ECLI:NL:GHARL:2025:2773

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
21-001063-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van schennis van de eerbaarheid na onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1998, was beschuldigd van schennis van de eerbaarheid, waarbij hij in de periode tussen 23 en 30 maart 2023 in Nederland meermalen zijn ontblote geslachtsdeel zou hebben getoond. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren en had een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting op 22 april 2025 heeft het hof de zaak onderzocht. De advocaat-generaal heeft vrijspraak bepleit, terwijl de verdediging ook pleitte voor vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat er discrepanties waren in de signalementen van de dader zoals gegeven door de aangeefsters, wat de bewijsvoering bemoeilijkte. De verdachte heeft een alibi gepresenteerd en verklaarde dat hij op de relevante data niet op de plaats delict kon zijn geweest.

Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is om met zekerheid vast te stellen dat de verdachte de dader was. Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde. Tevens is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte is vrijgesproken van de beschuldigingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001063-24
Uitspraak d.d.: 6 mei 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 22 februari 2024 met het parketnummer 18-193414-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 april 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vrijspraak van de verdachte van het tenlastegelegde;
  • niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde] in haar vordering tot schadevergoeding.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. A. Elzinga, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep gericht is:
  • de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in de periode tussen 23 maart 2023 en 30 maart 2023 te [plaats] en/of [plaats] , althans in Nederland meermalen de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de [adres] en/of [adres] , door meermalen zijn ontblote geslachtsdeel (gedeeltelijk) te tonen en/of in zijn hand te houden en/of zich af te trekken.

Vrijspraak

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Het oordeel van het hof
Uit het dossier volgt dat op 23 maart 2023 melding is gedaan dat aangeefster [naam 1] tijdens het lopen met een verzorgpaard op de [adres] in [plaats] een man heeft waargenomen die zichzelf aan het aftrekken was. Op 4 april 2023 is [naam 1] door de politie benaderd om van dit feit aangifte te doen. Dit heeft plaatsgevonden op 7 april 2023. Zij heeft in haar aangifte een signalement van deze man gegeven.
Op 29 maart 2023 heeft de moeder van aangeefster [benadeelde] melding gedaan bij de politie dat haar dochter die middag op de [adres] in de [plaats] fietste en dat een jongen op de fiets zijn geslachtsdeel aan haar dochter had laten zien. Op 30 maart 2023 heeft [benadeelde] aangifte gedaan en ook zij heeft daarbij een signalement van de man gegeven.
Op 30 maart 2023 heeft aangeefster [naam 2] een melding gedaan bij de politie dat zij nabij de [adres] in [plaats] een man zag staan en dat deze man zijn broek op zijn enkels had en zichzelf aftrok. Op 4 april 2023 is ook [naam 2] door de politie benaderd met de vraag om aangifte te doen. Deze aangifte heeft plaatsgevonden op 7 april 2023. Zij heeft in haar aangifte een signalement van deze man gegeven.
Verder volgt uit het dossier dat [naam 1] en [naam 2] elkaar kennen en dat zij voorafgaand aan het doen van hun respectievelijke aangiftes hun waarnemingen met elkaar hebben besproken.
Verbalisant [verbalisant] heeft een proces-verbaal bevindingen identiteit schennispleger opgemaakt. Hierin heeft hij gerelateerd dat de recherche op 4 april 2023 op de [adres] , nabij [plaats] , een hardlopende man heeft waargenomen die voldeed aan de door aangeefsters gegeven signalementen. Deze man was de verdachte.
Het hof twijfelt niet aan het gegeven dat voornoemde aangeefsters elk een man hebben waargenomen die zijn geslachtsdeel aan hen heeft getoond of zich stond af te trekken. De vraag is of, op basis van de gegevens uit het dossier, buiten redelijke twijfel vastgesteld kan worden dat het de verdachte was die deze strafbare feiten heeft gepleegd. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Bij de hiervoor opgeworpen vraag is allereerst van belang in hoeverre de door aangeefsters gegevens signalementen kunnen bijdragen bij de beantwoording daarvan.
Het hof stelt vast dat de omschrijving die voornoemde aangeefsters hebben gegeven van de dader op wezenlijke onderdelen discrepanties bevatten. Aangeefster [naam 1] verklaarde dat zij een lange slanke jongen zag die sportief gekleed was. Daarnaast zag zij dat de man op een sportieve herenfiets zat. Aangeefster [naam 2] zag dat de man op een herenfiets zat en dat hij er onverzorgd uitzag. Zowel [naam 2] als [naam 1] zagen een bidon/flesje achterop de fiets. Aangeefster [naam 3] verklaarde over een man die er netjes uitzag en dat het leek alsof hij naar werk ging. Volgens haar had hij een oude grijze fiets.
Gelet op de verschillen in de verstrekte signalementen voor wat betreft de kleding (onverzorgd versus netjes dan wel sportief) is het de vraag wat de waarde is van deze signalementen en van welk signalement zou moeten worden uitgegaan.
Het hof overweegt dat de verdachte toen hij door de politie werd gezien en aangesproken op 4 april 2023 weliswaar gedeeltelijk aan één van de verstrekte signalementen voldeed, maar een meervoudige fotoconfrontatie met aangeefsters heeft niet plaatsgevonden. Dit klemt temeer daar de verdachte zich reeds vanaf zijn eerste verklaring bij de politie op het standpunt heeft gesteld dat zij de verkeerde persoon tegenover zich hadden.
Daarnaast acht het hof van belang dat de verdachte stelt een alibi te hebben gehad en ter onderbouwing daarvan voorafgaand aan de zitting van het hof stukken heeft doen toekomen waaruit afgeleid zou kunnen worden dat de verdachte op 29 maart 2023 ten tijde van het tenlastegelegde feit aan het werk was in [plaats] en op 30 maart 2023 ten tijde van het tenlastegelegde feit aan het fietsen op zijn racefiets en hij dat deed met een hoge snelheid, te weten gemiddeld 28,4 km/h. Daardoor zou hij niet op het opgegeven tijdstip ter plaatse kunnen zijn geweest.
Ten aanzien van de verweten gedraging op 23 maart 2023 heeft de verdachte verklaard dat hij weliswaar ter plaatse is geweest en aangeefster [naam 1] daadwerkelijk heeft gepasseerd terwijl zij daar liep met haar paard, maar dat hij geen seksuele handelingen bij zichzelf heeft verricht en enkel heeft willen plassen. Dat laatste is wel door haar waargenomen.
Gelet op al het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de man die op 29 en 30 maart seksuele handelingen bij zichzelf verrichtte – die aangeefsters hebben gezien – de verdachte was.
Ten aanzien van het incident op 23 maart 2023 kan op basis van de aangifte van [naam 1] , waartegenover de ontkennende verklaring van de verdachte staat, gezien het bepaalde in artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering, evenmin bewezen worden dat verdachte schennis heeft gepleegd.
Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de schade ten bedrage van € 656,60, bestaande uit € 156,60 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 554,48, bestaande uit € 54,48 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Ook is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van de eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 6 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.