ECLI:NL:GHARL:2025:2655

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
23/159
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar is opgelegd. De naheffingsaanslag van € 69,30, bestaande uit € 4 voor de naheffing en € 65,30 aan kosten, werd opgelegd op 19 oktober 2021. Belanghebbende maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Hierna volgde een beroep bij de rechtbank, die het beroep ook ongegrond verklaarde. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Tijdens de zitting op 20 maart 2025 werd vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de auto van belanghebbende op het moment van de controle geparkeerd stond. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat belanghebbende de parkeerbelasting niet had betaald. De stelling van belanghebbende dat er maar één scan was gemaakt, werd verworpen, omdat de wet geen tweede scan vereist. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag geldig was en het hoger beroep ongegrond verklaarde. Er werd geen vergoeding voor griffierecht of proceskosten toegekend aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 23/159
uitspraakdatum: 29 april 2025
Uitspraak van de veertiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van
22 november 2022, nummer LEE 22/25, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 19 oktober 2021 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van € 69,30 (€ 4 naheffing parkeerbelasting +/+ € 65,30 naheffingskosten) aan belanghebbende opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar tegen de naheffingsaanslag gemaakt. De heffingsambtenaar heeft dit in de uitspraak op bezwaar van 3 december 2021 ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het Hof heeft in een brief van 18 december 2023 aan partijen meegedeeld dat de zaak is aangehouden, omdat de rechtbank Oost-Brabant (prejudiciële) vragen over de parkeerbelasting aan de Hoge Raad heeft gesteld. [1]
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2025. Daarbij is verschenen en gehoord namens de heffingsambtenaar [naam1] . Namens belanghebbende is niemand verschenen. Van wat er ter zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt dat bij deze uitspraak is gevoegd.
1.7.
In een bericht van 4 februari 2025 van de griffier van het Hof is belanghebbende uitgenodigd voor de zitting van 20 maart 2025 om 13:30 uur in Leeuwarden. De uitnodiging is op 4 februari 2025 om 11:03 uur aan het digitale dossier toegevoegd. Het bericht met de uitnodiging – met het stuknummer 012-364-201-343 – is toegankelijk gemaakt (vrijgegeven) voor belanghebbende op 4 februari 2025 om 11:04 uur. Het digitale systeem is zo geprogrammeerd dat op het moment waarop een bericht wordt vrijgegeven automatisch een notificatie wordt verstuurd naar het door belanghebbende voor dat doel opgegeven
e-mailadres. Uit onderzoek van het Hof is gebleken dat van het bericht met het voornoemde stuknummer op 4 februari 2025 om 11:04:27 uur een notificatie is verzonden aan gerbendebruin@hotmail.com (het door belanghebbende opgegeven mailadres). Op grond hiervan en gelet op artikel 8:36c, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht neemt het Hof aan dat belanghebbende dit bericht heeft ontvangen op 4 februari 2025, zodat hij tijdig en op de juiste wijze is uitgenodigd.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 12 oktober 2021, om ongeveer 20:48 uur, heeft een scanauto vastgesteld dat een BMW X5, met kenteken [kenteken] (hierna: de auto), aanwezig was aan de Radesingel te Groningen. Om ongeveer 21:08 uur heeft een parkeercontroleur hetzelfde vastgesteld.
2.2.
Het kenteken van de auto staat op naam van [naam2] , maar belanghebbende is degene die op dat moment de auto in gebruik had.
2.3.
In het dossier bevindt zich een stuk dat ‘dossier naheffingsaanslag’ heet. Dit stuk bestaat uit voertuiggegevens van de auto, geo informatie (locatie gescande auto), meerdere foto’s van de auto en het volgende overzicht:
Date
Time
Processtap
Status
12-10-2021
20:48:40
Scan verwerking
Ontvangen
20:48:57
Opgeslagen in database
20:48:57
Gemeente geïdentificeerd
20:48:57
Stationair voertuig
20:48:57
Unieke scan
20:48:57
Parkeerplaats gematcht
20:48:57
Nummerplaat niet op whitelist
20:58:41
Geen geldige parkeerrechten gevonden
20:58:42
OVI-gegevens toegevoegd
12-10-2021
20:58:44
NHA genereren
NHA-nummer veranderd
12-10-2021
20:58:44
Beeldcontrole
Wachten op beeldcontrole
20:59:14
Toegewezen
21:00:13
On-site beoordeling aangevraagd
12-10-2021
21:00:13
Controle ter plaatse
Wachten op beoordeling ter plaatse
21:08:34
Toegewezen
21:12:27
PCN uitgegeven
12-10-2021
21:12:28
Exporteren
Geëxporteerd naar evidence pack viewer
12-10-2021
21:12:28
Nacht controle
Wachten voor nachtcontrole
13-10-2021
01:59:14
Verzonden voor validatie
13-10-2021
01:59:14
Scan verwerking
Nummerplaat niet op whitelist
01:59:15
Geen geldige parkeerrechten gevonden
13-10-2021
01:59:15
NHA genereren
Klaar voor NHA validatie
04:30:18
NHA geclassificeerd als uniek
05:00:12
NHA niet samengevoegd
13-10-2021
05:00:12
In afwachten van handmatige verificatie in seponeertool
CASE_HOLD_FOR_CONFORMATION
07:49:30
NHA geclassificeerd als uniek
13-10-2021
07:49:30
Geëxporteerd naar belastingdienst

3.Geschil

In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Volgens belanghebbende is dat niet het geval, de heffingsambtenaar vindt van wel.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het Hof is van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd en ligt dit oordeel hieronder toe.
4.2.
Het Hof stelt – net als de Rechtbank – vast dat partijen er geen discussie over hebben dat voor het parkeren aan de Radesingel, op het tijdstip dat de auto daar aanwezig was, parkeerbelasting moest worden betaald. Ook zijn partijen het erover eens dat belanghebbende de parkeerbelasting niet heeft betaald. Verder is de hoogte van de naheffingsaanslag – indien het Hof oordeelt dat deze terecht is opgelegd – niet in geschil.
4.3.
Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto stilstond en geparkeerd was. Om dat aannemelijk te maken had de heffingsambtenaar volgens belanghebbende twee scans moeten maken, terwijl uit het dossier blijkt dat er maar één scan is gemaakt.
4.4.
De heffingsambtenaar stelt dat uit het ‘dossier naheffingsaanslag’ (zie 2.3.) aannemelijk wordt dat de auto op 12 oktober 2021 aan de Radesingel stilstond en geparkeerd was. Ook volgt uit het ‘dossier naheffingsaanslag’ dat er een tweede scan is uitgevoerd, wat volgens de heffingsambtenaar overigens wettelijk gezien niet verplicht is.
4.5.
Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar met het ‘dossier naheffingsaanslag’ aannemelijk maakt dat de auto volgens de geo informatie aan de Radesingel stilstond. Op de foto’s die onderdeel uitmaken van dat dossier is duidelijk te zien dat het gaat om de auto die belanghebbende op dat moment in gebruik had (namelijk de BMW X5 met kentekenplaat
[kenteken] ). Ook is op de foto’s te zien dat er niemand in de auto zat en dat de lichten waren gedoofd. Aangezien belanghebbende niet heeft gesteld dat de auto stilstond voor het ‘onmiddellijk laten in- en uitstappen van personen’ of ‘het onmiddellijk laden of lossen van zaken’ (en het Hof dat ook niet ziet op de foto’s) is het naar oordeel van het Hof aannemelijk dat de auto stilstond omdat deze geparkeerd was. Dit betekent dat – zoals in dat geval niet ter discussie staat – belanghebbende parkeerbelasting had moeten betalen.
4.6.
De stelling van belanghebbende dat er maar één scan is gemaakt verandert de beslissing van het Hof niet. Uit de wet volgt namelijk niet dat er een tweede scan gemaakt moet worden. Overigens blijkt uit het ‘dossier naheffingsaanslag’ en de toelichting van de heffingsambtenaar daarop dat hoewel er geen tweede scan door een scanauto heeft plaatsgevonden, er wel een tweede controlemoment – in de vorm van een ‘beoordeling ter plaatse’ – is geweest.
4.7.
Verder stelt belanghebbende dat er fouten staan in het verweerschrift dat de heffingsambtenaar bij de Rechtbank heeft ingediend en dat het dossier niet volledig is.
4.8.
Hoewel de heffingsambtenaar heeft toegegeven dat de eerste pagina van het verweerschrift dat is ingediend bij de Rechtbank, fouten bevat (de genoemde data kloppen niet en één cijfer van het kenteken is niet juist), kan dit niet leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag. Er is sprake van verschrijvingen die niets te maken hebben het geconstateerde belastbare feit (parkeren zonder te betalen) waar de naheffingsaanslag voor is opgelegd. Bij het vaststellen van de naheffingsaanslag is de heffingsambtenaar namelijk wel van het juiste kenteken en van de juiste data uitgegaan. Hoewel het Hof begrijpt dat de verschrijvingen verwarrend kunnen zijn, heeft de heffingsambtenaar dit in hoger beroep hersteld met het indienen van een aangepast verweerschrift.
4.9.
Belanghebbende heeft de stelling dat het dossier onvolledig is niet toegelicht, zodat het Hof deze niet behandelt.
Conclusie
4.10.
De naheffingsaanslag is terecht opgelegd, het hoger beroep is ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen reden voor vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, raadsheer, in tegenwoordigheid van
mr. J. Hollander als griffier.
De beslissing is op 29 april 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De raadsheer,
(J. Hollander) (J.W. Keuning)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Zie voor het antwoord op deze vragen Hoge Raad 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535.