ECLI:NL:GHARL:2025:2900

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
21-001539-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling wegens onvoldoende bewijs in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, voor mishandeling van de aangeefster op 21 juli 2023. De aangeefster had verklaard dat de verdachte haar in een wurggreep had gehouden en haar in het gezicht had geslagen. Het hof heeft het hoger beroep behandeld op 25 april 2025, waarbij de advocaat-generaal de bewezenverklaring van de tenlastelegging heeft gevorderd. De verdediging heeft echter aangevoerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

Het hof heeft de bodycambeelden van het incident bekeken, maar kon niet eenduidig vaststellen wat er precies was gebeurd. De beelden toonden aan dat de verdachte de aangeefster mogelijk had aangeraakt, maar de andere tenlastegelegde handelingen waren niet zichtbaar. Bovendien was het letsel van de aangeefster niet zonder meer te koppelen aan de handelingen die de verdachte ten laste waren gelegd. Het hof concludeerde dat er onvoldoende overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen en sprak hem vrij van de beschuldigingen.

De benadeelde partij had in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Het hof heeft bepaald dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001539-24
Uitspraak d.d.: 9 mei 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 22 maart 2024 met parketnummer 18-297120-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 april 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd de beslissing van de rechtbank wat betreft de vordering van de benadeelde partij te bevestigen. Die beslissing houdt in dat deze vordering is toegewezen tot een bedrag van € 1.692,87. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman,
mr. G. Meijer, en de advocaat van de benadeelde partij, mr. L.H. Poortman-de Boer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 22 maart 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte veroordeeld voor het ten laste gelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft daarnaast de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.692,87.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich niet verenigt met het vonnis waarvan beroep en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 juli 2023 te [plaats] [aangeefster] heeft mishandeld door deze [aangeefster] in een wurggreep te houden en/of deze [aangeefster] te laten struikelen en/of deze [aangeefster] een/of meermalen in het gezicht, althans tegen het hoofd te slaan.

Vrijspraak

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen de verdachte ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde feit nu het dossier, gezien de ontkennende verklaring van de verdachte, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Overwegingen hof
Uit het dossier volgt dat aangeefster [aangeefster] op 21 juli 2023 aangifte heeft gedaan van mishandeling door de verdachte. Aangeefster verklaart dat zij in [plaats] over de [adres] in de richting van het [winkelcentrum] liep. Op enig moment treft zij daar de verdachte aan, die tegen de gevel nabij de parkeerplaats van het winkelcentrum stond. Volgens aangeefster is het vervolgens op een confrontatie uitgelopen tussen haar en de verdachte, waarbij zij door hem is mishandeld. De verdachte zou haar volgens deze aangifte hebben laten struikelen, en haar vervolgens hebben beetgepakt in een wurggreep en meermalen in het gezicht hebben geslagen. Verder blijkt uit het dossier dat aangeefster een bodycam droeg en het incident heeft gefilmd.
Het dossier bevat voldoende aanwijzingen dat tussen de verdachte en aangeefster een incident heeft plaatsgevonden. Alleen aangeefster heeft daarover een verklaring afgelegd. De verdachte ontkent aangeefster te hebben mishandeld. Uit de bodycambeelden en het daarover opgemaakte proces-verbaal van bevindingen valt naar het oordeel van het hof de toedracht van het voorgevallene niet eenduidig af te leiden; het lijkt erop dat de verdachte aangeefster tijdens het incident (aan)raakt, maar dit is niet duidelijk zichtbaar. De andere tenlastegelegde handelingen zijn evenmin op de beelden te zien. Op de bodycambeelden zijn overigens wel twee mensen op de parkeerplaats te zien die bij de ontmoeting in de buurt aanwezig waren, maar deze personen hebben geen getuigenverklaring afgelegd. Getuige [naam] heeft verklaard dat zij aangeefster heeft horen gillen en heeft letsel op het gezicht en arm van aangeefster gezien, maar heeft verder niets gezien van hetgeen is voorgevallen. Het bij aangeefster geconstateerde letsel, zoals dit uit de geneeskundige verklaring en de foto’s in het dossier blijkt, past echter niet zonder meer bij de vermeende handelingen zoals deze aan de verdachte ten laste zijn gelegd, maar zouden ook door een val van aangeefster tijdens het incident kunnen zijn ontstaan. De oorzaak van die val kan echter op basis van dit dossier en het verhandelde ter zitting evenmin eenduidig worden vastgesteld.
Al met al is het hof van oordeel dat overtuigend bewijs voor het tenlastegelegde ontbreekt zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 18.820,00 , bestaande voor € 4.500,00 uit immateriële en voor € 14.320,00 uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.692,87, bestaande voor € 1.000,00 uit immateriële en voor € 692,87 uit materiële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Zoals hierboven overwogen, zal het hof de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde feit. Zodoende zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering nu niet is vastgesteld dat de door haar geleden schade het gevolg is geweest van het handelen van de verdachte.

BESLISSING

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

verklaartniet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] . niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter,
mr. E. de Witt en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van W.F. Veenstra, griffier,
en op 9 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.