ECLI:NL:GHARL:2025:2659

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
24/143
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanmaningskosten voor naheffingsaanslag parkeerbelasting gemeente Arnhem

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 april 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 18 december 2023. De zaak betreft de invordering van aanmaningskosten door de invorderingsambtenaar van de gemeente Arnhem, die een bedrag van € 8 in rekening heeft gebracht voor het verzenden van een aanmaning tot betaling van een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze kosten, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de invorderingsambtenaar en later ook door de Rechtbank.

Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat de aanmaning niet rechtsgeldig is verzonden. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de invorderingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de naheffingsaanslag op de juiste wijze is verzonden. Het Hof heeft vastgesteld dat de invorderingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de naheffingsaanslag is verzonden, en dat deze aanmaning terecht aan belanghebbende in rekening is gebracht. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de invorderingsambtenaar om de verzending van belastingaanslagen aan te tonen, vooral wanneer de belanghebbende betwist dat deze zijn ontvangen. Het Hof heeft geconcludeerd dat de invorderingsambtenaar aan deze verplichting heeft voldaan, waardoor de aanmaningskosten rechtmatig zijn opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 24/143
uitspraakdatum: 29 april 2025
Uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 18 december 2023, nummer ARN 23/877, in het geding tussen belanghebbende en
de invorderingsambtenaar van de gemeente Arnhem(hierna: de invorderingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De invorderingsambtenaar heeft belanghebbende een bedrag van € 8 aan kosten in rekening gebracht voor het verzenden van een aanmaning tot betaling van een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Arnhem.
1.2.
Het bezwaar van belanghebbende tegen die aanmaningskosten is door de invorderingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De invorderingsambtenaar heeft een nader stuk ingezonden.
1.6.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 17 april 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [naam1] en [naam2] namens de invorderingsambtenaar. De gemachtigde van belanghebbende, mr. P. van de Aarsen, heeft met toestemming van de wederpartij digitaal aan de zitting deelgenomen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
[naam5] heeft namens de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem ten name van belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Arnhem vastgesteld. De naheffingsaanslag is gedagtekend 5 juli 2022 en draagt het subjectnummer [nummer1] . De betalingstermijn ervan liep tot 3 augustus 2022. Het adres dat op het aanslagbiljet is vermeld is het adres van belanghebbende, te weten [adres] te [woonplaats] .
2.2.
Omdat betaling van de naheffingsaanslag uitbleef, heeft ( [naam5] namens) de invorderingsambtenaar met dagtekening 8 augustus 2022 een ten name van belanghebbende gestelde aanmaning uitgevaardigd. Daarbij is een bedrag van € 8 aan kosten in rekening gebracht (hierna: de aanmaningskosten). Het adres dat op het biljet van de aanmaningskosten is vermeld is het adres [adres] te [woonplaats] .
2.3.
Met dagtekening 11 augustus 2022 heeft belanghebbende een bezwaarschrift tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten ingediend. Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar ongegrond verklaard. Ook het beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard.
2.4.
In zijn hogerberoepschrift heeft de gemachtigde van belanghebbende onder meer het volgende vermeld:
‘(…)
II. Geen deugdelijke verzendadministratie
1. Bij het aanmelden van de zaak liet belanghebbende mij weten:
Ik ben het voertuig niet uitgestapt en de motor draaide nog. Omdat ik aan het zoeken was naar
mijn bankpas om te betalen. Deze vond ik niet dus ben ik daarna weg gegaan. vervolgens krijg ik een aanmaning + verhoging zonder dat ik de eerste boete ooit heb ontvangen of enige notificatie hiervan heb gehad.
(…)
4. De invorderingsambtenaar stuurde mij geen stukken toe waaruit zou moeten blijken dat de aanmaning op de juiste is verzonden en aan welk postvervoersbedrijf die aanmaning is aangeboden. Er blijkt onvoldoende dat het stuk is aangeboden bij een vervoersbedrijf en wanneer het is verzonden (…). De aanmaning had derhalve niet mogen worden opgelegd. Dit heeft de invorderingsambtenaar niet onderkend. Ik zie niet in hoe een belanghebbende de ontvangst van een brief anders zou kunnen betwisten dan te stellen dat hij de stukken niet heeft ontvangen. Het gaat hier om een negatief feit.
(…)’.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de aanmaningskosten terecht aan belanghebbende in rekening zijn gebracht.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de invorderingsambtenaar bevestigend.
3.3.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof desgevraagd uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verklaard dat het hoger beroep niet is gericht tegen de naheffingsaanslag zelf.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid hoger beroep
4.1.
Voor zover de invorderingsambtenaar zich op het standpunt stelt dat het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat tegen ‘een besluit tot aanmaning’ geen (hoger) beroep kan worden ingesteld, faalt dat standpunt. Het bezwaar, beroep en hoger beroep van belanghebbende zijn immers gericht tegen de op de voet van – het krachtens artikel 231 van de Gemeentewet hier toepasselijke - artikel 2 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: de Kostenwet) in rekening gebrachte aanmaningskosten. Dergelijke kosten worden ‘bij voor bezwaar vatbare beschikking’ in rekening gebracht waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend bij de belastingrechter (zie artikel 7, lid 1, van de Kostenwet).
De aanmaningskosten
4.2.
Het hoger beroep van belanghebbende is blijkens zijn hogerberoepschrift gefundeerd op de stelling dat de aanmaning niet rechtsgeldig aan belanghebbende zou zijn verzonden. Die stelling mist naar het oordeel voor dit geding elke betekenis. Uit hetgeen hiervoor in onderdeel 2.4 is geciteerd blijkt immers dat belanghebbende zelf stelt dat hij de aanmaning heeft ontvangen. Bovendien heeft hij daartegen op 11 augustus 2022 een bezwaarschrift ingediend.
4.3.
Het Hof zal ervan uitgaan dat belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat hij de naheffingsaanslag niet heeft ontvangen. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van het Hof desgevraagd verklaard dat dit inderdaad zijn bedoeling is.
4.4.
De invorderingsambtenaar heeft in dat verband het standpunt ingenomen dat die stelling belanghebbende niet kan baten, gelet op het bepaalde in artikel 7, lid 2, van de Kostenwet waarin is bepaald – voor zover hier van belang – dat het bezwaar- of beroepschrift niet kan zijn gegrond op de stelling dat het aanslagbiljet niet is ontvangen, tenzij degene van wie de kosten wordt gevorderd aannemelijk maakt dat ontvangst redelijkerwijs moet worden betwijfeld. Dat laatste heeft belanghebbende niet gedaan, aldus de invorderingsambtenaar.
4.5.
Het standpunt van de invorderingsambtenaar kan niet worden gevolgd. Het is immers vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat wanneer de belanghebbende – zoals hier – stelt dat een belastingaanslag hem niet heeft bereikt, in die stelling een betwisting van de rechtsgeldige verzending van die aanslag ligt begrepen. In dat geval dient de ambtenaar die verzending aannemelijk te maken. Het bepaalde in artikel 7, lid 2, van de Kostenwet staat hieraan niet in de weg aangezien die bepaling geen betrekking heeft op een verweer voor zover dat inhoudt dat de naheffingsaanslag niet is verzonden (vgl. HR 26 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:785, r.o. 4.5.1).
4.6.
Zoals gezegd, rust op de invorderingsambtenaar de last om de rechtsgeldige verzending van de naheffingsaanslag aannemelijk te maken. In een geval als hier, waarin de invorderingsambtenaar stelt dat de naheffingsaanslag is bekendgemaakt door verzending per post, houdt die bewijslast in dat hij aannemelijk moet maken dat de naheffingsaanslag is aangeboden aan een postvervoerbedrijf en aan welk postvervoerbedrijf. Daarbij geldt de zogenoemde vrije bewijsleer. Anders dan belanghebbende betoogt, is de invorderingsambtenaar derhalve niet verplicht het bewijs te leveren via een verzendadministratie.
4.7.
In hoger beroep heeft de invorderingsambtenaar met betrekking tot de verzending van de naheffingsaanslag – onder overlegging van stukken zoals een op 17 juli 2024 afgegeven verklaring van mevrouw [naam3] van [naam4] aan [naam5] - onder meer het volgende aangevoerd:
‘(..) dat er wel degelijk sprake is van een verzendadministratie door [naam5] . De brieven worden aangemaakt in het systeem door de workflow. Deze start iedere ochtend om 00:15 en is gereed om ca 04:00 uur. De brieven worden vervolgens om 10:00 uur geautomatiseerd aan [naam4] overgedragen en dezelfde dag geprint en met 24 uurspost bezorgt door PostNL. [naam4] is een specialist in omnichannel klantcommunicatie. Zij verzorgen het print- en verzendproces voor bedrijven, waaronder de overheid.
(…)’
En met betrekking tot de verklaring van mevrouw [naam3] :
‘ [naam4] heeft in die verklaring aangegeven dat [naam5] op 5 juli 2022 een databestand heeft aangeleverd bij printbedrijf [naam4] voor fysieke verwerking. Volgens die verklaring bevatte dit bestand 875 relaties en zijn deze 875 brieven dezelfde dag geprint, gecouverteerd en aangeboden aan PostNL voor verzending.
Dat aantal van 875 brieven sluit volledig aan bij de grootte van het bestand dat op 5 juli 2002 om 10:02 uur door [naam5] is aangeleverd aan [naam4] (productie 2). Dat bestand bestaat eveneens uit 875 brieven. In de bijlage bij die e-mail is een opsomming opgenomen van de 875 dossiers waarin een brief ter verzending is aangeboden aan [naam4] . Op pagina 13 van die bijlage staat (iets boven het midden) het dossiernummer van de onderhavige zaak tegen [belanghebbende] genoemd ( [nummer1] , zie ook de naheffingsaanslag en de aanmaning voor dit nummer).
Uit de beide producties volgt dat de naheffingsaanslag op 5 juli 2022 om 10:02 is aangeleverd aan [naam4] en dat [naam4] die aanslag nog dezelfde dag aan Post.nl heeft aangeboden.
(…)’.
4.8.
Het Hof onderschrijft het betoog van de invorderingsambtenaar. Op basis van de verklaring van mevrouw [naam3] van [naam4] en de in hoger beroep door de invorderingsambtenaar overgelegde stukken acht het Hof de invorderingsambtenaar erin geslaagd aannemelijk te maken dat de onderhavige – aan het juiste adres gerichte - naheffingsaanslag op 5 juli 2022 ter verzending aan PostNL is aangeboden. Dit rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de naheffingsaanslag op het adres van belanghebbende. Belanghebbende heeft onvoldoende aangevoerd op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat de ontvangst of aanbieding van de naheffingsaanslag op het adres van belanghebbende redelijkerwijs moet worden betwijfeld.
4.9.
Nu belanghebbende de naheffingsaanslag niet binnen de gestelde termijn heeft betaald, is de invorderingsambtenaar terecht op de voet van artikel 11 van de Invorderingswet 1990 tot schriftelijke aanmaning overgegaan en heeft hij eveneens terecht – krachtens artikel 2 van de Kostenwet – een bedrag van € 8 aan kosten in rekening gebracht.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6.
Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, lid van de tiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van A. Tax als griffier.
De beslissing is op 29 april 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Tax) (R. den Ouden)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.