ECLI:NL:GHARL:2025:2937

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
200.340.677
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en alimentatie in een echtscheidingszaak met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en alimentatie in een echtscheidingszaak. De partijen, een man en een vrouw, zijn in 2019 met elkaar gehuwd en hebben samen een minderjarige, geboren in 2020. De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht om de echtscheiding uit te spreken, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen en een zorgregeling vast te stellen. De rechtbank Gelderland heeft op 22 januari 2024 de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw bepaald, met een zorgregeling waarbij de minderjarige om de veertien dagen bij de man verblijft. De man is in hoger beroep gekomen tegen deze beschikking, met de verzoeken om de zorgregeling en alimentatie te wijzigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 maart 2025 is gebleken dat de ouders op afstand van elkaar wonen en niet in staat zijn tot probleemoplossende communicatie, wat co-ouderschap bemoeilijkt. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om de huidige zorgregeling te handhaven, omdat deze in het belang van de minderjarige is. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en een nieuwe zorgregeling vastgesteld, waarbij de man de minderjarige op donderdag om 17.30 uur ophaalt. Tevens is de alimentatie opnieuw vastgesteld, waarbij de man vanaf 1 april 2025 € 550,- per maand aan kinderalimentatie zal betalen en de partneralimentatie op nihil is vastgesteld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.340.677
(zaaknummer rechtbank Gelderland 410250)
beschikking van 13 mei 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R. Kaya,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. Gürcan.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 22 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 april 2025;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
  • een journaalbericht namens de man van 26 februari 2025, met producties;
  • een journaalbericht namens de vrouw van 6 maart 2025 met producties;
  • een journaalbericht namens de man van 14 maart 2025 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 maart 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn [in] 2019 met elkaar gehuwd.
3.2
Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2020. De ouders zijn samen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.3
Bij beschikking in voorlopige voorzieningen van 24 november 2022 heeft de rechtbank [de minderjarige] aan de vrouw toevertrouwd en als regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat [de minderjarige] bij de man verblijft:
  • week 1: van vrijdag uit de kinderopvang tot zaterdag 19.00 uur, waarbij de man [de minderjarige] uit de kinderopvang haalt en op zaterdag terugbrengt naar de vrouw,
  • week 2: van vrijdag uit de kinderopvang tot zondag 19.00 uur, waarbij de man [de minderjarige] uit de kinderopvang haalt en op zondag terugbrengt naar de vrouw,
  • indien de kinderopvang dicht is, start het contactmoment op vrijdag om 9.00 uur, waarbij
de man [de minderjarige] bij de vrouw ophaalt.
3.4
De vrouw heeft de rechtbank in eerste aanleg verzocht:
  • de echtscheiding tussen partijen uit te spreken,
  • de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen,
  • als regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) tussen [de minderjarige] en de man te bepalen dat [de minderjarige] eens per veertien dagen van zaterdag 9.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijft, waarbij de man [de minderjarige] ophaalt en terugbrengt,
  • te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) € 495,- per maand aan de vrouw dient te betalen, en
  • te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) € 1.968,- aan de vrouw dient te betalen.
3.5
De man heeft in eerste aanleg verweer gevoerd. Daarnaast heeft de man de rechtbank verzocht:
  • de echtscheiding tussen partijen uit te spreken,
  • als zorgregeling vast te stellen dat [de minderjarige] bij de man verblijft:
  • week 1: van donderdag uit de kinderopvang/school tot en met zondag 19.00 uur,
  • week 2: van donderdag uit de kinderopvang/school tot en met zaterdag 19.00 uur,
  • indien de kinderopvang/school dicht is, start het contactmoment op de donderdag om 7.15 uur;
  • waarbij de man [de minderjarige] op donderdag ophaalt en zaterdag hem op zaterdag dan wel zondag bij de vrouw ophaalt,
  • gedurende de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg te verdelen, waarbij het vervoer bij helfte wordt gedeeld;
  • Suikerfeest & offerfeest: vanaf de avond voor deze dagen tot 15.00 uur op de betreffende dag,
- indien de rechtbank een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie vaststelt, deze onderhoudsverplichting te limiteren en de partneralimentatie met ingang van 1 augustus 2023 te laten eindigen, alsmede de partneralimentatie met ingang van 1 augustus 2023 op nihil te stellen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank heeft de rechtbank:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken,
  • de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vrouw bepaald,
  • als zorgregeling vastgesteld dat [de minderjarige] bij de man verblijft:
o om de veertien dagen van donderdag 17.30 uur tot zondag 17.30 uur,
o de tussenliggende week van donderdag 17.30 uur tot vrijdag 17.30 uur,
o de helft van de vakanties en feestdagen,
  • de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 22 januari 2024 bepaald op € 290,99 per maand.
  • de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie bepaald op € 621,27 bruto per maand vanaf de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en
  • de beslissingen ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling, de kinder- en de partneralimentatie uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de beschikking ziet op de zorgregeling, de kinder- en de partneralimentatie en, opnieuw beschikkende:
- als zorgregeling vast te stellen dat [de minderjarige] bij hem verblijft:
o week 1: van donderdag na school tot zondag 17.30 uur,
o week 2: van woensdag 12.00 uur tot zaterdag 9.00 uur,
o vakanties, feestdagen en overige bijzondere dagen, zoals Vaderdag en verjaardagen bij helfte,
  • de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie op nihil te stellen,
  • de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie op nihil te stellen, dan wel
  • een beslissing te nemen als het hof juist oordeelt.
4.3
De vrouw voert verweer.
De vrouw verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • in het principaal hoger beroep de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger beroep dan wel deze verzoeken af te wijzen dan wel beslissingen te nemen als het hof juist oordeelt, en
  • in het incidenteel hoger beroep de door de man te betalen partneralimentatie vast te stellen op € 1.968,- per maand en de kinderalimentatie op € 495,- per maand dan wel bijdragen vast te stellen als het hof juist oordeelt.
4.4
De man voert verweer in het incidenteel hoger beroep. De man vraagt het hof om de verzoeken in het incidenteel hoger beroep van de vrouw af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Twee-conclusieregel
5.1
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 347 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) in verbinding met artikel 362 Rv in hoger beroep de zogeheten twee-conclusie regel geldt. Dit betekent dat partijen in één schriftelijk stuk hun standpunt moeten uiteenzetten. Het aanvoeren van standpunten in nadere stukken is in beginsel niet meer mogelijk.
5.2
Onder verwijzing naar de twee-conclusie regel heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling beslist en aan partijen meegedeeld dat de begeleidende brief bij het journaalbericht namens de man van 26 februari 2025 vanaf “de tijdlijn” en de daarbij behorende producties 14 tot en met 24, en het journaalbericht namens de vrouw van 6 maart 2025 met producties dat een inhoudelijke reactie bevat op de “tijdlijn” van de man bij de beoordeling van de verzoeken in hoger beroep buiten beschouwing blijven. Het hof heeft bij dit oordeel meegewogen dat deze tijdlijn voor een groot deel ziet op gebeurtenissen uit het verleden (vanaf juni 2022).
Zorgregeling – grief 1 principaal en grief 1 incidenteel
5.3
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
5.4
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen verklaard dat zij uitvoering geven aan de door de rechtbank vastgelegde zorgregeling, met dien verstande dat de afspraken over de verdeling van de vakanties en feestdagen moeizaam tot stand zijn gekomen.
5.5
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [de minderjarige] nog aan het begin van zijn ontwikkeling staat. De huidige zorgregeling, waarbij [de minderjarige] wekelijks contact heeft met zijn vader, is, gelet ook op de leeftijd van [de minderjarige] , volgens de raad passend. Als de ouders dichter bij elkaar zouden wonen, dan zou een co-ouderschap voorstelbaar zijn, maar de raad vindt dit nu niet in het belang van [de minderjarige] . Dit geldt temeer nu de school van [de minderjarige] heeft gezegd dat [de minderjarige] extra gebaat is bij een vaste structuur. De huidige zorgregeling is volgens de raad bovendien passend, omdat er zwemlessen en sportclubjes aan komen. Die zullen plaatsvinden in de woonplaats van [de minderjarige] en bij een co-ouderschap betekent dit dat [de minderjarige] veel zal moeten reizen. Ten aanzien van de zorgregeling tijdens vakanties en feestdagen heeft de raad de ouders tot slot geadviseerd om duidelijke afspraken te maken. Het ligt op de weg van de ouders om zich in te spannen om hun onderlinge communicatie te verbeteren, want op dit moment hebben de ouders over en weer geen respect voor elkaars ouderschap. Beide ouders voeren een strijd, waarbij zij steeds het gevoel hebben dat hen iets wordt afgenomen. De raad heeft daarom geopperd dat partijen een traject van parallel solo ouderschap volgen.
5.6
Het hof overweegt dat, zoals de raad ook heeft geadviseerd, co-ouderschap op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] is. Partijen geven inmiddels ruim een jaar uitvoering aan de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling en dat gaat - naar omstandigheden - goed. De ouders wonen voor een succesvol co-ouderschap op een te grote afstand van elkaar. Daarnaast zijn de ouders niet in staat tot een probleemoplossende communicatie, hetgeen een hard vereiste is voor co-ouderschap. De problematische communicatie blijkt niet alleen uit de door partijen overgelegde stukken, maar ook uit de houding jegens elkaar en verklaringen van partijen tijdens de mondelinge behandeling.
5.7
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat, buiten zijn wens om te komen tot een co-ouderschap, één van de knelpunten van de huidige zorgregeling is dat hij [de minderjarige] op donderdag om 17.30 uur moet ophalen. De man heeft in dat kader verklaard dat hij op dat moment veel extra reistijd heeft doordat hij dan moet reizen in de spits. Bovendien heeft de man verklaard dat hij op donderdag maar weinig tijd met [de minderjarige] kan doorbrengen, omdat [de minderjarige] om 19.00 uur naar bed moet.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de man [de minderjarige] eerst om 19.00 uur ophaalde, maar dat dat voor [de minderjarige] vanwege zijn bedtijd eigenlijk te laat is en dat zij de man daarom tegemoet is gekomen door [de minderjarige] om 17.30 uur te mogen ophalen. Tot slot heeft de vrouw verklaard dat de donderdag haar vrije dag is. Als de man [de minderjarige] op donderdag al uit school ophaalt, dan kan de vrouw feitelijk geen tijd met hem doorbrengen.
5.8
Het hof zal bepalen dat de man [de minderjarige] tijdens de week met het lange weekend op donderdag om 17.30 uur bij de vrouw zal ophalen. Tijdens de tussenliggende week zal de man [de minderjarige] op donderdag uit school ophalen. Met deze regeling hoeft enerzijds de man niet wekelijks door de spits te reizen, maar kan anderzijds de vrouw om de week (een deel van) haar vrije dag met [de minderjarige] doorbrengen. Bovendien wordt het aantal wisselmomenten, die bij [de minderjarige] en de ouders voor onrust zorgen, enigszins verminderd.
5.9
Omwille van de duidelijkheid en om verdere geschillen tussen partijen te voorkomen, zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling in zijn geheel vernietigen en de zorgregeling opnieuw vaststellen.
Kinder- en partneralimentatie – grief 2 principaal en grief 2 incidenteel
5.1
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de kinder- en partneralimentatie en het hof verzocht die overeenstemming in de beschikking vast te leggen. Het hof heeft vastgesteld dat de overeengekomen kinderalimentatie in overeenstemming is met de behoefte van [de minderjarige] en de draagkracht van partijen.
5.11
Uit het voorgaande leidt het hof af dat partijen hun verzoeken in hoger beroep dienovereenkomstig hebben gewijzigd. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de kinder- en partneralimentatie vernietigen en beslissen overeenkomstig de overeenstemming tussen partijen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling en de kinder- en partneralimentatie vernietigen en beslissen als hierna te melden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 22 januari 2024, ten aanzien van de zorgregeling en de kinder- en partneralimentatie, en in zoverre opnieuw beschikkende:
ten aanzien van de zorgregeling
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de vrouw aldus dat [de minderjarige] bij de man verblijft:
  • eens per veertien dagen van donderdag 17.30 uur tot zondag 17.30 uur;
  • de tussenliggende week van donderdag uit school uur tot vrijdag 17.30 uur;
  • de helft van de vakanties en feestdagen;
ten aanzien van de kinderalimentatie
stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] tot 1 april 2025 vast op hetgeen de man tot 1 april 2025 aan haar heeft betaald;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 april 2025 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] € 550,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
ten aanzien van de partneralimentatie
stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud tot 1 april 2025 vast op hetgeen de man tot 1 april 2025 aan haar heeft betaald;
stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 1 april 2025 vast op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, P.B. Kamminga en M.E.L. Klein, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 13 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.