In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 16 oktober 2024 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd tot 30 oktober 2025. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en om een contra-expertise te gelasten op basis van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof heeft de mondelinge behandeling op 25 april 2025 gehouden, waarbij de moeder, de gecertificeerde instelling (GI), de gezinshuisouders en de vader aanwezig waren. Het hof oordeelde dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige]. Het hof constateerde dat er veel zorgen waren over [de minderjarige] en dat terugplaatsing bij de moeder op dat moment niet in haar belang was. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter en wees het verzoek van de moeder om contra-expertise af, omdat dit te vroeg kwam en niet in het belang van [de minderjarige] was.