ECLI:NL:GHARL:2025:2864

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
24/130
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 534.000 per 1 januari 2021, waarop belanghebbende bezwaar had aangetekend. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 11 maart 2025 zijn zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar gehoord. Belanghebbende betwistte de hoogte van de vastgestelde waarde en stelde dat de heffingsambtenaar zijn toezendplicht had geschonden door bepaalde gegevens niet te verstrekken. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet in strijd met de Wet WOZ had gehandeld en dat de uitspraak van de Rechtbank voldoende gemotiveerd was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 24/130
uitspraakdatum: 7 mei 2025
Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 17 november 2023, nummer UTR 23/768, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaarvan de
Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 25 te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2021, voor het jaar 2022 vastgesteld op € 534.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens belanghebbende, alsmede [naam2] , namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam3] taxateur.

2.Vaststaande feiten

2.1.
woning is een in 1919 gebouwde eindwoning van een blok rijtjeswoningen. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 100 m², een kaveloppervlakte van 138 m² en een garage van 68 m².
2.2.
Op 22 juli 2022 heeft belanghebbende, blijkens de reactie van de heffingsambtenaar van 28 oktober 2022, per e-mail verzocht om het volgende:
“Inzicht in KOUDV-L van de referentiepanden en het onderhavige object in de manier waarop en de percentages waarmee gecorrigeerd wordt bij afwijking van gemiddelde KOUDV- en liggingswaardering;
Inzicht in de gehanteerde grondstaffel van de referentiepanden en het onderhavige object;
Een controleerbare onderbouwing van de primaire grondprijs per m2 van de grondstaffel van de referentiepanden en het onderhavige object;
Inzicht in het indexeringspercentage en in de onderbouwing van het indexeringspercentage van de referentiekoopsommen. Zowel voor- als na de geldende waardepeildatum;
Inzicht in de waardering en de onderbouwing van de waardering van de bijgebouwen. Dit zowel van de referentiepanden als van het onderhavige object’
Inzicht in de correcties met betrekking het VVE reserve, graag verneemt u met welke bedragen de verkoopprijzen van de referentiepanden gecorrigeerd zijn.”
2.3.
De heffingsambtenaar heeft per brief van 28 oktober 2022 de gemachtigde als volgt geantwoord:
“Ik kan hier het volgende op antwoorden
In uw bezwaarschrift verzoekt u om de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren, alsmede de manier waarop de BghU de verschillen van het onderhavige object en de vergelijkingsobjecten te verstrekken tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken. Tijdens de hoorzitting bent u geïnformeerd over de wijze waarop BghU de door u zo genoemde KOUDV-factoren gebruikt en ontsluit: Op het taxatieverslag worden per 2020 de onderhoudstoestand (hieronder is ook de kwaliteit van de woning begrepen) en het voorzieningenniveau van het object en de referenties vermeld. De uitstraling van het object en de referenties kunt u waarnemen door middel van de foto’s op het verslag en is zoveel als mogelijk vergelijkbaar. Dit geldt eveneens voor de ligging, die in de regel verdisconteerd is in de ligging van de verkoopcijfers van de referenties. De correcties op de KOUDV-factoren treft u aan in bijlage 1.
De grondstaffels zijn voorafgaand aan de hoorzitting met een e-mailbericht aan u verzonden. De referentieobjecten die de waarde van de woningen in bezwaar onderbouwen zijn gelegen in hetzelfde waardegebied. Hierin is de staffeling van de grondwaarde hetzelfde zodat deze reeds in uw bezit zijn.
De onderbouwing van de primaire grondprijs per m2 is niet vastgelegd. Daarom kan ik deze niet verstrekken.
Het gehanteerde indexeringspercentage van de gebruikte referenties en de gehanteerde referenties wordt standaard met ingang van 2020 vermeld in de uitspraak op bezwaar.
Hiervoor verwijs ik naar bijlage 2.
Bij de waardering worden de verkoopprijzen met 3% gecorrigeerd vanwege de WE reserve.”

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar de waarde van de woning te hoog heeft vastgesteld, of de uitspraak op bezwaar toereikend was gemotiveerd en of de heffingsambtenaar de toezendplicht van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, heeft geschonden.

4.Beoordeling van het geschil

Machtiging
4.1.
Het Hof heeft geen aanleiding gezien om eraan te twijfelen dat [naam1] bevoegd was om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen. Het Hof heeft dan ook geen recente machtiging verlangd.
Artikel 40, lid 2, Wet WOZ
4.2.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof nader gesteld dat de toezendplicht van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, is geschonden omdat de volgende gegevens niet tijdens de bezwaarfase zijn verstrekt:
a) de KOUDV-correcties; en
b) de KOUDV-factoren behoudens de gegevens inzake het onderhoud en de voorzieningen.
Volgens belanghebbende is hij hierdoor in zijn belangen geschaad omdat het voor hem onmogelijk was na te gaan hoe de beschikte waarde tot stand is gekomen, waardoor het niet mogelijk was om de waarde te controleren. Daarom was hij genoodzaakt in beroep te gaan, aldus belanghebbende.
4.3.
De heffingsambtenaar heeft zich ter zitting van het Hof onweersproken op het standpunt gesteld dat wat betreft (a) de KOUDV-correcties het destijds zo was dat in beginsel de afwijkingen ten opzichte van het gemiddelde werden gecorrigeerd met een bedrag van € 150 per m2 voor kwaliteit, onderhoud en voorzieningen en met een bedrag van € 100 per m2 voor uitstraling en ligging. Vervolgens werden de uitkomsten gecontroleerd door een taxateur die specifiek voor het betreffende gebied was aangewezen. Uit de marktanalyse moest blijken of de correcties passend waren. Met betrekking tot (b) de KOUDV-factoren was het volgens de heffingsambtenaar destijds in het softwarepakket alleen mogelijk om rekening te houden met het onderhoud en de voorzieningen.
4.4.
Ingevolge artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, dient aan degene te wiens aanzien een WOZ-beschikking is genomen, en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens te worden verstrekt (vgl. HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052).
4.5.
Artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, strekt ertoe dat degene te wiens aanzien een waardebeschikking is genomen bepaalde waardegegevens kan verkrijgen, waarover hij wenst te beschikken om de juistheid van die waardebeschikking te kunnen controleren en om daarmee te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen (HR 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2326, r.o 3.2 en HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o 4.3.2).
4.6.
Het enkele feit dat belanghebbende tijdens de hoorzitting zijn verzoeken om gegevens te verstrekken niet heeft herhaald, ontslaat de heffingsambtenaar niet van zijn wettelijke plicht om die gegevens na een voldoende specifiek verzoek te verstrekken (Hof Arnhem-Leeuwarden 17 oktober 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8794). Dat zou anders zijn indien belanghebbende het verzoek om verstrekking van bepaalde gegevens in bezwaar uitdrukkelijk en ondubbelzinnig had ingetrokken (Hof Arnhem-Leeuwarden 12 december 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:10571). Dat is hier echter niet aan de orde.
4.7.
Het Hof stelt voorop dat de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof onweersproken heeft gesteld dat tijdens het hoorgesprek belanghebbende is geïnformeerd over de wijze waarop de beschikte waarde is vastgesteld.
4.8.
Het Hof acht het aannemelijk dat de heffingsambtenaar destijds inzake (a) de KOUDV-correcties niet over gegevens als bedoeld in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, beschikte. De kennis en ervaring van een taxateur valt naar het oordeel van het Hof hier niet onder (Hof Arnhem-Leeuwarden 7 mei 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3216). Het Hof komt tot de conclusie dat artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, niet is geschonden.
4.9.
Het Hof acht het aannemelijk dat de heffingsambtenaar destijds inzake (b) de KOUDV-factoren niet voor alle factoren over gegevens als bedoeld in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, beschikte. De gegevens over de KOUDV-factoren die wel beschikbaar waren, zijn door de heffingsambtenaar in het Taxatieverslag verstrekt. De kennis en ervaring van een taxateur valt naar het oordeel van het Hof niet onder gegevens als bedoeld in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ (Hof Arnhem-Leeuwarden 7 mei 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3216). Het Hof komt tot de conclusie dat artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, niet is geschonden.
Motivering uitspraak op bezwaar
4.10.
Belanghebbende heeft in beroep gesteld dat [adres2] 19 en [adres3] 25 niet ter onderbouwing van de waarde kunnen dienen. Deze referenties zijn volgens de Heffingsambtenaar in de bezwaarfase komen te vervallen, zoals blijkt uit de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat daardoor de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd.
4.11.
In de uitspraak op bezwaar is gewezen op verkoopcijfers van [adres1] 3 en 5. [adres1] 5 is ook gebruikt in de in beroep overgelegde taxatiematrix. Naar het oordeel van het Hof is de uitspraak op bezwaar voorzien van een deugdelijke motivering.
4.12.
Belanghebbende heeft erop gewezen dat in bezwaar geen inzicht is gegeven omtrent de datum waarop de koopovereenkomsten met betrekking tot de referentiepanden zijn gesloten. Alleen de datum van de levering van de panden is genoemd.
4.13.
In beroep is inzicht gegeven in de data waarop de koopovereenkomsten zijn gesloten. Deze contractdata zijn gelegen tussen één en maximaal ongeveer 4 maanden voor de datum waarop de referentiepanden zijn geleverd, hetgeen gebruikelijk is bij de verkoop van woningen. Gelet hierop, is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet in zijn procespositie is geschaad doordat de contractdata eerst in de beroepsfase bekend zijn geworden. De uitspraak op bezwaar is daardoor ook niet onvoldoende gemotiveerd.
WOZ-waarde
4.14.
De Rechtbank was van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix, het verweerschrift en de toelichting die daarop ter zitting bij Rechtbank is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. In hoger beroep heeft belanghebbende dat oordeel, gelet op de nadere toelichting ter zitting bij het Hof, onvoldoende gemotiveerd bestreden. Het Hof neemt het oordeel van de Rechtbank over en maakt dat oordeel en de motivering voor dat oordeel tot de zijne.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is op 7 mei 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De raadsheer,
(P.W.L. van den Bersselaar) (R.A.V. Boxem)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.