Het hof overweegt als volgt.
In eerste aanleg heeft de man een jaaropgave 2020 van de gemeente [de gemeente] overgelegd waaruit blijkt dat hij een uitkering heeft ontvangen van € 13.255,- bruto per jaar. De man had gedurende de coronaperiode als zelfstandige recht op ondersteuning.
De man heeft in hoger beroep ook nog de aanslag inkomstenbelasting 2019 overgelegd. Daarin staan geen inkomsten vermeld en het inkomensverlies dat in 2018 al werd vermeld is onverminderd opgenomen als nog te verrekenen uit voorgaande jaren. Verder blijkt uit een brief van 26 maart 2024 van de gemeente [de gemeente] dat de aanvraag van de man voor een Bbz-uitkering is toegewezen tot uiterlijk 31 mei 2024 en dat de gemeente ervan uitgaat dat de man zijn bedrijf voor deze datum heeft beëindigd.
Ook heeft de man een schuldenoverzicht ingediend van [naam1] van 2 april 2024 waarop een totale schuld van € 122.974,74 wordt vermeld. In het overzicht wordt een schuld aan de gemeente [de gemeente] [afdeling] vermeld van € 10.100,- en ter zake van Bbz van € 96.189,95. Ook de achterstallige alimentatie is in dit overzicht opgenomen. De overige schulden zijn dus beperkt. Volgens de man zit hij op dit moment in de laatste fase van het traject en worden zijn overige schulden dan kwijtgescholden.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man meegedeeld dat de cijfers over 2020 tot en met 2023 van de bedrijven kort geleden zijn gepubliceerd en dat liquidatie van de onderneming kort geleden heeft plaatsgevonden. De IB-aangiftes zijn volgens de man ingediend en uit deze stukken blijkt volgens hem dat er geen winst is gemaakt in de bedrijven en dat er nooit salaris is uitgekeerd. De man heeft deze stukken echter niet overgelegd in de procedure, maar uitsluitend met de vrouw en haar advocaat gedeeld.
Het hof heeft op basis van de hiervoor genoemde zeer geringe hoeveelheid stukken die de man in deze procedure heeft overgelegd geen zicht op de financiële gang van zaken van de onderneming(en) van de man en de liquidatie daarvan en ook niet op de huidige stand van zaken van het schuldentraject en de hoogte van zijn schulden op dit moment. De man heeft daarmee zijn verweer dat hij niet over draagkracht beschikt tegenover de gemotiveerde stellingen van de vrouw onvoldoende onderbouwd.
Tijdens de zitting bij het hof heeft de man ook nog meegedeeld dat hij zijn woning heeft verhuurd via [naam2] en dat hij daarmee op jaarbasis € 24.500,- heeft verdiend. Ook dit kan het hof niet verifiëren.
De onderhoudsverplichting die op de man rust jegens [de minderjarige] is zwaarwegend. Dit betekent dat een grote inspanning van de man mag worden gevergd om te kunnen bijdragen in de kosten van [de minderjarige] . In het kader van de vaststelling van kinderalimentatie kan het hof daarom ook een verdiencapaciteit aan een onderhoudsplichtige toekennen. Het gaat niet alleen om wat feitelijk wordt verdiend, maar ook om wat iemand zou kunnen verdienen.
In het plan van aanpak van [naam1] wordt vermeld dat de man een inspanningsverplichting heeft om minstens vier keer per maand te solliciteren op een baan in loondienst van ten minste 36 uur per week en dat hij daarvan sollicitatiebewijzen moet inleveren. Onbekend is of de man aan deze eis voldoet. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de man toegelicht dat hij op dit moment geen betaalde werkzaamheden verricht, maar op vrijwillige basis werkzaam is voor een stichting. Als het schuldentraject is afgerond dan komt er een werkovereenkomst, aldus de man. Dit is kennelijk een bewuste keuze van de man, maar deze keuze mag gelet op de onderhoudsverplichting van de man niet tot gevolg hebben dat hij niet kan bijdragen in de kosten van [de minderjarige] . Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de man gelet op de werkervaring van de man en zijn leefomstandigheden grosso modo in staat is om een bruto inkomen te verwerven van € 3.100,- per maand.
De algehele gang van zaken in deze procedure in aanmerking nemend is het hof van oordeel dat het er voor moet worden gehouden dat de man de afgelopen jaren over voldoende middelen kon beschikken om de kosten van [de minderjarige] te kunnen voorzien. Voor zover dat niet het geval is geweest, dient dit voor zijn rekening en risico te komen. De grieven van de man over zijn draagkracht falen.