In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 mei 2025 uitspraak gedaan over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hier aangeduid als [de minderjarige]. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 9 augustus 2025. De vader van [de minderjarige], die het ouderlijk gezag heeft, was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De moeder van [de minderjarige] is in 2012 overleden, en [de minderjarige] verblijft sinds 27 oktober 2023 bij pleegouders. De kinderrechter had op 29 december 2023 de ondertoezichtstelling ingesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De vader verzet zich tegen de uithuisplaatsing en wil dat het hof deze beslissing ongedaan maakt. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Gelderland, steunt de beslissing van de kinderrechter. Tijdens de zitting op 10 april 2025 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. Het hof oordeelt dat de machtiging tot uithuisplaatsing terecht is gegeven, omdat [de minderjarige] niet thuis kan wonen. De vader heeft niet adequaat samengewerkt met de GI, wat de mogelijkheid van een thuisplaatsing in de weg staat. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter, waarbij het belang van [de minderjarige] voorop staat, en benadrukt dat zij in het pleeggezin moet blijven wonen voor haar ontwikkeling en stabiliteit.