ECLI:NL:GHARL:2025:2895

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
21-002148-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vonnis wegens andere strafoplegging in brandstichtingszaak met toepassing van jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 2002, was eerder veroordeeld voor opzettelijke brandstichting waarbij levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot 240 dagen jeugddetentie, waarvan 222 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 160 uren. In hoger beroep heeft het hof het vonnis vernietigd en een andere strafoplegging bepaald. Het hof oordeelde dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was en verwierp het verweer van de verdediging over de innerlijke tegenstrijdigheid van de dagvaarding en het heimelijk afnemen van DNA-materiaal. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 januari 2022 brand heeft gesticht aan een woning van zorginstelling RIBW, waarbij gevaar voor de bewoners en de woning aanwezig was. De verdachte heeft ontkend het feit te hebben gepleegd, maar het hof heeft op basis van DNA-bewijs en getuigenverklaringen geconcludeerd dat de verdachte verantwoordelijk is voor de brandstichting. De strafmaat is bepaald op 240 dagen jeugddetentie, waarvan 222 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren, rekening houdend met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002148-23
Uitspraak d.d.: 6 maart 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 18 april 2023 met parketnummer 05-141111-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 februari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E.J.M.J. Damen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte wegens opzettelijke brandstichting waarbij levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en gemeen gevaar voor goederen te duchten was, veroordeeld tot jeugddetentie van 240 dagen waarvan 222 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder bijzondere voorwaarden en daarnaast een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, van 160 uren, te vervangen door 80 dagen jeugddetentie.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

Geldigheid van de dagvaarding

De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig en derhalve nietig is. De tenlastelegging ziet op een voltooide brandstichting terwijl het eerste gedachtestreepje ziet op een poging tot brandstichting.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het voor de verdachte volstrekt helder moet zijn geweest wat hem wordt verweten.
Het hof is van oordeel dat het voor de verdachte op basis van deze tenlastelegging, in samenhang gelezen met het dossier, voldoende duidelijk moet zijn geweest waartegen hij zich diende te verdedigen. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 januari 2022 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning (te weten een woning van zorginstelling RIBW ) gelegen aan de [adres] door - een zogenaamde molotovcocktail te maken en/of aan te steken, althans te pogen aan te steken en/of te pogen om hiermee brand te stichten aan de voorzijde van voornoemde woning en/of
- aan de achterzijde van de woning open vuur (al dan niet in combinatie met een ontbrandbare stof) in aanraking te brengen met een tuinbank, althans een voorwerp, ten gevolge waarvan er brand is ontstaan in/aan de achterzijde van voornoemde woning, en daarvan
- gemeen gevaar voor de in die woning en/of de in aangrenzende woningen aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar voor de in die woning en/of de in aangrenzende woningen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning en/of de in aangrenzende woningen aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Rechtmatigheidsverweer afname (heimelijk) DNA-materiaal

Door de verdediging is aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim ten aanzien van het (heimelijk) afnemen van DNA-materiaal van verdachte, nu daarvoor geen ernstige bezwaren en tevens geen zwaarwegende redenen bestonden. Volgens de verdediging is sprake van een onherstelbaar vormverzuim, waardoor de privacy van verdachte is geschonden. Daarmee is sprake van een schending van de artikelen 6 en 8 EVRM. Vanwege dit vormverzuim moeten de resultaten van het DNA-onderzoek worden uitgesloten van het bewijs.
Het hof overweegt daartoe het volgende. Tijdens een verhoor in een andere strafzaak is van verdachte op het politiebureau heimelijk DNA afgenomen, waarvoor de officier van justitie mondeling toestemming heeft gegeven. Daaraan is het volgende ten grondslag gelegd:
De naam van verdachte is door getuige [getuige 1] genoemd. Volgens deze getuige zou verdachte degene kunnen zijn geweest die de brand heeft gesticht, omdat verdachte een motief zou hebben. Vanwege eerdere misdragingen is verdachte uit de woning van het RIBW gezet. Naar aanleiding hiervan heeft verdachte gedreigd de RIBW -woning in brand te steken met een molotovcocktail;
In het proces-verbaal van aangifte zijn door de aangeefster – naast de naam van verdachte – de namen van andere potentiële verdachten genoemd;
Er is daadwerkelijk brand gesticht met een molotovcocktail op 30 januari 2022 omstreeks 3.00 uur;
Blijkens historische verkeersgegevens is de telefoon van verdachte op genoemde datum en tijd in de buurt van de plaats delict geweest. Voor en na de brand heeft de telefoon van verdachte de mast in zijn woonomgeving aangestraald.
Daarbij is verder vermeld dat is gebleken dat op de dop van een molotovcocktail op de plaats delict DNA van een onbekende man A is aangetroffen en dat niet duidelijk is of wellicht sprake is van meerdere verdachten, zodat het uit tactische overwegingen van belang is om heimelijk DNA van verdachte af te nemen.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat op grond van bovenstaande informatie, mede gelet op de aard en ernst van het feit, sprake was van ernstige bezwaren en er tevens zwaarwegende redenen bestonden om van verdachte heimelijk DNA-materiaal af te nemen. Het hof is daarom van oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim. Het verweer wordt verworpen.

Verzoek tot het horen van een telecomdeskundige

De verdediging heeft ter terechtzitting verzocht een telecomdeskundige te horen om nadere vragen te stellen over het aanstralen van de mast.
Het hof acht het horen van een telecomdeskundige in het licht van het dossier en het overige bewijsmateriaal niet noodzakelijk. Het hof zal het verzoek dan ook afwijzen.
Overweging met betrekking tot het bewijs [1]
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van hetgeen in de aanhef en onder het tweede gedachtestreepje en verder aan de verdachte is tenlastegelegd. De verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen onder het eerste gedachtestreepje ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op de daartoe in zijn pleitnota aangegeven gronden integrale vrijspraak bepleit.
Het oordeel van het hof
De rechtbank heeft in haar vonnis uitvoerige overwegingen gewijd aan het bewijs. Het hof maakt die overwegingen grotendeels tot de zijne en zal die – voor zover het hof de overwegingen van de rechtbank overneemt – hierna citeren en gecursiveerd weergeven. Waar in de hierna cursief weergegeven tekst ‘de rechtbank’ staat vermeld moet in dat geval ‘het hof’ worden gelezen. Aanvullingen van het hof worden niet-cursief weergegeven.
Aangeefster [naam 1] heeft namens het RIBW gevestigd aan de [adres] te [plaats] verklaard dat op 30 januari 2022 omstreeks 3:00 uur brand is gesticht aan de achterzijde van de woningen aan de [adres] . [2] Ter plaatse zagen verbalisanten dat de volledige achterzijde van het pand in brand stond. [3]
De brand heeft gewoed aan de achterzijde van het pand ter hoogte van het raam van de woonkamer. Het houten kozijn van de ruit en de raamdorpel onder het kozijn waren door de brand aangetast. De ruit was gebroken en het doek van het zonnescherm was deels verbrand. Op de gevel boven het raam en op de buitenzijde van de ramen van de slaapkamers op de eerste en tweede verdieping zat roetafzetting. In de woonkamer, boven het raam, was een kunststof ventilatierooster deels gesmolten. Boven het ventilatierooster en op het plafond van de woonkamer zat roetafzetting. Op het terras onder het raam van de woonkamer lag een concentratie brandresten. Daar had een kunststof tuinbank gestaan, die door de brand was verwoest. [4] Er werden geen aanwijzingen gevonden voor een mogelijke technische oorzaak van de brand. De oorzaak van de brand is vermoedelijk gelegen in het al dan niet opzettelijk inbrengen van vuur. [5]
Aan de voorkant van het pand werd een strook blauw-wit gestreept textiel aangetroffen. Op de stoel tegen de voorgevel lagen glasscherven, waaronder een flessenhals van een fles Smirnoff Vodka, en op de bestrating bij de voordeur lagen glasscherven van een fles Bacardi Rum. Onder de vindplaats van de glasscherven van de fles Bacardi Rum werd in de bodem een indicatie verkregen voor de aanwezigheid van ontbrandbare vloeistoffen. [6] In het genomen monster van de bodem onder de glasscherven van de fles Bacardi Rum zijn vluchtige stoffen aangetroffen die afkomstig zijn van een alcoholhoudend product, waarvan de combinatie het meest overeenkomt met brandspiritus. [7] Op de parkeerplaats lag een rode flessendop met het opschrift ‘Smirnoff’. [8]
Tijdens de brand, die in de nacht plaatsvond, lagen de bewoners op de twee verdiepingen boven de plaats van het ontstaan van de brand te slapen. Omdat in de woning boven het woonkamerraam beroeting zichtbaar was, kan worden aangenomen dat bij de brand schadelijke rook de woning is binnengedrongen. Nadat het brandalarm geactiveerd was, werd door de bewoners vanuit de slaapkamers gezien dat er gloeiende asdeeltjes en rook langs de slaapkamerramen opstegen. [9] De brand had vanuit het zonnescherm makkelijk de woning in kunnen slaan, zowel via de gesprongen ruit op de begane grond als de ramen boven het zonnescherm. De bewoners hebben geluk gehad dat het bij het zonnescherm is gebleven. Als het raam boven open had gestaan, hadden zij wellicht minder geluk gehad. [10]
De eerste vraag die het hof heeft te beantwoorden is de vraag of sprake is geweest van brandstichting en vervolgens of het de verdachte is die voor deze brandstichting verantwoordelijk kan worden gehouden.
Verdachte heeft ontkend het feit te hebben gepleegd. Verdachte heeft verklaard dat hij van 29 januari 2022 omstreeks 14:00 uur tot 30 januari 2022 omstreeks 6:00 uur samen met [naam 2] bij een feestje aan de [adres] in [plaats] was.
Op de rode flessendop met het opschrift ‘Smirnoff’ is DNA van één onbekende man A aangetroffen. Op het stuk textiel is DNA van minimaal drie personen aangetroffen, waarvan een relatief grote hoeveelheid DNA van onbekende man A en één onbekende man, en een relatief kleine hoeveelheid DNA van minimaal 1 onbekende persoon. [11] De DNA-profielen van het DNA in de heimelijk (rechtbank: bij verdachte) afgenomen bemonsteringen komen overeen met het DNA-profiel van het DNA in de bemonstering van de rode flessendop. Dit betekent dat het DNA in de bemonstering van de rode flessendop van dezelfde persoon als de persoon waarvan het DNA afgenomen afkomstig kan zijn. Dit betekent ook dat een deel van de relatief grote hoeveelheid DNA in de bemonstering van het stuk textiel eveneens afkomstig kan zijn van dezelfde persoon. Wanneer het DNA-profiel van een persoon overeenkomt met het verkregen DNA-profiel, is de bewijskracht meer dan 1 miljard. [12] De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat het DNA op de rode flessendop het DNA van verdachte betreft en dat het DNA van verdachte ook op het stuk textiel is aangetroffen.
Op de kamer van verdachte is achter het bed een blauw-wit gestreept shirt aangetroffen. Ook is op dezelfde plek een fles spiritus aangetroffen. [13]
Een deel van de rechtermouw van het op de kamer van verdachte aangetroffen blauw-wit gestreept shirt (door het NFI trui genoemd) ontbrak. Van dit shirt en het op de plaats delict aangetroffen stuk blauw-wit gestreept textiel is onderzocht of zij samen één geheel hebben gevormd. Geconcludeerd is dat het zeer veel waarschijnlijker is wanneer het stuk textiel afkomstig is uit het shirt dan wanneer het stuk textiel afkomstig is uit een willekeurig ander blauw-wit gestreept kledingstuk. [14]
Van het telefoonnummer van verdachte, welk telefoonnummer door getuige [getuige 1] aan verbalisant is gemaild [15] , zijn de mastgegevens geanalyseerd. Daaruit volgt dat het telefoonnummer van verdachte op 30 januari 2022 om 3.12 uur de mast [adres] in [plaats] aanstraalde. Deze mast bevindt zich op circa 800 meter van de [adres] . Ook om 3.12 uur werd een gesprek geregistreerd met het telefoonnummer van [naam 2] . [16]
Ook is in de telefoon van [naam 2] gekeken naar de berichten tussen [naam 2] en verdachte. Verdachte heeft op 30 januari 2022 om 1.42 en 1.43 uur het volgende naar [naam 2] gestuurd: “ik ga nu ekkes fietsen. Ben zo terug. Hoofd leeg maken, je snapt wel”. Ook heeft verdachte op 5 februari 2022 naar [naam 2] een foto van de schade van de brand gestuurd. [17]
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte werd de zoekgeschiedenis op de computer van verdachte bekeken. Op 28 januari 2022 werd via Google gezocht naar ‘how to break a window’. Er werd een internetpagina bezocht met de titel ‘how to break a window quietly, safety tips for shattering glass’. Op 30 januari 2022 werd via Google gezocht naar ‘staat je vinger afdruk in het politieregister?’ en ‘wanneer staat je vingerafdruk in het politieregister?’ Op 31 januari 2022 werd via Google gezocht naar ‘brand [wijk] ’ en werden er internetpagina’s bezocht met de titels ‘woningbrand op de [adres] in [plaats] ’, ‘112-meldingen en 112 nieuws in [wijk] ’ en ‘brand in [wijk] ’. [18]
Een begeleidster van het RIBW aan de [adres] te [plaats] vertelde dat de jongeren die er wonen direct zeiden dat verdachte er iets mee te maken moest hebben, omdat verdachte volgens hen in het verleden en ook sinds hij niet meer bij het RIBW woonde geuit zou hebben dat hij de begeleiding nog wel wat zou aandoen en dat hij brand zou stichten. [19] Getuige [getuige 1] verklaarde dat verdachte wel eens heeft gezegd dat hij het RIBW wilde affikken en er molotovcocktails op wilde gooien. [20] Getuige [getuige 2] , begeleider bij het RIBW , verklaarde dat verdachte omstreeks 29 maart 2022 bij het RIBW voor de deur stond en toen tegen andere bewoners een opmerking maakte als “vanavond weer een barbecuetje om 3.00 uur op [adres] ?” en “ik heb vaker gezegd dat ik het heb gedaan maar niemand doet er iets mee”, terwijl het hele gesprek over de brand op [adres] ging. [21]
De rechtbank overweegt als volgt. Het aantreffen van het DNA van verdachte op aan de brand te relateren voorwerpen, te weten een dop van een van de flessen en het stuk textiel,aan de voorzijde van de woning, de vaststelling van het NFI dat de strook stof op enkele punten is aangetast door hitte-inwerking [22] en de verklaring van getuige [getuige 3] , begeleider van het RIBW , dat de aangetroffen glasscherven bij de voorgevel van de woning er de avond voorafgaand aan de brand nog niet lagen [23] , zijn naar het oordeel van het hof sterke aanwijzingen dat de verdachte aanvankelijk aan de voorzijde van de woning brand wilde stichten, waarna de brandstichting aan de achterzijde van de woning heeft plaatsgevonden.
Daarbij komt dat in de bodem onder de glasscherven van een andere op de plaats delict aangetroffen fles vluchtige stoffen van een alcoholhoudend product, waarvan de combinatie van de stoffen het meest overeenkomst met brandspiritus, zijn aangetroffen en achter het bed van verdachte een fles spiritus is aangetroffen. Ook is achter het bed van verdachte een shirt aangetroffen waarvan een deel van de mouw ontbrak en neemt de rechtbank op basis van het NFI-textielonderzoek aan dat het stuk textiel, aangetroffen op de plaats delict, van dat shirt afkomstig is. Ook straalde de telefoon van verdachte op het tijdstip van de brandeen mast
aan in de buurt van de plaats delict. Uit het feit dat verdachte op hetzelfde tijdstip met [naam 2] heeft gebeld en uit het berichtenverkeer met [naam 2] die nacht, leidt de rechtbank af dat verdachte niet de gehele nacht met [naam 2] op het feestje is geweest, zoals hij heeft verklaard. Tot slot duiden de zoekgeschiedenis op de computer van verdachte voor en na de brand, de foto van de brand die verdachte enkele dagen na de brand aan [naam 2] heeft gestuurd en de uitlatingen die verdachte zowel voor als na de brand heeft gedaan tegenover bewoners en begeleiders van het RIBW aan de [adres] , waar verdachte in het verleden heeft gewoond, in onderling verband op daderschap.
Voorts acht het hof een scenario dat de brand aan de achterzijde van de woning door een andere oorzaak dan brandstichting is ontstaan, dan wel dat de brand is gesticht door een ander dan verdachte, terwijl de verdachte op het tijdstip van de brand in de direct omgeving van de woning aan de [adres] in [plaats] aanwezig was, volstrekt onaannemelijk.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 30 januari 2022 aan de [adres] te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht door aan de achterzijde van de woning open vuur in aanraking te brengen met een voorwerp, ten gevolge waarvan aan de achterzijde van de woning brand is ontstaan en daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning en de in aangrenzende woningen aanwezige personen te duchten was. Ook was sprake van gemeen gevaar voor de in de woning en de in aangrenzende woningen aanwezige goederen te duchten. [24]

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks30 januari 2022 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht
in/aan een woning (te weten een woning van zorginstelling RIBW ) gelegen aan de [adres] door
- een zogenaamde molotovcocktail te maken en/of aan te steken, althans te pogen aan te steken en/of te pogen om hiermee brand te stichten aan de voorzijde van voornoemde woning en/of
- aan de achterzijde van de woning open vuur (al dan niet in combinatie met een ontbrandbare stof) in aanraking te brengen met
een tuinbank, althanseen voorwerp, ten gevolge waarvan er brand is ontstaan
in/aan de achterzijde van voornoemde woning, en daarvan
- gemeen gevaar voor de in die woning en
/ofde in aangrenzende woningen aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en
/of
- levensgevaar voor de in die woning en
/ofde in aangrenzende woningen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en
/of
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning en
/ofde in aangrenzende woningen aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast en heeft gevorderd dat de verdachte voor de brandstichting zal worden veroordeeld tot 240 dagen jeugddetentie met aftrek, waarvan 222 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde een locatieverbod en een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 160 uren, te vervangen door 80 dagen jeugddetentie.
De verdediging heeft het hof verzocht ervoor te zorgen dat de verdachte niet opnieuw gedetineerd raakt en voorts bij de hoogte van de op te leggen taakstraf rekening te houden met de belastbaarheid van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen tot de oplegging van een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie van de hierna aan te geven duur.
De verdachte heeft in de nachtelijke uren opzettelijk brand gesticht aan het pand van het RIBW waar de verdachte eerder heeft gewoond. Verdachte heeft daarmee schade toegebracht aan het pand, maar erger nog ook de slapende bewoners ernstig in gevaar gebracht. De verdachte mag van geluk spreken dat de brand tijdig is ontdekt en de bewoners tijdig geëvacueerd konden worden. De brand heeft bij de bewoners van het pand gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht.
Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast gelet op de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Met de rechtbank ziet het hof in het Pro Justitiarapport van 3 oktober 2022, de reclasseringsrapporten van 22 maart 2023 en 11 februari 2025, alsmede hetgeen de jeugdreclasseerder op zitting in hoger beroep heeft verklaard aanleiding om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht.
Het hof neemt bij de strafoplegging de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting jeugd voor feiten als deze in aanmerking. Bij brandstichting waarbij sprake is van aanzienlijke schade, gevaarzetting en gevaar voor personen wordt in beginsel onvoorwaardelijke jeugddetentie opgelegd.
Bij de bepaling van de strafmaat is ook gelet op het uittreksel van de Justitiële Documentatie van 20 januari 2025 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Ook heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het rapport van de jeugdreclassering van 11 februari 2025 waarin wordt geadviseerd een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen. Daarbij kan rekening worden gehouden met de inzet die verdachte de afgelopen periode heeft laten zien om zijn leven op orde te krijgen. Een nieuw (jeugd)reclasseringscontact wordt niet noodzakelijk geacht. Indien het hof wel van mening is dat begeleiding en toezicht nodig zijn, wordt door de jeugdreclassering geadviseerd dit toezicht en deze begeleiding uit te laten voeren door de jeugdreclassering met de mogelijkheid het contact eerder af te sluiten dan het einde van de proeftijd. De jeugdreclasseerder heeft dit op de terechtzitting in hoger beroep herhaald.
Ten slotte is het hof gebleken dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, bij de strafvervolging van verdachte in hoger beroep is overschreden. Namens verdachte is op 1 mei 2023 tegen het vonnis hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 6 maart 2025 – en derhalve niet binnen een termijn van zestien maanden na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is, mede rekening houdend met het verhoren van twee getuigen bij het kabinet van de raadsheer-commissaris, hierdoor met bijna zes maanden overschreden.
Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het feit het opleggen van een straf in de vorm van een onvoorwaardelijke jeugddetentie in beginsel een passende straf is. Het hof wil, naast de overschrijding van de redelijke termijn, in het voordeel van de verdachte rekening houden met de positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte, zoals die ter terechtzitting van het hof van 20 februari 2025 en uit de hiervoor genoemde rapportage is gebleken. Voorts heeft het hof, bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen taakstraf, rekening gehouden met de beperkte belastbaarheid van de verdachte.
Alles afwegende acht het hof een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren en jeugddetentie voor de duur van 240 uren met aftrek waarvan 222 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Het hof ziet vanwege de reeds aanwezige hulpverlening geen aanleiding om bijzondere voorwaarden op te leggen.
Nu het hof niet is gebleken dat de verdachte op enigerlei wijze contact heeft gezocht met de bewoners van het RIBW of zich in de onmiddellijke nabijheid van de [adres] te [plaats] heeft bevonden, ziet het af van het opleggen van een locatieverbod als bijzondere voorwaarde gekoppeld aan de voorwaardelijke jeugddetentie.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
222 (tweehonderdtweeëntwintig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. W.A. Holland, voorzitter,
mr. D. Visser en mr. S. Weening, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Klein, griffier,
en op 6 maart 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer ON4R022017, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 25.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 34.
4.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning, pagina 76.
5.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning, pagina 77.
6.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning, pagina 75.
7.Verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, pagina 107.
8.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning, pagina 75.
9.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning, pagina 77.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , pagina 69.
11.Het NFI-rapport DNA-onderzoek, pagina 111.
12.Het NFI-rapport DNA-onderzoek, pagina 120.
13.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, pagina 123.
14.Het aanvullend NFI-rapport textielonderzoek.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 59.
16.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 62-63.
17.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 140-142.
18.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 135-136.
19.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 43.
20.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 48.
21.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 71 en het proces-verbaal van bevindingen, pagina 72.
22.Het aanvullend NFI-rapport textielonderzoek.
23.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 103.
24.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning, pagina 74, 77-78.