In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van een samenleving tussen twee partijen, hier aangeduid als de man en de vrouw. De partijen hebben op 1 augustus 2018 een samenlevingsovereenkomst gesloten, maar hebben deze op 23 april 2022 beëindigd. De kantonrechter heeft in eerste aanleg op 15 mei 2024 de hond van partijen aan de vrouw toegewezen en de man veroordeeld tot betaling van € 25.000 aan de vrouw. De man en de vrouw hebben beide hoger beroep ingesteld, maar het hof moest beoordelen of zij ontvankelijk waren in hun verzoeken. Volgens artikel 96 Rv is hoger beroep alleen mogelijk als beide partijen vooraf uitdrukkelijk en eensluidend verklaren dat zij zich de mogelijkheid van hoger beroep voorbehouden. Het hof heeft vastgesteld dat dit niet het geval was, aangezien partijen tijdens de zitting hebben verklaard dat de mogelijkheid van hoger beroep pas later aan de orde kwam. Hierdoor heeft het hof de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken in het principaal hoger beroep en de vrouw in haar verzoeken in het incidenteel hoger beroep. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.