ECLI:NL:GHARL:2025:2595

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
200.347.167
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende het gezag over drie minderjarige kinderen, die geboren zijn in 2011, 2013 en 2016. De ouders, die eerder met elkaar getrouwd zijn geweest, hebben samen het gezag over de kinderen. De moeder heeft in eerste aanleg verzocht om het eenhoofdig gezag over de kinderen, maar dit verzoek is door de rechtbank Midden-Nederland afgewezen. De moeder is tegen deze beslissing in hoger beroep gekomen met vier grieven. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 maart 2025 waren beide ouders en hun advocaten aanwezig, evenals een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat er momenteel geen communicatie of overleg tussen de ouders plaatsvindt en dat de vader de kinderen al jaren niet meer ziet. De raad heeft aangegeven dat het moeilijk is om een overwogen advies te geven zonder met de kinderen te hebben gesproken. Het hof heeft daarom besloten de behandeling van de zaak aan te houden en de raad de gelegenheid te geven om met de kinderen in gesprek te gaan en verslag uit te brengen over wat in het belang van de kinderen is. Het hof verzoekt de raad om uiterlijk op 17 juni 2025 verslag te doen van zijn bevindingen, waarna partijen de gelegenheid krijgen om te reageren op het advies van de raad. De verdere beslissing is aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.347.167
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 573003)
beschikking van 17 april 2025
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.C. Rosier,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M. Strengers.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 oktober 2024;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Rosier van 10 februari 2025;
- een journaalbericht van mr. Rosier van 7 maart 2025 met producties 7 tot en met 23;
- een journaalbericht van mr. Strengers van 14 maart 2024 met producties 3 tot en met 5;
- een journaalbericht van mr. Rosier van 20 maart 2025 met productie 24;
- een mailbericht van mr. Strengers van 21 maart 2025;
- een mailbericht van mr. Rosier van 21 maart 2025.
2.2
In hoger beroep geldt de twee-conclusie-regel. [1] De twee-conclusie-regel houdt in dat de partij die hoger beroep instelt alle stellingen in het beroepschrift moet aanvoeren en dat degene die verweer voert dat in het verweerschrift moet doen. Het journaalbericht van
mr. Rosier 7 maart 2025 bevat een extra schriftelijke toelichting van de moeder, waarvoor gezien de twee-conclusie-regel geen plaats is. Hetzelfde geldt voor het journaalbericht met bijlagen van 14 maart 2025 van mr. Strengers dat een reactie bevat op het journaalbericht van 7 maart 2025 van mr. Rosier. Het hof heeft daarom op de mondelinge behandeling beslist dat de betreffende toelichtingen buiten beschouwing worden gelaten. Met de bij de journaalberichten overgelegde producties houdt het hof rekening voor zover daarop een beroep wordt gedaan.
Productie 24 van de zijde van de vrouw laat het hof buiten beschouwing. De man heeft bezwaar gemaakt tegen overlegging daarvan vlak voor de mondelinge behandeling. Deze (gedateerde) productie is zonder noodzaak buiten de daarvoor geldende termijn ingekomen ter griffie van het hof.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 27 maart 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader en zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De ouders zijn met elkaar getrouwd geweest.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2011 in [plaats1] ;
- [de minderjarige2] (verder: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2013 in [plaats2] ;
- [de minderjarige3] (verder: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2016 in [plaats3] .
De kinderen wonen bij de moeder. De ouders hebben samen het gezag over de kinderen.
3.3
Bij beschikking van 2 juni 2020 van de rechtbank Midden-Nederland zijn [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Het Leger des Heils tot 2 juni 2021, welke termijn daarna steeds is verlengd tot 2 juni 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank -voor zover hier van belang- het verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten afgewezen.
4.2
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van die gezagsbeslissing. Zij verzoekt het hof -uitvoerbaar bij voorraad- de bestreden beschikking in zoverre te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- te bepalen dat zij zal worden belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] ;
- een bijzondere curator aan te wijzen die met de kinderen in gesprek kan gaan over
het gezag en verslag kan uitbrengen over wat in het belang van de kinderen is.
4.3
De vader voert verweer en vraagt het hof de grieven van de moeder ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking in zoverre, zo nodig met verbetering van gronden, te bekrachtigen; kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof overweegt het volgende. De kinderen hebben geen gebruik gemaakt van de uitnodiging om met het hof te praten. Wel hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] het hof een korte brief geschreven met hun mening. [de minderjarige3] wilde niets schrijven.
Tussen partijen is op dit moment geen enkele vorm van overleg en communicatie. De vader ziet de kinderen al jaren niet meer. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangegeven over de (feitelijke) invulling van het gezag en wat daarbij in het belang van de kinderen is, moeilijk een overwogen advies te kunnen geven. De raad heeft daarom aangeboden om met de kinderen in gesprek te gaan over het gezag en naar aanleiding daarvan verslag te doen en het hof te adviseren. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij de kinderen zal motiveren om met de raad in gesprek te gaan als het hof daartoe zou beslissen.
5.2
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen geven. Het hof stelt prijs op een onderbouwd advies van de raad in deze zaak. Daarom zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden en de raad in de gelegenheid stellen om -als zij daartoe bereid zijn- met [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in gesprek te gaan. Het hof verzoekt de raad binnen 2 maanden schriftelijk verslag te doen van zijn bevindingen en het hof te adviseren met betrekking tot het gezag, en een afschrift daarvan te sturen aan de advocaten van partijen.
5.3
Het hof stelt partijen in de gelegenheid om kort schriftelijk te reageren op het raadsadvies, zoals hierna te bepalen. Het hof zal daarna de verdere voortgang van de zaak bepalen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad uiterlijk op 17 juni 2025 verslag te doen van zijn bevindingen en het hof te adviseren met betrekking tot het gezag, en een afschrift daarvan te sturen aan de advocaten van partijen;
partijen krijgen daarna twee weken de gelegenheid om met maximaal 1 A4 te reageren op het advies van de raad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, P.B. Kamminga en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door de griffier, en is op 17 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.artikel 347 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering