“Overige bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 2
Gewoontewitwassen
De rechtbank dient te beoordelen of er sprake is van gewoontewitwassen. De rechtbank stelt vast dat verdachte zich gedurende een periode van enige maanden intensief heeft bezig gehouden met het witwassen van hele grote bedragen. Ook ten tijde van zijn aanhouding, geruime tijd later, had hij witwasbedragen voorhanden. Gelet op de duur van de periode waarin deze feiten zijn gepleegd en de frequentie waarmee zij zijn gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat er kan worden gesproken van gewoontewitwassen.
Omdat de rechtbank geen aanwijzingen ziet dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen in de uitoefening van zijn beroep en/of bedrijf zal zij verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij spreken.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de chatgesprekken (…) blijkt dat verdachte zeer intensief contact had met zijn contactpersoon ‘ [SKY ID 1] ’ omtrent de geldbedragen die door verdachte in ontvangst werden genomen, werden geteld en bij hem thuis werden opgeslagen. Ondanks de omstandigheid dat verdachte ‘slechts’ opdrachten kreeg, is de rol van verdachte wel degelijk van voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken, nu uit de chatberichten naar voren komt dat verdachte een belangrijke schakel was in de uitwisseling en opslag van de grote hoeveelheden cocaïne en de omvangrijke geldbedragen die hiermee gemoeid waren. Tussen verdachte en zijn contactpersoon bestond daartoe – zo volgt uit de inhoud van de gesprekken – een nauwe en bewuste samenwerking. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen van witwassen in de periode van 2 oktober 2020 tot en met 18 december 2020 bewezen.
Anders dan de rechtbank gaat het hof ervan uit dat de witgewassen bedragen niet uit eigen misdrijf zijn verkregen. De drugs die hij leverde behoorden hem niet toe en het geld dat hij ophaalde evenmin. Dit deed hij voor zijn opdrachtgever. Het geld dat hij thuis bewaarde voor zijn opdrachtgever heeft hij op die momenten witgewassen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 22 september 2020 tot en met 18 december 2020 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, telkens, opzettelijk heeft afgeleverd en verstrekt en vervoerd:
- in de periode van 16 oktober 2020 tot en met 16 december 2020 194 kilogram cocaïne (zaaksdossier 1 " [Bijnaam] ") en
- in de periode van 22 september 2020 tot en met 2 december 2020 798 kilogram cocaïne (zaaksdossier 4) en
- in de periode van 17 november 2020 tot en met 9 december 2020 hoeveelheden cocaïne (zaaksdossier 5 " [Contact 2] "),
en opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- op 19 juli 2023 tien pakketten met daarin 10,0895 kilogram cocaïne (zaaksdossier 6)
zijnde cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
in de periode van 2 oktober 2020 tot en met 18 december 2020 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, telkens,
- in de periode van 2 oktober 2020 tot en met 16 oktober 2020 een geldbedrag van € 330.000,- en € 132.000,- en € 330.000,- en € 330.000,- (zaaksdossier 2 " [Contact 1] ") en
- in de periode van 16 oktober 2020 tot en met 18 december 2020 een geldbedrag van € 1.078.350,- en € 100.000,- (zaaksdossier 3) en
- in de periode van 17 november 2020 tot en met 9 december 2020 een geldbedrag van (in totaal) € 630.000,- (zaaksdossier 5 " [Contact 2] ")
voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen terwijl verdachte wist dat die voorwerpen middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf,
- op 19 juli 2023 van een geldbedrag van € 8.050,- en € 1.400,- (zaaksdossier 6) de werkelijke aard, de herkomst en de vindplaats heeft verborgen en/of heeft verhuld, terwijl verdachte wist dat dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf
en terwijl hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert telkens op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert telkens op:
een gewoonte maken van het medeplegen van witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
De vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van zeven jaren, overeenkomstig het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan de verdachte een lagere straf op te leggen dan door de rechtbank is opgelegd en dat een gevangenisstraf van vier jaren, kijkend naar geldende jurisprudentie, passend en geboden is. Hiertoe heeft hij – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat onder meer uit de chatberichten van de dataset volgt dat sprake is van een duidelijke werkverhouding. Daaruit volgt namelijk dat de verdachte een loopjongen was. Daarnaast is de verdachte in verhouding tot andere Opiumwetzaken zeer hard gestraft door de rechtbank. Verder dient meegewogen te worden dat de verdachte openheid van zaken heeft gegeven en rekenschap heeft gegeven van zijn fouten. Ook is er door de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de verstrekkende gevolgen van een langdurige gevangenisstraf voor hem en zijn gezin. Alles overziend dient aan de verdachte een lagere gevangenisstraf dan zeven jaren te worden opgelegd.
Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de strafoplegging die hieronder cursief zijn weergegeven. Waar de overweging van de rechtbank aanvulling of verbetering behoeft, is dit aangegeven met niet-cursieve tekst.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
“De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich met een of meer anderen gedurende een periode van drie maanden schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben en verkopen van grote hoeveelheden cocaïne. Verdachte heeft honderden kilo’s cocaïne voorhanden gehad die hij in het schuurtje achter zijn eigen woning bewaarde, waar verdachte met zijn vrouw en drie kinderen woonde. Hij leverde met grote regelmaat aanzienlijke hoeveelheden cocaïne af aan verschillende afnemers. Ook jaren later had hij nog een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne in zijn schuur liggen. Verdachte nam ook regelmatig geldbedragen in ontvangst, telde deze in zijn woning en leverde die vervolgens ook weer af. Het ging daarbij om zeer grote sommen geld; soms had hij meer dan 1 miljoen euro in zijn woning aanwezig. Verdachte heeft daarmee een gewoonte gemaakt van witwassen.”
Wat ook zij van de exacte rol van de verdachte, het neemt niet weg dat de verdachte een onmisbare schakel vormde en dat hij een wezenlijk substantiële bijdrage heeft geleverd aan het in stand houden van de handel in harddrugs
.Weliswaar is duidelijk dat zijn opdrachtgever wist wanneer de verdachte waar drugs dan wel geld moest halen en afgeven en dit via de chatberichten met de verdachte regelde, uit de chatberichten blijkt geenszins dat de verdachte hierop geen enkele invloed had. De tijden werden afgestemd op zijn werkrooster, de verdachte lijkt zelf te mogen instemmen met het al dan niet halen/brengen van drugs/geld en op geen enkel moment is de toon vanuit de opdrachtgever dwingend van aard. Eerder lijken ze elkaar als gelijkwaardige partners te zien, waarbij de ene persoon de contacten regelde en de andere persoon (de verdachte) de feitelijke handelingen verrichtte.
Daarnaast maken
“de enorme hoeveelheden cocaïne tezamen met de grote geldbedragen die daarmee gemoeid waren, dat verdachte niet als een simpele loopjongen kan worden gezien. Het is in de drugswereld namelijk niet gebruikelijk dat aan een simpele loopjongen zulke hoeveelheden cocaïne en geld worden toevertrouwd. Verdachte is door zijn handelen medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van harddrugs veroorzaken. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelwijze bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. Algemeen bekend is dat de handel in drugs gepaard gaat met (zware) criminaliteit en ondermijning van de samenleving. Verdachte heeft met al deze gevolgen kennelijk geen rekening gehouden en is enkel gericht geweest op zijn eigen financiële gewin.”
Dat de handel in drugs – naar zeggen van de verdachte – op een gegeven moment is gestopt is naar het oordeel van het hof niet door toedoen van de verdachte. Uit pagina 5028 van het voorgeleidingsdossier volgt namelijk dat de verdachte op 2 december 2020 nog het volgende bericht heeft verstuurd: “
Geef me wat kansen bro als die er zijn. Wil minder gaan werken en meer voor jou gaan doen.’’Dit bericht van de verdachte is in tegenspraak met zijn verklaring dat hij voornemens was om te stoppen. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof juist dat de verdachte door wilde gaan met de handel. Dat hij zelfs al uit eigen beweging gestopt was, is al helemaal niet aannemelijk, nu er ten tijde van de doorzoeking op 19 juli 2023 nog ruim tien kilo cocaïne in zijn schuur lag.
De persoon van de verdachte
Bij zijn beslissing houdt het hof ook rekening met:
- een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 20 maart 2025 betreffende de verdachte. Daaruit volgt dat de verdachte al eerder in het buitenland onherroepelijk voor drugshandel is veroordeeld;
- een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 13 februari 2024, opgesteld door [naam] , reclasseringswerker;
- een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 22 oktober 2024, opgesteld door [naam 2] , reclasseringswerker.
“Uit het reclasseringsadvies van 13 februari 2024”en 22 oktober 2024 “
volgt dat de houding van verdachte de meest bepalende risicofactor is nu hij bewust de keuze maakte om strafbare feiten te plegen voor financieel gewin. Verdachte heeft geen grote problemen op de overige leefgebieden, zo woont verdachte in een koophuis met zijn gezin en had hij een stabiele arbeidssituatie. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden.
De op te leggen straf
Voor het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank onder andere acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De oriëntatiepunten gaan voor het voorhanden en vervoeren van meer dan 20 kilogram harddrugs uit van een gevangenisstraf van meer dan 50 maanden (ruim 4 jaren), is sprake van een organisatie dan gaan de oriëntatiepunten uit van een gevangenisstraf van meer dan 72 maanden (6 jaar). Voor hoeveelheden boven de 20 kilogram is er geen nader concreet oriëntatiepunt, uit de rechtspraak valt wel een enigszins afvlakkende lijn bij grotere hoeveelheden af te leiden. De onderhavige zaak ziet op een aanmerkelijk grotere hoeveelheid dan 20 kilogram. Er zijn geen LOVS oriëntatiepunten betreffende het gewoontewitwassen, maar de grote hoeveelheden geld die verdachte heeft witgewassen, rechtvaardigen ook daarvoor een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank neemt in strafverzwarende zin mee dat verdachte zich er ondanks een eerdere veroordeling in Denemarken voor handel in verdovende middelen niet van heeft laten weerhouden om zich opnieuw met de handel in verdovende middelen bezig te houden.”
Het feit dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen risicofactoren opleveren, is juist alarmerend. Ondanks dat de verdachte kennelijk zijn leven goed op orde had – hij had een vrouw, kinderen, koopwoning, goede banen, geen schulden, spaargeld, deed vrijwilligerswerk – heeft hij enkel vanuit financieel gewin deze zeer ernstige feiten gepleegd. Zijn persoonlijke omstandigheden hebben hem hier dus niet van weerhouden. Dat een langdurige gevangenisstraf ontwrichtend voor zijn gezin zal zijn, is een risico dat de verdachte met zijn keuze voor dit strafbare handelen bewust heeft genomen.
Bij de strafoplegging heeft het hof de hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking genomen, alsook de straffen die rechters in vergelijkbare gevallen opleggen. Alles afwegende is het hof van oordeel dat de aard en de ernst van de feiten voor het hof in het bijzonder de reden zijn om over te gaan tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals de rechtbank die heeft opgelegd. “
Enerzijds dient dit als vergelding voor de ontwrichting waar verdachte indirect aan het bijgedragen. Anderzijds heeft het opleggen van vrijheidsstraffen tot doel anderen ervan te weerhouden zich met de drugscriminaliteit in te laten.”
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van zeven jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen geldbedragen en de telefoontoestellen verbeurd worden verklaard. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de inbeslaggenomen cocaïne onttrokken wordt aan het verkeer.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de vordering van de advocaat-generaal ten aanzien van het verbeurdverklaren van de geldbedragen en telefoontoestellen af te wijzen.
Ten aanzien van de geldbedragen
Het hof overweegt dat uit het dossier volgt dat de inbeslaggenomen geldbedragen conservatoir in beslag zijn genomen. Gelet hierop zal het hof ten aanzien van deze geldbedragen dan ook geen beslissing nemen.
Onttrekking aan het verkeer
Het hof acht de volgende voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer:
10 STK Cocaïne (Omschrijving: PL0900-2022324235-G3195470).
Het hof stelt vast dat met betrekking tot de cocaïne het onder 1 bewezenverklaarde is begaan. De cocaïne is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet. Het hof zal de cocaïne dan ook onttrekken aan het verkeer.
Teruggave aan de verdachte
Het hof gelast de teruggave van de volgende voorwerpen aan de rechthebbende:
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: MD2R022143_779423, Zwart, merk: Samsung);
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: MD2R022143_779420, Wit, merk: Apple);
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: MD2R022143_779413, Goud, merk: Samsung);
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: MD2R022143_779415, Zwart, merk: Samsung).
Het hof ziet geen grond voor verbeurdverklaring van deze voorwerpen. Het hof gelast daarom de teruggave van deze voorwerpen aan de rechthebbende, te weten: de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36c, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 10 STK Cocaïne (Omschrijving: PL0900-2022324235-G3195470).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: MD2R022143_779423, Zwart, merk: Samsung);
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: MD2R022143_779420, Wit, merk: Apple);
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: MD2R022143_779413, Goud, merk: Samsung);
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: MD2R022143_779415, Zwart, merk: Samsung).
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. J.A.M. Kwakman en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 6 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.