ECLI:NL:GHARL:2025:2830

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
200.348.202/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige

In deze zaak hebben zowel de vader als de moeder in eerste aanleg verzocht om de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind bij hen vast te stellen. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 16 augustus 2024 de hoofdverblijfplaats bij de moeder vastgesteld. De vader is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing, waarbij hij verzocht om de hoofdverblijfplaats bij hem vast te stellen en om een wijziging van de zorgregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 april 2025 zijn beide ouders, hun advocaten en een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming aanwezig geweest. Het hof heeft overwogen dat de hoofdverblijfplaats van het kind bij de moeder moet blijven, omdat dit in het belang van het kind is. De vader heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De huidige zorgregeling, die sinds november 2023 loopt, wordt eveneens in stand gehouden, omdat deze goed functioneert en het in het belang van het kind is. Het hof heeft het verzoek van de vader om de identiteitskaart van het kind te wijzigen afgewezen, omdat dit verzoek is ingetrokken. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, waarbij het hof het meer of anders verzochte heeft afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.348.202
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 575927)
beschikking van 8 mei 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Cortet,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. Aydoğan-Kütük.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 augustus 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 november 2024;
  • het verweerschrift met een productie;
  • een journaalbericht van mr. Cortet van 19 maart 2025 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Aydoğan-Kütük van 25 maart 2025 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 april 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
2.3
Na de mondelinge behandeling zijn ingekomen:
  • een journaalbericht namens de moeder van 30 april 2025 en
  • een journaalbericht namens de vader van 1 mei 2025.
2.4
Het hof overweegt dat ingevolge artikel 347 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in samenhang met artikel 362 Rv in hoger beroep de zogeheten twee-conclusie regel geldt. Dit betekent dat partijen in één schriftelijk stuk hun standpunt moeten uiteenzetten. Het aanvoeren van standpunten in nadere stukken is in beginsel niet meer mogelijk.
2.5
Zowel de vader als de moeder hebben na indiening van het beroepschrift en verweerschrift zelf een verklaring (brief) geschreven en als productie ingediend. Het hof wijst op productie 2 bij het journaalbericht van 19 maart 2025 en productie 2 bij het journaalbericht van 25 maart 2025. Onder verwijzing naar de twee-conclusie regel heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling overwogen en beslist dat de verklaringen van partijen niet in de beoordeling van het verzoek in hoger beroep worden betrokken. Deze brieven laat het hof dus buiten beschouwing.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2020. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] .
3.2
De vader heeft een zoon uit een eerdere relatie: [de minderjarige2] , geboren [in] 2012.
3.3
De vader heeft de rechtbank in eerste aanleg verzocht:
de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij hem vast te stellen;
een zorgregeling vast te stellen tot het moment totdat de moeder een vaste verblijfplaats heeft;
een zorgregeling vast te stellen vanaf het moment dat de moeder een vaste verblijfplaats heeft;
een vakantieregeling vast te stellen en
te bepalen dat het paspoort van [de minderjarige1] bij de vader in beheer zal zijn.
3.4
De moeder heeft in eerste aanleg verweer gevoerd. De moeder heeft de rechtbank in eerste aanleg verzocht:
de verzoeken van de vader af te wijzen dan wel de vader niet-ontvankelijk te verklaren in die verzoeken;
de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder te bepalen;
een co-ouderschapsregeling en een verdeling van de vakanties en feestdagen vast te stellen en
te bepalen dat het paspoort van [de minderjarige1] bij de moeder in beheer zal zijn.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank:
  • bepaald dat [de minderjarige1] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft;
  • als zorgregeling vastgesteld dat [de minderjarige1] bij de vader verblijft:
  • in de even weken van woensdagmiddag 16.00 uur tot vrijdagochtend naar het kinderdagverblijf of naar school, en;
  • in de oneven weken van woensdagmiddag 16.00 uur tot maandagochtend naar het kinderdagverblijf of naar school;
  • tijdens de vakanties en feestdagen de volgende zorgregeling vastgesteld:
  • zomervakantie: in 2024 wordt de reguliere zorgregeling gevolgd. Vanaf 2025 is [de minderjarige1] in de even jaren de eerste drie weken bij de moeder en de laatste drie weken bij de vader. In de oneven jaren is dit andersom;
  • voorjaarsvakantie, herfstvakantie en meivakantie (indien één week): conform de reguliere zorgregeling;
  • meivakantie (indien twee weken): bij helfte, in onderling overleg te verdelen;
  • kerstvakantie: [de minderjarige1] is in de even jaren de eerste week van de kerstvakantie tot eerste kerstdag 15.00 uur bij de moeder, vervolgens is zij vanaf eerste kerstdag 15.00 uur tot 2 januari 14.00 uur bij de vader. Vanaf 2 januari 14.00 uur tot het einde van de kerstvakantie is [de minderjarige1] bij de moeder. In de oneven jaren is dit andersom;
  • Moederdag, Vaderdag en verjaardagen ouders: [de minderjarige1] is op deze dagen bij de desbetreffende ouder, waarbij deze ouder [de minderjarige1] de avond van tevoren om 18.00 uur ophaalt bij de andere ouder;
  • verjaardag [de minderjarige1]: in de even jaren is [de minderjarige1] bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder, waarbij de ouder bij wie [de minderjarige1] op haar verjaardag is [de minderjarige1] de avond van tevoren om 18.00 uur ophaalt bij de andere ouder;
  • verjaardagen familie: conform reguliere zorgregeling;
  • bepaald dat het paspoort van [de minderjarige1] bij de moeder in beheer is en
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Die grieven betreffen de vastgestelde hoofdverblijfplaats en zorgregeling. De vader verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de onderdelen die door de grieven zijn bestreden en, opnieuw beschikkende:
  • het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij haar vast te stellen alsnog af te wijzen;
  • als zorgregeling vast te stellen dat [de minderjarige1] bij de vader verblijft:
  • in de oneven weken van woensdag uit school tot vrijdag 19.00 uur (na het avondeten), waarbij de vader [de minderjarige1] op woensdag van school ophaalt en op vrijdag terugbrengt naar de moeder; en
  • in de even weken van woensdag uit school tot maandag naar school, waarbij de vader [de minderjarige1] op woensdag van school haalt en op maandag naar school brengt en
  • te bepalen dat de moeder dient mee te werken - op eerste afroep - aan alle formaliteiten die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de vader - op zijn kosten - een identiteitskaart op naam van [de minderjarige1] kan aanvragen en in zijn bezit kan houden, althans - indien en voor zover de moeder haar medewerking aan het vorenstaande weigert - aan de vader vervangende toestemming te verlenen om op zijn kosten een identiteitskaart aan te vragen op naam van [de minderjarige1] , welke identiteitskaart hij in zijn bezit kan houden.
4.3
De moeder voert verweer. De moeder vraagt het hof om de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan - onder meer - omvatten:
een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben en
de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.2
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
Hoofdverblijfplaats – grief 1
5.3
De vader heeft de rechtbank in eerste aanleg verzocht om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij hem vast te stellen. Daarop heeft ook de moeder aan de rechtbank verzocht om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij haar vast te stellen. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking beide verzoeken beoordeeld en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder bepaald.
5.4
De vader is het met deze beslissing niet eens en verzoekt het hof om het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij haar vast te stellen alsnog af te wijzen. De vader voert in dit kader aan dat [de minderjarige1] bijna even veel tijd bij hem is als bij de moeder en dat er dus sprake is van een co-ouderschap. Daardoor is het volgens de vader niet in het belang van [de minderjarige1] om de hoofdverblijfplaats bij één van de ouders vast te stellen, omdat deze term voor hem een emotionele lading heeft en dit kan leiden tot conflicten.
5.5
De moeder voert verweer. De moeder meent dat de vader niet de belangen van [de minderjarige1] , maar zijn eigen belangen voorop stelt. De moeder is de hoofdverzorger van [de minderjarige1] . Zij werkt parttime en kan alles voor [de minderjarige1] regelen. Dat deed de moeder ook toen partijen nog samenwoonden, waarbij de moeder ook dingen regelde voor [de minderjarige2] . De vader is door zijn werk juist niet flexibel, aldus de moeder. Verder voert de moeder aan dat een co-ouderschap niet uitsluit dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij één van hen wordt vastgesteld. Dat zorgt namelijk voor juridische en administratieve duidelijkheid.
5.6
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats te bekrachtigen en dat als volgt toegelicht. Partijen staan in een strijdstand die heel verdrietig en moeilijk is voor [de minderjarige1] . Zowel de vader als de moeder willen hun gelijk halen over de rug van [de minderjarige1] . Dat is heel zorgelijk voor [de minderjarige1] . De ouders moeten daarom een traject volgen, zodat zij in het belang van [de minderjarige1] in staat zijn om beter samen te werken en afspraken te maken. Voor dit moment is het vooral belangrijk dat de hoofdverblijfplaats geen twistpunt meer is.
5.7
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder moet worden bepaald. Door de vader zijn in hoger beroep geen feiten en omstandigheden aangevoerd die moeten leiden tot een ander oordeel. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vader in eerste aanleg nog heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij hem vast te stellen. De vader wil dus liever dat er geen hoofdverblijfplaats voor [de minderjarige1] wordt vastgesteld dan dat de hoofdverblijfplaats bij de moeder wordt bepaald. De door de raad benoemde strijd tussen de ouders komt hiermee nadrukkelijk naar voren en dat is zorgelijk Dat sprake is van co-ouderschap is in ieder geval geen reden om voor [de minderjarige1] geen hoofdverblijfplaats vast te stellen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hof de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder in stand zal laten.
Zorgregeling – grief 2
5.8
De vader verzoekt de zorgregeling te wijzigen, zodat hij meer tijd kan doorbrengen met [de minderjarige1] . Dat brengt volgens de vader rust en de door de vader voorgestane regeling zorgt bovendien voor minder wisselmomenten. Die wisselmomenten zijn volgens de vader belastend voor [de minderjarige1] gelet op de verstoorde verhouding tussen partijen. Daarbij komt, zo voert de vader aan, dat [de minderjarige1] meer tijd met [de minderjarige2] kan doorbrengen als de zorgregeling wordt gewijzigd.
5.9
De moeder voert verweer. De moeder vindt dat de vader alles op zijn manier wil doen zonder daarbij rekening te houden met de belangen van de moeder en [de minderjarige1] . De door de rechtbank vastgestelde zorgregeling loopt al sinds november 2023 en de moeder kan hiermee instemmen, maar nu wil de vader wederom wijziging van de regeling. Bovendien zien de door de vader aangevoerde argumenten vooral op belangen van [de minderjarige2] en niet op de belangen van [de minderjarige1] .
5.1
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om de huidige zorgregeling in stand te laten. [de minderjarige1] ontwikkelt zich goed en gaat met plezier naar zowel de vader als de moeder. De ouders hebben nagenoeg een co-ouderschap, maar al het contact wordt nog steeds op een weegschaaltje gelegd. Het is belangrijk dat [de minderjarige1] tijd doorbrengt met [de minderjarige2] , maar dat is geen reden om de huidige zorgregeling, die al loopt sinds november 2023, te wijzigen, aldus de raad.
5.11
Het hof zal de beslissing ten aanzien van de zorgregeling bekrachtigen. Dit is overeenkomstig het advies van de raad. De huidige zorgregeling loopt al sinds november 2023 en dat verloopt - naar omstandigheden - goed. Wijziging van deze zorgregeling lost de problemen tussen partijen niet op, maar zorgt mogelijk juist voor meer strijd tussen hen. Daarbij komt ook dat de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat, in overleg met de moeder van [de minderjarige2] , voor de rest van het jaar de omgangsweekenden van [de minderjarige2] zijn gewijzigd, waardoor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] meer tijd met elkaar kunnen doorbrengen. Er bestaat gelet op het voorgaande geen reden om de omgangsweekenden te wisselen, zoals de vader verzoekt.
Identiteitskaart – grief 2
5.12
De vader heeft in het journaalbericht van 1 mei 2025 zijn verzoek met betrekking tot de identiteitskaart van [de minderjarige1] ingetrokken. Dat betekent dat het hof dit verzoek niet langer hoeft te beoordelen. Het hof zal daarom het verzoek van de vader afwijzen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover deze ziet op de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en de zorgregeling, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 augustus 2024, voor zover deze ziet op de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en de zorgregeling en
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, K. Mans en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 8 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.