In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van een ouderschapsplan en de kinderalimentatie. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 2 oktober 2024 te vernietigen. De rechtbank had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen, waarbij de zorgregeling en de kinderalimentatie aan de orde waren. De moeder stelde dat het ouderschapsplan onder druk tot stand was gekomen en dat er geen sprake was van een wijziging van omstandigheden die een aanpassing van de afspraken rechtvaardigde. De vader, verweerder in hoger beroep, voerde verweer en vroeg de verzoeken van de moeder af te wijzen.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende heeft onderbouwd dat het ouderschapsplan onder invloed van een wilsgebrek tot stand is gekomen. Het hof oordeelde dat er geen wijziging van omstandigheden was die de afspraken in het ouderschapsplan wijzigde. De moeder had ook geen relevante gegevens overgelegd met betrekking tot de kinderalimentatie, waardoor het hof de verzoeken van de moeder afwees. De vader werd in het gelijk gesteld en de moeder werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en de moeder werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de vader.