ECLI:NL:GHARL:2025:2826

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
200.348.061/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en aanhouding beslissing kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 mei 2025 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep inzake de wijziging van de hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van beide kinderen bij hem vast te stellen en om de kinderalimentatie te wijzigen. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en verzocht om de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen al geruime tijd bij de vader wonen en dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] in overeenstemming moet worden gebracht met de feitelijke situatie. Het hof heeft daarom besloten dat [de minderjarige2] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft. De beslissing over de kinderalimentatie is aangehouden, waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld om zich uit te laten over de hoogte van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de vader. De zaak is complex en betreft belangrijke aspecten van het ouderschap en de zorgregeling voor de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.348.061
(zaaknummer rechtbank Gelderland 418247)
beschikking van 8 mei 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.C. Appünn,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J.S. Linssen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 27 juni 2023, 14 december 2023 en 26 augustus 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
De beschikking van 26 augustus 2024 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 november 2024;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht namens de vader van 18 maart 2025 met producties en
  • een journaalbericht namens de moeder van 20 maart 2025 met producties.
2.2
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige2] heeft bij ongedateerde brief, ingekomen bij het hof op 15 januari 2025, aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
Op 24 maart 2025 is de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige1] verschenen. [de minderjarige1] heeft buiten afwezigheid van partijen met een raadsheer en griffier van het hof gesproken over het verzoek.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 1 april 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2013, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2016.
De ouders oefenen samen het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 17 december 2020 heeft de rechtbank onder meer:
  • bepaald dat [de minderjarige1] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft;
  • bepaald dat [de minderjarige2] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft;
  • als regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (verder ook: zorgregeling) vastgesteld dat de kinderen bij de vader verblijven:
  • de ene week van zondag 18.00 uur tot en met woensdag 18.00 uur, waarbij de vader de kinderen haalt en brengt; en
  • de andere week van zaterdag 10.00 uur tot en met woensdag 18.00 uur, waarbij de vader de kinderen haalt en brengt;
  • de vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld;
  • bepaald dat de vader met ingang van 21 september 2020 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) voor [de minderjarige2] € 270,- per maand aan de moeder zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en
  • bepaald dat de vader met ingang van 21 september 2020 als kinderalimentatie voor [de minderjarige1] € 106,- per maand aan de moeder zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.3
De vader heeft de rechtbank in eerste aanleg verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 17 december 2020 te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
beide kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben;
de zorgregeling aldus te wijzigen dat de moeder en de kinderen een half uur per week contact met elkaar hebben bij de vader thuis en
de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 april 2023 op nihil wordt gesteld.
3.4
De moeder heeft in eerste aanleg verweer gevoerd. De moeder heeft de rechtbank verzocht om:
het verzoek van de vader ten aanzien van de hoofdverblijfplaats af te wijzen;
het verzoek om de zorgregeling te wijzigen af te wijzen, althans een voorlopige zorgregeling vast te stellen van een dag in de week van 10.00 uur tot 17.00 uur, althans een zodanige regeling vast te stellen zoals verwoord door/besproken met het wijkteam van één keer per week op een vast moment bij de vader thuis voor [de minderjarige1] en twee vaste omgangsmomenten voor [de minderjarige2] bij de moeder dan wel een regeling als de rechtbank juist en redelijk acht en
het verzoek van de vader om de kinderalimentatie te wijzigen af te wijzen dan wel deze tijdelijk te schorsen.
3.5
Bij beschikking van 27 juni 2023 heeft de rechtbank als
voorlopigezorgregeling vastgesteld dat de kinderen vanaf de maand juli 2023 contact hebben met de moeder minimaal eenmaal per week gedurende twee uur onder begeleiding (in het [naam1] te [plaats1] of een andere soortgelijke instantie), waarbij de verdere uitbreiding in overleg met de ouders en de betrokken hulpverlening wordt bepaald. Daarbij is het uitgangspunt dat moet worden toegewerkt naar een omgang van vier uur per week (één dagdeel) per 1 september 2023 en gedurende zes uur per week na de herfstvakantie. Het is mogelijk dat er daarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
Daarnaast heeft de rechtbank de raad verzocht te rapporteren en te adviseren over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling en iedere verdere beslissing aangehouden.
De rechtbank heeft in deze beschikking verder overwogen dat de moeder het terecht vindt dat de vader op dat moment geen kinderalimentatie betaalde, totdat er weer sprake is van een substantiële zorgregeling tussen de moeder en de kinderen.
3.6
Bij beschikking van 14 december 2023 heeft de rechtbank als
voorlopigezorgregeling vastgesteld dat de kinderen contact hebben met de moeder:
  • in de periode van 15 december 2023 tot 29 februari 2024 conform het aangehechte omgangsschema;
  • vervolgens een weekend per twee weken, waarbij het eerste weekend zal zijn van vrijdag 8 maart 2024 (uit school/ 15.15 uur) tot zondag 10 maart 2024 om 19.00 uur (na het eten) en waarbij de vader [de minderjarige1] en [de minderjarige2] haalt en brengt;
  • met inachtneming van wat de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van doordeweekse bezoekmomenten, kort gezegd inhoudende dat de ouders bij het evaluatiegesprek met [naam2] op 29 februari 2024 overleg zullen voeren over doordeweekse bezoekmomenten.
De rechtbank heeft verder iedere beslissing aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank:
- de bij beschikking van 17 december 2020 vastgestelde zorgregeling in die zin gewijzigd dat de kinderen bij de moeder verblijven:
  • om de week van vrijdag uit school tot en met zondag 19.00 uur;
  • iedere maandag uit school tot 19.00 uur;
  • op de vrijdag (in de week dat zij het weekend bij de vader zijn) van 12.00 uur tot 19.00 uur,
  • de kinderen verblijven de rest van de tijd bij de vader, met verwijzing naar hetgeen de rechtbank heeft overwogen over een verdere uitbreiding en
- het meer of anders verzochte, waaronder de verzoeken van de vader om te bepalen dat beide kinderen hun hoofdverblijfplaats bij hem hebben en om de door de vader te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 april 2023 op nihil te stellen, afgewezen.
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij hem hebben;
te bepalen dat de volgende zorgregeling tussen de moeder en de kinderen zal gelden:
  • om de week van vrijdag uit school tot en met zondag 19.00 uur;
  • iedere maandag na school tot 19.00 uur;
  • op vrijdag (in het weekend dat de kinderen bij de vader zijn) van 12.00 uur tot 19.00 uur; en
  • een zorgregeling tijdens de vakanties en feestdagen, in onderling overleg vast te stellen en
3. de beschikking van 17 december 2020 in die zin te wijzigen dat de door de vader te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 april 2023 op nihil wordt gesteld.
4.3
De moeder voert verweer. De moeder vraagt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer omvatten:
een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
Zorgregeling(grief 2)
5.2
Het hof stelt voorop dat de vader in hoger beroep verzoekt de zorgregeling vast te leggen, zoals deze ook door de rechtbank in de bestreden beschikking is vastgesteld. In zoverre verzoekt de vader dus geen wijziging van de beslissing (dictum) van de rechtbank. Dit is door de vader desgevraagd bevestigd tijdens de mondelinge behandeling. De vader is het alleen niet eens met de overwegingen van de rechtbank dat moet worden toegewerkt naar uitbreiding van de zorgregeling. Nu de vader niet wil dat de beslissing (dictum) van de rechtbank wordt gewijzigd én hij verzoekt een regeling vast te stellen die reeds door de rechtbank is vastgelegd, is het hof van oordeel dat de vader geen belang heeft bij zijn verzoek in hoger beroep. Het hof zal daarom dit verzoek van de vader afwijzen.
5.3
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling de wens uitgesproken dat wordt toegewerkt naar een co-ouderschap, dit in overeenstemming met de overwegingen van de bestreden beschikking.
Het hof stelt vast dat de moeder geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Het hof is in hoger beroep gebonden aan de grenzen van de rechtsstrijd zoals die door partijen zijn bepaald, met andere woorden de door partijen aan het hof voorgelegde verzoeken. Nu de moeder geen incidenteel appel heeft ingesteld en het verzoek van de vader ten aanzien van de zorgregeling zal worden afgewezen, kan het hof niet anders beslissen dan de rechtbank heeft gedaan.
5.4
Het voorgaande laat onverlet dat partijen in onderling overleg tot andere afspraken kunnen komen over de uitvoering van de zorgregeling. Tijdens de mondelinge behandeling is ook gebleken dat de ouders dit nu al doen.
Hoofdverblijfplaats(grief 1)
5.5
De vader verzoekt het hof in hoger beroep om de hoofdverblijfplaats van beide kinderen bij hem vast te stellen. Het hof stelt allereerst vast dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] al bij beschikking van 17 december 2020 bij de vader is vastgesteld, zodat het verzoek van de vader in zoverre moet worden afgewezen.
5.6
Ten aanzien van [de minderjarige2] overweegt het hof als volgt. In de hiervoor genoemde beschikking van 17 december 2020 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij de moeder vastgesteld. Sinds januari 2023, dus al ruim twee jaar, wonen de kinderen bij de vader en is er een zorgregeling met de moeder. Deze zorgregeling was in eerste instantie heel beperkt, maar is steeds meer uitgebreid. Deze uitbreiding van de zorgregeling laat echter onverlet dat de kinderen al meer dan twee jaar voornamelijk bij de vader verblijven. De vader ontvangt ook de kinderbijslag voor beide kinderen. Het hof is onder deze omstandigheden van oordeel dat het in de rede ligt om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. Daarbij neemt het hof bovendien in aanmerking dat [de minderjarige2] zich goed ontwikkelt en er geen zorgelijke signalen zijn over zijn situatie bij de vader. Het hof zal onder deze omstandigheden de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] bij de vader bepalen.
Kinderalimentatie(grief 3)
5.7
Tijdens de mondelinge behandeling op 1 april 2025 heeft het hof, in overleg en met instemming van met partijen, overwogen en beslist dat eerst een oordeel wordt gegeven over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling. Op basis van dit oordeel worden partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie. Het hof verzoekt partijen zich meer in het bijzonder uit te laten over de hoogte van de behoefte van de kinderen, de draagkracht van de man, de verblijf overstijgende kosten en de feitelijke uitvoering van de zorgregeling in het kader van de zorgkorting.
Na deze schriftelijke ronde zal het hof op het verzoek van de vader om deze kinderalimentatie op nihil te stellen beslissen op basis van de stukken. Er zal dus geen nieuwe mondelinge behandeling worden bepaald.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
ten aanzien van de verzoeken over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 augustus 2024, voor zover deze ziet op de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] , en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat [de minderjarige2] met ingang van heden zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft;
wijst af het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] te wijzigen;
wijst af het verzoek van de vader en van de moeder om de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling te wijzigen;
ten aanzien van het verzoek met betrekking tot de kinderalimentatie
alvorens verder te beslissen:
stelt partijen in de gelegenheid om zich uiterlijk
12 juni 2025uit te laten over de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, waarna het hof op het verzoek zal beslissen op basis van de stukken en
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 8 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.