ECLI:NL:GHARL:2025:2901

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
21-001330-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude door valselijk aanmaken van een betaalpas met identificerende persoonsgegevens

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van fraude door het valselijk aanmaken van een betaalpas. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte behandeld na een eerdere veroordeling tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, door de politierechter op 15 maart 2024. De verdachte had een bankrekening op naam van een ander, [slachtoffer], geopend met behulp van diens identificerende persoonsgegevens zonder diens toestemming. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk handelde door identificerende persoonsgegevens van [slachtoffer] te gebruiken, met het oogmerk om de identiteit van [slachtoffer] te misbruiken. De verdachte heeft verklaard dat zij dacht een dienst te bewijzen aan [slachtoffer], maar het hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001330-24
Uitspraak d.d.: 9 mei 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 15 maart 2024 met parketnummer 18-165561-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 april 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en veroordeling van de verdachte tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en haar raadsman, mr. M.C. Jonge Vos, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 15 maart 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen, omdat het tot een andere strafoplegging komt.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 27 september 2019 tot en met 30 oktober 2019 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] , in elk geval in het [arrondissement] tezamen in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1997 te [land van herkomst] ) heeft gebruikt door met behulp van een foto van het paspoort/identiteitsdocument van die [slachtoffer] en/of het Burgerservicenummer van die [slachtoffer] een bankrekening bij de SNS-bank op naam van die [slachtoffer] aan te vragen en/of te laten aanvragen, met het oogmerk om zijn/haar identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
2.
zij in of omstreeks de periode van 27 september 2019 tot en met 30 oktober 2019 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] , in elk geval in het [arrondissement] tezamen in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een betaalpas, waardekaart, enige andere voor het publiek beschikbare kaart en/of een voor het publiek beschikbare drager van identificerende persoonsgegevens, te weten een betaalpas van SNS-bank voor bankrekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [slachtoffer] bestemd voor het verrichten of verkrijgen van betalingen en/of andere prestaties langs geautomatiseerde weg, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, door (online) een bankrekening op naam van die [slachtoffer] te openen en/of (vervolgens) een bij dat bankrekeningnummer behorende betaalpas op naam van die [slachtoffer] aan te vragen met het oogmerk zichzelf of een ander te bevoordelen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen de verdachte ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Standpunt verdediging

De raadsman heeft namens de verdachte aangevoerd dat de verdachte van de ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. De raadsman stelt dat het voor de feiten vereiste oogmerk ontbreekt omdat de verdachte, ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, niet wist dat door haar acties de identiteit van [slachtoffer] zou worden verheeld of misbruikt, dan wel, ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, dat zij zichzelf of een ander wederrechtelijk zou bevoordelen.

Oordeel van het hof

Het hof is van oordeel dat het door en namens de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de ten laste gelegde feiten wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later, indien cassatie wordt ingesteld, in de op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier [1] blijkt dat de verdachte sinds 3 juni 2019 werkzaam was als klantadviseur bij de SNS Bank . [2] Een deel van haar werkzaamheden betrof het aanvragen van bankrekeningen voor klanten die bij de bank kwamen. Om veiligheidsredenen diende het paspoort van een klant in de bank te worden gecontroleerd. [3] Uit het dossier volgt dat de verdachte op 28 september 2019 online een bankrekening bij de SNS Bank op naam van [slachtoffer] heeft aangevraagd. Dit heeft de verdachte gedaan aan de hand van een foto van het paspoort van [slachtoffer] dat medeverdachte [medeverdachte] naar de mobiele telefoon van de verdachte had gestuurd. De verdachte had op dat moment een latrelatie met [medeverdachte] . De verdachte heeft de identiteit van [slachtoffer] niet fysiek gecontroleerd in het bankfiliaal waar de verdachte destijds werkzaam was. Op 28 september 2019 heeft de verdachte twee minuten na de online acceptatie van de bankrekening het klantbeeld van [slachtoffer] geraadpleegd in het systeem Klantbeeld en een foto met gegevens van de nieuwe bankrekening doorgestuurd naar [medeverdachte] . Vervolgens heeft de verdachte de bijbehorende bankpas opgestuurd naar het adres [adres] , terwijl dit niet het adres van [slachtoffer] , maar van [naam] betrof. Op 8 oktober 2019 heeft de verdachte nogmaals de gegevens van [slachtoffer] geraadpleegd in Klantbeeld. Naar later is gebleken was het openen van een bankrekening en het aanvragen van een bankpas op de naam van [slachtoffer] een vooropgezet plan van [medeverdachte] . Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] hiervoor geen toestemming had gegeven. [4]
Met betrekking tot het openen van de bankrekening op de naam van [slachtoffer] heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij niet wist dat door haar acties de identiteit van [slachtoffer] zou worden verheeld of misbruikt, dan wel dat zij hierdoor zichzelf of een ander wederrechtelijk zou bevoordelen. De verdachte heeft verklaard dat zij op 28 september 2019 tijdens een dienst opgebeld zou zijn door medeverdachte [medeverdachte] met de vraag om een bankrekening te openen voor [slachtoffer] . [medeverdachte] was een bekende van zowel de verdachte als [slachtoffer] . Volgens de verdachte vertelde [medeverdachte] haar op voornoemde datum telefonisch dat [slachtoffer] een beautysalon wilde beginnen en alles al had geregeld bij de Kamer van Koophandel, maar nog geen betaalrekening had. [medeverdachte] vertelde voorts dat [slachtoffer] niet meer in staat zou zijn om naar een fysieke locatie van de SNS bank te gaan, omdat zij naar Aruba zou vliegen. Hierdoor was er enige haast bij geboden. Vervolgens zou [medeverdachte] de telefoon aan iemand hebben gegeven die zich, naar achteraf is gebleken, voordeed als [slachtoffer] , maar waarvan de verdachte op dat moment dacht dat het [slachtoffer] betrof. [medeverdachte] heeft toen vanaf zijn eigen telefoon een foto van het paspoort van [slachtoffer] naar de verdachte gestuurd. Omdat de verdachte dacht [slachtoffer] een dienst te bewijzen heeft zij een bankrekening op naam van [slachtoffer] geopend en een bankpas naar het door [medeverdachte] opgegeven adres gestuurd, zonder, zoals zij vanuit haar functie verplicht was, het paspoort in het bankfiliaal in aanwezigheid van de aanvrager te controleren. Vervolgens heeft de verdachte een bevestiging gestuurd naar een e-mailadres waarvan zij dacht dat dit van [slachtoffer] was. [5]
Het hof acht voornoemde verklaring van de verdachte, in het licht van het gehele dossier en het hiervoor overwogene, ongeloofwaardig. Hiervoor acht het hof allereerst van belang dat de verdachte pas in hoger beroep voor het eerst verklaart dat zij bij het aanvragen van de rekening telefonisch contact heeft gehad met iemand waarvan zij dacht dat het [slachtoffer] was, terwijl zij dit niet heeft gedaan bij haar werkgever, de politie of tijdens de terechtzitting in eerste aanleg. Ook vind het hof opvallend dat de verdachte zich andere belangrijke momenten van het voorval niet meer weet te herinneren, terwijl zij tegelijkertijd met haar verklaring in hoger beroep een nooit eerder gegeven lezing van de feiten verwoordt. Ook dat doet afbreuk aan de betrouwbaarheid van haar aldus gegeven verklaring.
Daarbij komt dat de verklaring van de verdachte niet wordt ondersteund door de inhoud van het dossier. Zo blijkt uit het dossier dat de verdachte al op 27 september 2019 om 18:16 uur via WhatsApp een viertal foto’s met gegevens van [medeverdachte] had ontvangen en niet, zoals de verdachte verklaart, pas op 28 september 2019 nadat de verdachte door [medeverdachte] zou zijn gebeld. [6]
Op 27 september 2019 heeft de verdachte foto’s van het paspoort van [slachtoffer] , het uittreksel van de Kamer van Koophandel van ‘ [bedrijf] ’, een mislukte automatische incasso van [zorgverzekering] betreffende [slachtoffer] en van een zakelijke ING -rekening die op naam van ‘ [bedrijf] ’ staat (zijnde de eenmanszaak van [slachtoffer] ) van [medeverdachte] ontvangen. Een dag voor het aanvragen van de bankrekening bij de SNS Bank was de verdachte er dus mee bekend dat [slachtoffer] al over een betaalrekening voor haar beautysalon beschikte; namelijk een zakelijke rekening bij de ING Bank . Bovendien was de verdachte ervan op de hoogte dat de eenmanszaak ‘ [bedrijf] ’ reeds was ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. De verklaring van de verdachte ter zitting van het hof dat met spoed een bankrekening ten behoeve van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel geopend moest worden, is hiermee tegenstrijdig.
De aanvraag van de bankrekening is, een dag nadat voornoemde stukken naar de verdachte zijn gestuurd (op 28 september 2019), pas om 16:49 uur gedaan. [7] Ook dit past niet bij verdachtes verklaring dat er sprake was van een plotselinge, spoedeisende situatie. In dat geval had het namelijk in de rede gelegen dat zij de aanvraag om de rekening te openen eerder had verwerkt.
Op de foto van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel van ‘ [bedrijf] ’ staat als vestigingsadres [adres] geregistreerd. Op de foto van het bericht van [zorgverzekering] met betrekking tot een mislukte automatische incasso staat eveneens [adres] als adres van [slachtoffer] vermeld. Toch heeft de verdachte bij het aanvragen van de bankrekening voor [slachtoffer] een ander adres verwerkt, namelijk een adres dat werd opgegeven door [medeverdachte] en waarnaar de bankpas is verzonden.
Verder blijkt uit het dossier dat de verdachte, in ieder geval na 5 november 2019, ervan op de hoogte was dat [medeverdachte] zich met criminele activiteiten bezig hield. Zo wordt de verdachte tijdens een verhoor op 5 november 2019 bij de politie voorgelegd dat [medeverdachte] in haar auto is aangehouden, terwijl hij een inbrekerswerktuig en een boksbeugel bij zich had. De verdachte geeft in dit verhoor ook aan dat zij weet dat [medeverdachte] gedetineerd is geweest. [8] Uit een ander politieverhoor van de verdachte van 17 januari 2020 blijkt dat de verdachte berichten naar [medeverdachte] stuurde om hem te waarschuwen voor politiecontroles, maar dat zij hier verder niet over wil verklaren. [9] Tevens blijkt uit het dossier dat de verdachte in december 2019 vier keer een foto heeft gestuurd naar [medeverdachte] met gegevens van klanten van de SNS Bank , waaronder adressen. Het betreft klanten die grote bedragen contant hadden opgenomen bij het bankfiliaal waar zij werkzaam was. Over een 85-jarige man die € 30.000,- heeft opgenomen, zegt de verdachte in de berichten naar [medeverdachte] dat deze ‘een makkelijk doelwit vormt voor hem’. [10] Hoewel voornoemde verhoren of berichten plaatsvonden voor of na de ten laste gelegde feiten, vindt het hof deze wel degelijk van belang, met name voor het beoordelen van verdachtes verklaring en de overtuiging, nu deze aantonen dat de verdachte in ieder geval in en rondom die periode wist van en zich dienstbaar maakte voor de criminele activiteiten van [medeverdachte] .
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist van de criminele activiteiten van [medeverdachte] en daarmee dat zij het oogmerk had dat door haar acties de identiteit van [slachtoffer] zou worden misbruikt, alsmede dat zij hierdoor een ander wederrechtelijk zou bevoordelen. Het hof is derhalve van oordeel dat hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij in de periode van 27 september 2019 tot en met 30 oktober 2019 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1997 te [land van herkomst] , heeft gebruikt door met behulp van een foto van het paspoort van die [slachtoffer] en het Burgerservicenummer van die [slachtoffer] een bankrekening bij de SNS-bank op naam van die [slachtoffer] aan te vragen, met het oogmerk om de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
2.
zij in de periode van 27 september 2019 tot en met 30 oktober 2019 te [plaats] , tezamen in verenging met een ander, opzettelijk een betaalpas van SNS-bank voor bankrekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [slachtoffer] bestemd voor het verrichten van betalingen, valselijk heeft opgemaakt. door (online) een bankrekening op naam van die [slachtoffer] te openen en vervolgens een bij dat bankrekeningnummer behorende betaalpas op naam van die [slachtoffer] aan te vragen met het oogmerk een ander te bevoordelen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk een betaalpas bestemd voor het verrichten of verkrijgen van betalingen langs geautomatiseerde weg, valselijk opmaken met het oogmerk een ander te bevoordelen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof overweegt hiertoe in het bijzonder op de navolgende wijze.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het valselijk aanvragen van een bankpas op naam van een ander door identificerende persoonsgegevens van die ander te misbruiken, met het oogmerk een ander te bevoordelen. Dit heeft de verdachte gedaan terwijl zij werkzaam was bij de SNS Bank en kort daarvoor de bankierseed had afgelegd. Door haar handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] . Daarnaast heeft de verdachte door haar handelen het vertrouwen van de maatschappij in het bankierswezen ernstig geschaad. Dit laatste aspect weegt voor het hof in strafverzwarende zin mee.
Het hof betrekt bij de strafoplegging het uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 21 maart 2025 van verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Het hof heeft voorts de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meewogen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat er sprake is van fysieke gezondheidsklachten. Daarnaast is de verdachte door de aanhouding in verband met bewezenverklaarde feiten haar woning kwijtgeraakt. Wel heeft zij haar leven na een zeer moeilijke periode weer op de rit weten te krijgen. Zij is inmiddels getrouwd en heeft ander werk gevonden.
Het hof stelt vast dat de behandeling van deze zaak in eerste aanleg niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden , nu niet binnen twee jaar na de aanhouding van de verdachte en het eerste verhoor vonnis is gewezen. De verdachte is op 15 juni 2020 in verzekering gesteld. Het vonnis is gewezen op 15 maart 2024. Aldus is in eerste aanleg de redelijke termijn overschreden met twee jaren en twee maanden. Deze overschrijding is niet aan de verdediging te wijten. Het hof houdt hier rekening mee bij de op te leggen straf.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van feiten als in deze zaak aan de orde, in beginsel een onvoorwaardelijke taakstraf, zoals door de rechtbank is opgelegd, passend is. Het hof ziet ook dat de verdachte, na het plegen van het bewezenverklaarde feit, haar leven weer goed op de rit heeft gekregen. Het hof wil – mede gelet op de ouderdom van de zaak - deze positieve lijn niet doorkruisen met een onvoorwaardelijke taakstraf. De door de advocaat-generaal gevorderde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van twee jaren, staat naar oordeel van het hof echter niet in verhouding tot de aard en ernst van de feiten zoals uit het hiervoor overwogene blijkt. Het hof acht, alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend en gelet op het hiervoor overwogene, een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Met de omvang van deze voorwaardelijke taakstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds moet deze straf ervoor zorgen dat de verdachte de door haar ingeslagen, positieve weg blijft vervolgen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 231b en 232 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en
spreektde verdachte daarvan
vrij.
Verklaarthet onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bepaaltdat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter,
mr. E. de Witt en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van W.F. Veenstra, griffier,
en op 9 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers wordt daarmee, tenzij anders aangegeven, gedoeld op de paginanummers van het einddossier van Politie [district] met nummer NNRCC19017, onderzoek Taupo, dat op 6 maart 2020 door verbalisant [verbalisant] is vastgesteld en ondertekend.
2.Pagina 895.
3.Pagina 851.
4.Pagina 793.
5.Verdachtes verklaring ter terechtzitting in hoger beroep van 25 april 2025 zoals deze blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting.
6.Pagina 861-863.
7.Pagina 850.
8.Pagina 758-764.
9.Pagina 7246-1253.
10.Pagina 844.