ECLI:NL:GHARL:2025:2940

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
200.347.803
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een samenlevingsovereenkomst en de ontvankelijkheid van hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van een samenleving tussen twee partijen, hier aangeduid als de man en de vrouw. De partijen hebben op 1 augustus 2018 een samenlevingsovereenkomst gesloten, maar hebben deze op 23 april 2022 beëindigd. De kantonrechter heeft in eerste aanleg op 15 mei 2024 de hond van partijen aan de vrouw toegewezen en de man veroordeeld tot betaling van € 25.000 aan de vrouw. De man en de vrouw hebben beide hoger beroep ingesteld, maar het hof moest beoordelen of zij ontvankelijk waren in hun verzoeken. Volgens artikel 96 Rv is hoger beroep alleen mogelijk als beide partijen vooraf uitdrukkelijk en eensluidend verklaren dat zij zich de mogelijkheid van hoger beroep voorbehouden. Het hof heeft vastgesteld dat dit niet het geval was, aangezien partijen tijdens de zitting hebben verklaard dat de mogelijkheid van hoger beroep pas later aan de orde kwam. Hierdoor heeft het hof de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken in het principaal hoger beroep en de vrouw in haar verzoeken in het incidenteel hoger beroep. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.347.803
(zaaknummer rechtbank Gelderland 11098565)
beschikking van 13 mei 2025
inzake
[verzoeker]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
hierna: de man
advocaat: mr. B.A.T. Brouwer
en
[verzoekster]
die [woonplaats2] tot woonplaats heeft gekozen
die ook hoger beroep heeft ingesteld
hierna: de vrouw
advocaat: mr. L.S. Meijer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn (hierna: de kantonrechter) van 7 augustus 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 6 november 2024, met producties
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties
  • een emailbericht namens de man van 4 april 2025 met producties
  • een emailbericht namens de man van 9 april 2025
  • een emailbericht namens de vrouw van 10 april 2025 met productie
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 april 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben samengewoond. Zij hebben op 1 augustus 2018 een samenlevingsovereenkomst met elkaar gesloten. Op 23 april 2022 hebben zij hun samenleving beëindigd. Dat heeft de man in een brief van 14 juli 2022 aan de vrouw bevestigd.
3.2
De kantonrechter heeft bij vonnis van 15 mei 2024 de hond van partijen, [de hond] , toegedeeld aan de vrouw. Tijdens deze procedure heeft de kantonrechter met partijen ook de financiële afwikkeling van hun relatie besproken en behandeld. Partijen hebben de kantonrechter verzocht daarover – op grond van artikel 96 Rv – te beslissen.

4.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

4.1
Eerst moet het hof (ambtshalve) beoordelen of partijen kunnen worden ontvangen in hun verzoeken in – het principaal en het incidenteel – hoger beroep.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de man veroordeeld tot betaling van € 25.000 aan de vrouw. In die beschikking is opgenomen dat partijen zijn overeengekomen dat tegen de beslissing hoger beroep kan worden aangetekend.
4.3
Wanneer partijen zich op grond van artikel 96 Rv tot de kantonrechter wenden, staat hoger beroep alleen open als beide partijen vooraf uitdrukkelijk en eensluidend verklaren dat zij zich (de mogelijkheid van) hoger beroep voorbehouden. Daarvan is hier geen sprake. Partijen hebben allebei op de zitting verklaard dat de mogelijkheid van hoger beroep pas in een later stadium aan de orde is gekomen, nadat de zaak inhoudelijk al was behandeld.
De advocaat van de man heeft aangevoerd dat de geschilpunten tussen partijen op meerdere zittingen zijn behandeld, dat is gekozen voor toepassing van artikel 96 Rv en dat in de bestreden beschikking is vastgelegd dat hoger beroep tegen de uitspraak openstond. De advocaat van de vrouw is van mening dat geen overeenstemming is bereikt over de mogelijkheid van hoger beroep. Zij verwijst naar een bericht van 7 mei 2024 van de vrouw aan de kantonrechter waaruit blijkt dat de vrouw zich realiseert dat het openhouden van hoger beroep een optie is, maar dat zij daarmee niet akkoord is.
Ter zitting in hoger beroep hebben partijen verklaard dat het de kantonrechter was die op een van de zittingen voorstelde dat partijen hun overige geschilpunten aan hem zouden voorleggen op grond van artikel 96 Rv. Zij hebben ook verklaard dat op die zitting over formele punten van de artikel 96 Rv-procedure door de kantonrechter niet is gesproken, ook niet over de mogelijkheid voor partijen om zich hoger beroep voor te behouden.
4.4
Omdat is gebleken dat partijen niet vooraf uitdrukkelijk en eensluidend hebben verklaard dat zij zich de mogelijkheid van hoger beroep willen voorbehouden, staat geen hoger beroep open van de bestreden beschikking. [1]
4.5
Het hof zal daarom de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoeken in het principaal hoger beroep en de vrouw in haar verzoeken in het incidenteel hoger beroep. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoeken in het principaal hoger beroep;
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoeken in het incidenteel hoger beroep;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. Hamer, M.H.F. van Vugt en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, en is op 13 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 8 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7367 en HR 14 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2299.