ECLI:NL:GHARL:2025:2783

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
21-001493-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de portier van een café in een mishandelingszaak na hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, een portier van een café, was eerder vrijgesproken van mishandeling van de aangever, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 22 april 2025 en heeft de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vroeg. De verdachte en zijn raadsman, mr. J.M. van Dam, hebben betoogd dat niet met redelijke zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte de dader is van de mishandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangever en getuigen niet overeenkomen met het uiterlijk van de verdachte, wat leidde tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat de benadeelde partij niet-ontvankelijk werd verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De beslissing van het hof is dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak en dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001493-24
Uitspraak d.d.: 6 mei 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 20 maart 2024 met parketnummer 16-138723-22 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 april 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman,
mr. J.M. van Dam, naar voren is gebracht.

De ontvankelijkheid van verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Midden-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter heeft bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep gericht is:
  • de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde vrijgesproken;
  • de verdachte ter zake van het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren subsidiair dertig dagen hechtenis;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 786,62, bestaande uit € 36,62 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voor het overige is de vordering afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 28 april 2022 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door:
- die [benadeelde] op/tegen zijn hoofd/slaap te slaan/stompen, en/of
- die [benadeelde] van een trap af te duwen, en/of
- die [benadeelde] tegen een deur aan te duwen.

Vrijspraak

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bevestiging van het vonnis van de politierechter.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hiertoe heeft hij – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat niet zonder redelijke twijfel vastgesteld kan worden dat de verdachte aangever [benadeelde] heeft mishandeld. Het is mogelijk dat aangever door iemand anders is geslagen of dat hij tijdens het fixeren het letsel heeft opgelopen. Er kunnen vraagtekens geplaatst worden bij de verklaring van getuige [getuige 1] . Daarnaast kan niet uitgesloten worden dat [getuige 1] het voorval niet goed heeft waargenomen.
Het oordeel van het hof
Uit het dossier volgt dat onenigheid was ontstaan bij de garderobe in het café [bedrijf] tussen aangever en werknemers van dit café. Kort hierna zijn de beveiligers opgeroepen, onder meer de verdachte en zijn collega [getuige 2] . Aangever liep op dat moment weg. Vervolgens zijn de verdachte en [getuige 2] achter aangever aangegaan; de verdachte heeft aangever bij zijn capuchon gepakt en de verdachte en [getuige 2] hebben aangever meegenomen naar de uitgang. Over wat daarna is gebeurd, lopen de verklaringen uiteen. Aangever heeft verklaard dat hij is geslagen en getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op een afstand heeft waargenomen dat aangever is geslagen door één van de beveiligers.
Het hof is van oordeel dat het geconstateerde letsel bij aangever past bij hetgeen aangever en [getuige 1] hebben verklaard. De vraag die beantwoord moet worden is of het verdachte is die aan aangever letsel heeft toegebracht door hem te mishandelen. Aangever omschrijft de man die hem heeft mishandeld en geslagen onder meer als kaal en 50/55 jaar. [getuige 1] omschrijft de beveiliger die heeft geslagen onder meer als een man met donker haar dat er gemillimeterd uitzag en dat de man rond de veertig jaar oud was. [getuige 1] omschrijft de andere beveiliger onder meer als blank, haar richting kaalheid, en een leeftijd rond de vijftig jaar.
Uit het dossier volgt dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit 28 jaar en [getuige 2] 51 jaar was. Ook blijkt uit het dossier dat [getuige 2] een donkerder huidskleur heeft dan de verdachte. Daarnaast blijkt uit de foto's van de beveiligingscamera in het dossier dat [getuige 2] ten tijde van het tenlastegelegde feit kaal was en de verdachte kort haar had.
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de signalementen die aangever en [getuige 1] geven op wezenlijke onderdelen niet overeenkomen met het uiterlijk en de leeftijd van de verdachte. Het verschil tussen de door aangever en [getuige 1] opgegeven signalementen en het uiterlijk van de verdachte is dermate groot, dat het hof niet met voldoende mate van zekerheid kan vaststellen dat de verdachte de door aangever en [getuige 1] bedoelde dader is.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de onder 2 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd, waardoor hij hiervan behoort te worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de schade ten bedrage van € 1.786,62, bestaande uit € 36,62 aan materiële schade en € 1750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 786,62, bestaande uit € 36,62 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Ook is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Voor het overige is de vordering afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich binnen de grenzen van de eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 6 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.