in het belang van [de minderjarige] . De raad heeft geen contra-indicaties vastgesteld die maken dat contact niet in het belang van [de minderjarige] zou zijn. De raad meent dat het voor [de minderjarige] belangrijk is dat zij, met ondersteuning, een betekenisvolle relatie met haar vader kan ontwikkelen, ondanks het feit dat [de minderjarige] liever geen contact met de vader wil. De raad ziet een rol weggelegd voor hulpverlening, zoals omgangsondersteuning van bijvoorbeeld [naam1] , die gezamenlijke gesprekken heeft met de vader en [de minderjarige] om te kijken wat er nodig is om de band die op dit moment niet goed is, te verbeteren.
Gelet op haar leeftijd kan [de minderjarige] zelf een afweging maken of zij de vader wil zien en hoe vaak. De raad acht het van belang dat [de minderjarige] minimaal één keer per maand fysiek contact met de vader heeft, liefst een deel wat leuks doen en een deel bij de vader thuis. Dit is slechts haalbaar in goed overleg met de hulpverlening, [de minderjarige] en de vader. Er moet worden aangesloten bij de behoeften en belangen van [de minderjarige] . De moeder moet het contact aanmoedigen. De raad adviseert het hof een definitieve zorgregeling vast te leggen van minimaal eenmaal per maand een dag. De raad heeft de ouders gevraagd om zich aan te melden bij [naam2] voor de aanvraag van contactherstel / omgangsondersteuning bij [naam1] .
2.4
Nadat het hof de procedure op verzoek van de vader en met instemming van de moeder had aangehouden in afwachting van de te starten hulpverlening, heeft de raad op
13 november 2024 aanleiding gezien om aanvullend te rapporteren. Daarbij heeft de raad het hof op de hoogte gebracht van de actuele ontwikkelingen. Uit dit rapport blijkt dat de ouders zich beiden hebben aangemeld bij [naam2] voor het door de raad geadviseerde hulpverleningstraject (contactherstel/omgangsondersteuning). Vervolgens is tussen de betrokkenen onenigheid ontstaan over het antwoord op de vraag of door [naam2] eerst nog eigen onderzoek moet worden gedaan voordat de door de raad passend geachte hulpverlening daadwerkelijk kan starten. [naam2] heeft daarbij te kennen gegeven dat gewerkt wordt volgens de methode Gezamenlijk Inschatten Zorgbehoefte en dat daarom een onderzoek nodig is om te bepalen welke hulpverlening ingezet moet worden, ook wanneer de raad al onderzoek heeft gedaan en heeft geconcludeerd welke zorg nodig is. Omdat de moeder niet wilde meewerken aan een nieuw onderzoek door [naam2] , heeft zij haar aanvraag voor jeugdhulp in oktober 2024 ingetrokken, waarop [naam2] het dossier heeft gesloten.
2.5
Op verzoek van de vader heeft het hof zo spoedig mogelijk een nieuwe zitting bepaald. De vader is verbaast over de ontstane situatie en voelt zich met lege handen staan. Hij heeft nog steeds geen contact met zijn dochter en er is ook geen hulpverlening gestart die de situatie zou kunnen verbeteren. De vader wil nog altijd graag hulpverlening om het contact met [de minderjarige] op te starten en om te leren beter bij haar aan te sluiten. De vader wil niets forceren.
De raad heeft zijn advies ter zitting gehandhaafd. De raad heeft ter zitting herhaald, althans verduidelijkt, dat [naam1] in dit geval passende hulpverlening kan bieden.
De moeder zegt nog steeds achter omgangsondersteuning te staan.
2.6
Het hof betreurt de gang van zaken buitengewoon. Niet voor het eerst moet het hof in deze kwestie vaststellen dat geen uitvoering is gegeven aan een door de rechter vastgestelde (voorlopige) zorgregeling en dat er (weer) geen omgang plaatsvindt tussen de vader en [de minderjarige] . De laatste ontmoeting tussen de vader en [de minderjarige] is bijna een jaar geleden. Het hof vindt dat onverminderd zorgelijk. In de stukken staat beschreven dat [de minderjarige] en de vader vroeger een goede band hadden. Dat vertelde [de minderjarige] zelf ook aan de voorzitter. Het hof stelt vast dat de ouders vanaf 2022 via de rechter strijden over [de minderjarige] . In het kader van hun echtscheiding is het de ouders niet gelukt om samen afspraken te maken over het gebruik van de voormalige gezinswoning, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] . Mede doordat de moeder met de kinderen in de woning mocht blijven en de vader langere tijd geen vaste woonruimte elders had, is de vader in het contact met [de minderjarige] achterop geraakt. De zorgregeling met de vader is vervolgens niet structureel op gang gekomen, terwijl uit de stukken blijkt dat [de minderjarige] in 2022 aangaf met beide ouders graag contact te willen (en zij niet kon kiezen tussen haar ouders). Gebleken is dat de ouders de afgelopen jaren niet rechtstreeks met elkaar communiceerden en dat [de minderjarige] veel dingen die de ouders voor haar zouden hebben moeten regelen, zelf moest/mocht uitzoeken, waaronder de concrete uitvoering van het contact met haar vader. Het zorgelijke resultaat daarvan is dat de afstand tussen [de minderjarige] en de vader als niet-verzorgende ouder alleen maar groter is geworden.
2.7
Het hof is het eens met het advies van de raad dat contactherstel met de vader belangrijk is voor de (identiteits)ontwikkeling van [de minderjarige] en dat daar met hulpverlening naar moet worden toegewerkt. Het hof kan zich voorstellen dat [de minderjarige] dit belang voor nu zelf niet direct ziet en het wel prima vindt zoals het nu is. Haar dagelijkse leven is gevuld met school, vrienden en sport. Het hof heeft ook twijfels over de emotionele toestemming die [de minderjarige] van de moeder krijgt om echt ruimte voor de vader in haar leven te kunnen hebben, ook al zegt de moeder bij herhaling dat zij contact tussen de vader en [de minderjarige] niet in de weg staat. Door de aanhoudende strijd tussen de ouders bevindt [de minderjarige] zich in een uiterst lastige positie.
Toch leek [de minderjarige] in het gesprek met de voorzitter van het hof niet helemaal afwijzend tegenover contact met de vader te staan. Zij vindt vooral de vorm en invulling daarvan lastig. Daar zou de hulpverlening [de minderjarige] en de vader goed bij kunnen helpen. Uit genoemde brief van 25 maart 2025 blijkt dat de raad het in het belang van [de minderjarige] acht om nu echt zo spoedig mogelijk en zonder nader onderzoek te beginnen met de aangewezen hulpverlening van [naam1] . Het hof sluit zich daarbij aan. Er mag niet nog meer kostbare tijd verloren gaan door problemen in de uitvoering. Het hof roept [naam2] daarom op om te bewerkstelligen dat [naam1] direct, dus zonder dat [naam2] eerst zelf onderzoek doet naar de in te zetten hulpverlening, kan starten met hun hulpverleningstraject dat gericht is op contactherstel/omgangsondersteuning.
Wat betreft de invulling van de zorgregeling sluit het hof zich ook aan bij het advies van de raad. Bij [de minderjarige] ’s leeftijd past dat zij in principe de vrijheid en autonomie moet krijgen om zelf de frequentie van het contact met de vader te bepalen. In het geval van [de minderjarige] dient daarvoor echter eerst nog met de hulpverlening aan contactherstel te worden gewerkt. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] om in het kader van die hulpverlening toe te werken naar een minimale zorgregeling met de vader van één ontmoeting per maand, tenzij de hulpverlening daarvoor belemmeringen ziet. Daarbij ligt de regie zoveel mogelijk bij [de minderjarige] en is het aan de hulpverlening om te bepalen wanneer het eerste contact tussen de vader en [de minderjarige] zal plaatsvinden. Het hof verwacht van de moeder dat zij [de minderjarige] aanmoedigt en ondersteunt om het contact met de vader opnieuw aan te gaan. Dat maakt het voor [de minderjarige] makkelijker om zich open te stellen voor haar vader. Het hof wijst de moeder op haar wettelijke verplichting om de ontwikkeling van de banden van [de minderjarige] met de vader te bevorderen (artikel 1:247 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek).
2.8
Het hof zal nu nog geen definitieve beslissing nemen over de zorgregeling, maar de behandeling van de zaak aanhouden voor een termijn van vier maanden in afwachting van het verloop van de hulpverlening. Gezien de gang van zaken tot nu toe wil het hof een vinger aan de pols houden. De ouders wordt gevraagd om het hof uiterlijk 25 augustus 2025 te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de hulpverlening en het contact tussen de vader en [de minderjarige] en hun wensen ten aanzien van het vervolg van de procedure kenbaar te maken.

3.De beslissing

Het hof, alvorens verder te beslissen:
stelt als voorlopige zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] , geboren [in] 2009, vast dat met hulp en ondersteuning van [naam1] wordt toegewerkt naar minimaal één ontmoeting per maand, tenzij de hulpverlening daarvoor belemmeringen ziet, waarbij de regie zoveel mogelijk bij [de minderjarige] ligt en het aan de hulpverlening is om te bepalen wanneer het eerste contact tussen de vader en [de minderjarige] zal plaatsvinden;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de (verdere) beslissing over de zorgregeling aan voor de duur van vier maanden, in afwachting van de voortgang van de hulpverlening, met het verzoek aan de ouders om uiterlijk 25 augustus 2025 het hof te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de hulpverlening en het contact tussen de vader en [de minderjarige] en hun wensen ten aanzien van het vervolg van de procedure aan het hof kenbaar te maken.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Knot, mr. C. Coster en mr. A.K. Oostlander-Vos, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 24 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.