In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw over de verdeling van het kindgebonden budget voor hun minderjarige kind. De man en de vrouw zijn in 2006 in Syrië getrouwd en hebben samen een kind, geboren in 2015. Hun huwelijk is in 2019 ontbonden. In een ouderschapsplan is een co-ouderschapsregeling afgesproken, waarbij het kind ongeveer de helft van de tijd bij de vrouw en de andere helft bij de man verblijft. De vrouw ontving de kinderbijslag en het kindgebonden budget, maar de man verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank Gelderland te vernietigen en te bepalen dat de vrouw de helft van het kindgebonden budget aan hem moest afstaan. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de Haviltex-maatstaf, die vereist dat niet alleen de bewoordingen van de overeenkomst, maar ook de redelijke verwachtingen van partijen in aanmerking worden genomen. Het hof concludeerde dat er een leemte in de overeenkomst was en vulde deze aan op basis van redelijkheid en billijkheid. Het hof oordeelde dat de vrouw vanaf juni 2025 € 100,- per maand van het kindgebonden budget aan de man moet afdragen, terwijl het meer of anders verzochte werd afgewezen. De beslissing is op 15 mei 2025 uitgesproken in het openbaar.