ECLI:NL:GHARL:2025:2824

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
200.347.820/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag over minderjarigen na scheiding van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag over drie minderjarigen, na een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De vader en moeder, die eerder getrouwd waren, hebben samen het gezag over hun kinderen, maar de moeder heeft verzocht om alleen belast te worden met het gezag. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, wat de vader heeft aangevochten in hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 april 2025 zijn de minderjarigen gehoord, en de raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om de moeder alleen met het gezag te belasten. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De vader vreesde dat hij verder buiten beeld zou raken, maar het hof oordeelde dat de spanningen tussen de ouders en de kinderen de samenwerking belemmerden. De raad heeft bevestigd dat de kinderen klem zitten tussen de ouders en dat het in hun belang is dat de moeder alleen het gezag uitoefent. Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.347.820
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 573535)
beschikking van 8 mei 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M. Strengers,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J.E.M. Wielinga-van Dillen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 oktober 2024;
  • het verweerschrift met producties en
  • een journaalbericht namens de vader van 21 maart 2025 met producties.
2.2
Op 24 maart 2025 zijn de hierna te noemen minderjarigen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] verschenen. [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] hebben ieder afzonderlijk buiten afwezigheid van partijen met een raadsheer en griffier van het hof gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 1 april 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn met elkaar getrouwd geweest en zij zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2008,
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2011, en
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2013.
Tot de bestreden beschikking oefenden de ouders samen het gezag uit over de kinderen.
3.2
De kinderen hebben van 5 juli 2022 tot 5 juli 2024 onder toezicht gestaan. In dat kader zijn meerdere hulpverleningstrajecten ingezet en aangeboden, onder meer ter verbetering van de communicatie tussen de ouders. De raad heeft ingestemd met het voornemen van de GI om de ondertoezichtstelling niet meer te verlengen na 5 juli 2024, waarbij de raad in zijn toetsingsrapport van 20 juni 2024 heeft geconcludeerd dat de verwachting niet is dat de ouders op termijn weer de samenwerking met elkaar kunnen vinden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de moeder op haar verzoek alleen belast met het gezag over de kinderen. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt en het meer of anders door de moeder verzochte afgewezen.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de moeder alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken althans die verzoeken af te wijzen, kosten rechtens.
4.3
De moeder voert verweer. De moeder vraagt het hof om bij beschikking de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De vader acht het niet in het belang van de kinderen als het gezag alleen bij moeder komt te liggen en hij vreest dat met het wegvallen van zijn gezag hij als vader (nog verder) buiten beeld zal raken voor de kinderen.
5.3
De moeder ziet haar eenhoofdig gezag als de beste oplossing voor de problemen die steeds opkwamen rondom het samen nemen van beslissingen over de kinderen en de stress en onrust die dat bij haar en de kinderen teweegbracht.
5.4
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om de moeder alleen te belasten met het gezag over de kinderen en de bestreden beschikking dus te bekrachtigen. De raad heeft in dit licht verklaard dat de kinderen jarenlang onder toezicht hebben gestaan, maar dat deze ondertoezichtstelling niet heeft geleid tot verbetering in de verstandhouding tussen partijen. Er is nog steeds veel spanning tussen partijen en die spanning was volgens de raad ook tijdens de mondelinge behandeling zichtbaar en voelbaar. Uit de stukken, meer in het bijzonder de WhatsAppberichten tussen de vader en de kinderen, blijkt volgens de raad ook dat de kinderen volledig klem zitten tussen de ouders en dat zij zich niet gehoord voelen. Dat maakt dat de kinderen ervaren dat zij voor één van de ouders moeten kiezen en zij hebben gekozen voor de moeder. De raad heeft verder verklaard dat de manier van reageren van de kinderen heel passend is bij hun leeftijd, maar zij horen niet de taken van één van de ouders op zich te hoeven nemen. Tot slot heeft de raad benadrukt dat het voor de vader en de kinderen het meest belangrijk is dat hun contact (op enig moment) weer wordt hersteld. Het gezag is aan dat contactherstel ondergeschikt. Als de moeder alleen is belast met het gezag, dan hoeven de kinderen zich daarover geen zorgen meer te maken en kan er rust en ruimte zijn voor contactherstel.
5.5
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt, is het hof van oordeel dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de moeder alleen wordt belast met het gezag over de kinderen.
5.6
Daarmee wijkt het hof evenals de rechtbank af van het uitgangspunt dat beide ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over de kinderen. Het hof onderschrijft in dit kader echter het advies van de raad tijdens de mondelinge behandeling. Dit oordeel sluit bovendien aan bij de mening en nadrukkelijke wens van de kinderen. Gelet op de leeftijd van de kinderen moet aan hun mening ook aanzienlijk gewicht worden toegekend.
De vader betwist weliswaar dat de samenwerking met de moeder moeizaam verloopt, maar uit de stukken en zeker ook de verklaringen tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de verhouding tussen de ouders bijzonder gespannen is. Uit de stukken blijkt bovendien dat het nemen van gezamenlijke gezag beslissingen steeds voor spanning en onrust zorgde bij zowel de moeder als de kinderen, terwijl er sinds de bestreden beschikking juist meer rust is ontstaan. Dat de gezag beslissingen eerder uiteindelijk niet aan de rechter hoefden te worden voorgelegd, doet niet af aan de daarmee gepaard gaande spanningen bij de moeder en de kinderen. Nu de communicatie en samenwerking tussen de ouders bovendien al langdurig moeizaam verloopt en een ondertoezichtstelling van meerdere jaren niet tot verbetering heeft geleid, valt ook niet te verwachten dat de situatie tussen de ouders binnen afzienbare tijd verbetert.
5.7
Zoals de rechtbank ook heeft overwogen, worden met het beëindigen van het gezag van de vader niet de laatste lijntjes met de kinderen door gesneden. De uitoefening van het gezag staat los van het contact tussen de vader en de kinderen. Het ligt op de weg van de moeder om de kinderen te stimuleren in hun contact met de vader, terwijl het op de weg van de vader ligt om hierin initiatief te nemen en op een positieve wijze interesse in de kinderen te tonen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 juli 2024 en
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 8 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.