ECLI:NL:GHARL:2025:2863

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
24/129
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in belastingzaak onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 21 november 2023. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 381.000, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2022. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de waarde verlaagd tot € 375.000, maar de toegepaste wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding vastgesteld op 0,5. Belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij de heffingsambtenaar een verweerschrift indiende. Tijdens de zitting op 11 maart 2025 zijn beide partijen gehoord.

Het Hof heeft geoordeeld dat de Rechtbank ten onrechte een wegingsfactor van 0,5 heeft toegepast, omdat de zaak niet als licht kon worden gekwalificeerd. Het Hof heeft de proceskostenvergoeding opnieuw vastgesteld op € 4.143,26 en heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 138. De uitspraak is openbaar uitgesproken en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 24/129
uitspraakdatum: 7 mei 2025
Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 21 november 2023, nummer UTR 23/949, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaarvan de
Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2021, voor het jaar 2022 vastgesteld op € 381.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens belanghebbende, alsmede [naam2] , namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam3] taxateur.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning, een twee-onder-een-kapwoning uit 1965. De woning heeft een hoofdgebouw met een gebruiksoppervlakte van 146 m2, een berging van 6 m2 en een dierenverblijf van 4 m2. De woning ligt op een perceel van 214 m2.
2.2.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat zowel de heffingsambtenaar als belanghebbende niet hebben voldaan aan hun bewijslast. De Rechtbank heeft de waarde verminderd tot € 375.000. Ook heeft zij een proceskostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de bezwaar- en beroepsfase vastgesteld, waarbij zij de wegingsfactor op 0,5 heeft gesteld.

3.Geschil

3.1.
In het hoger beroep is in geschil of de Rechtbank in de berekening van de proceskostenvergoeding terecht wegingsfactor 0,5 heeft toegepast.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de heffingsambtenaar bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

Machtiging
4.1.
Het Hof heeft geen aanleiding gezien om eraan te twijfelen dat [naam1] bevoegd was om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen. Het Hof heeft dan ook geen recente machtiging verlangd.
Proceskostenvergoeding
4.2.
Belanghebbende heeft tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding uitsluitend aangevoerd dat de Rechtbank ten onrechte een wegingsfactor 0,5 heeft toegepast omdat sprake zou zijn van een lichte zaak.
4.3.
Het Hof ziet in de geschilpunten die bij de Rechtbank voorlagen en de inhoudelijke behandeling daarvan, geen aanleiding voor de beroepsfase uit te gaan van een lager dan gemiddeld gewicht, en daarmee van een lagere wegingsfactor dan 1. Het Hof zal daarom de proceskostenvergoeding met inachtneming hiervan opnieuw vaststellen.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Aangezien het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
5.2.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 4.143,26 (€ 1.294 voor de bezwaarfase 2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting) x wegingsfactor 1 x € 647), € 1.814 voor de eerste aanleg 2 punten (beroepschrift, bijwonen zitting) x wegingsfactor 1 x € 907), € 128,26 voor het taxatierapport (2 uur voor een niet-inpandige woningtaxatie x € 53,- per uur, verhoogd met 21% btw) en € 907 voor hoger beroep 2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting) x wegingsfactor 0,5 x € 907).

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, uitsluitend voor zover het de beslissing over de proceskostenvergoeding betreft,
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 4.143,26, en
  • gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt van € 138.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is op 7 mei 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De raadsheer,
(P.W.L. van den Bersselaar) (R.A.V. Boxem)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.