ECLI:NL:GHARL:2025:3100

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
21-004689-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak voor het dragen van een gasdrukwapen en bedreiging met dat wapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel, waarbij de verdachte op 22 oktober 2024 integraal was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De verdachte was beschuldigd van het dragen van een gasdrukwapen, te weten een airsoftwapen, en van bedreiging met dat wapen. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep ingesteld door de officier van justitie. Tijdens de zitting op 7 mei 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. J. Ruarus.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 mei 2024 een wapen van categorie IV, onder 4 van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen en dat hij een ander persoon heeft bedreigd met dit wapen. De bedreiging vond plaats na een voetbalwedstrijd, waarbij de verdachte het wapen op de aangever richtte en dreigende woorden uitsprak. Het hof heeft de bewijsvoering van de officier van justitie als voldoende geacht, waarbij de verklaring van de aangever werd ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals het aantreffen van het wapen in de woning van de verdachte.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke geldboete van € 250,- met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schadevergoeding eiste, deels toegewezen tot een bedrag van € 950,-. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om de wettelijke rente over dit bedrag te betalen vanaf de datum van de bedreiging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004689-24
Uitspraak d.d.: 21 mei 2025
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van
22 oktober 2024 met parketnummer 08-241261-24 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J. Ruarus, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte bij vonnis van 22 oktober 2024 integraal vrijgesproken. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 mei 2024 te [plaats 1] , [gemeente 1] een wapen van categorie IV, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een gasdrukwapen heeft gedragen;
2.
hij op of omstreeks 5 mei 2024 te [plaats 2] , [gemeente 2] [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [benadeelde] te tonen en/of op die [benadeelde] te richten, en/of die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak je dood." en/of "De volgende keer maak ik je dood.", althans woorden en/of feitelijkheden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezenverklaard.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft overeenkomstig de op schrift gestelde pleitnotitie – kort samengevat en zakelijk weergegeven – vrijspraak bepleit.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder nog als volgt.
Op 5 mei 2024 omstreeks 13:45 uur heeft [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) aangifte gedaan van bedreiging. [benadeelde] heeft verklaard dat deze bedreiging heeft plaatsgevonden na afloop van zijn voetbalwedstrijd die begon om 10:45 uur in de buurt van zijn [voetbalclub] . Bij deze bedreiging is op hem een zwart wapen met een lange loop gericht en zijn dreigende woorden in zijn richting geuit door de bestuurder van(uit) een grijze Volkswagen Golf GTE, op het moment dat [benadeelde] na het voetballen richting huis aan het fietsen was. Hij herkende de bestuurder van de Golf als de persoon, waarmee hij kort daarvoor op het voetbalveld een opstootje mee had gehad en waarbij beiden een gele kaart hadden gekregen.
Direct na thuiskomst heeft de moeder van [benadeelde] de politie gealarmeerd, (nu de telefoon van [benadeelde] leeg was) omdat hij zich ernstig bedreigd voelde. Uit een proces-verbaal van bevindingen van de politie blijkt dat de eerste melding over dit incident gedaan is voor 13:10 uur. Hierop heeft de politie een onderzoek gestart en heeft om 14:18 uur de woning van verdachte betreden. In de schuur van de woning trof de politie een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan in een Basic-fit sporttas onder een vochtige handdoek. Het gaat om een zwart wapen van 33 cm lang, in de vorm van een revolver. In een andere zwarte tas trof de politie een tweede op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan. De wapens zijn in beslag genomen en onderzocht door de politie. Uit het politieonderzoek is gebleken dat het gaat om gasdrukwapens in de zin van artikel 2, lid 1, categorie IV, onder 4 van de Wet Wapens en Munitie. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat het gaat om airsoftwapens die hij in Duitsland heeft aangeschaft en dat hij geen lid is van een erkende airsoftvereniging. Hij weet, zo heeft hij verklaard, dat de wapens illegaal zijn. De verdachte heeft verder verklaard dat hij de eigenaar is van een grijze Volkswagen Golf GTE, dat hij heeft gespeeld op [voetbalclub] en dat hij een incident heeft gehad tijdens de wedstrijd met aangever, waarvoor zij beiden een gele kaart hebben gehad.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de bewezenverklaring niet slechts rust op de verklaring van [benadeelde] , nu zijn verklaring op essentiële onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen zoals de overeenkomst tussen het door de aangever beschreven en het daadwerkelijk aangetroffen airsoftwapen in de schuur van verdachte, de wijze waarop het is aangetroffen, namelijk in een sporttas onder een vochtige handdoek binnen twee uur na het plaatsvinden van de bedreiging en de specifieke kenmerken die de aangever verder noemt, zoals het uiterlijk en het rugnummer van verdachte en de auto waar verdachte in reed. Het kan dus niet anders zijn dat verdachte het op een revolver lijkende airsoftwapen heeft getoond aan aangever op de [straat] te [plaats 2] en hem daarmee heeft bedreigd. Hij heeft het dusdoende ‘gedragen’ op de route van [plaats 2] naar het huisadres van verdachte te [plaats 1] , waar het wapen is aangetroffen. Het hof acht derhalve beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op
of omstreeks5 mei 2024 te [plaats 1] ,
[gemeente 1]een wapen van categorie IV, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een gasdrukwapen heeft gedragen;
2.
hij op
of omstreeks5 mei 2024 te [plaats 2]
, [gemeente 2], [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [benadeelde] te tonen en
/ofop die [benadeelde] te richten, en
/ofdie [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak je dood." en
/of"De volgende keer maak ik je dood.", althans woorden en/of feitelijkheden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op, de overtreding:

handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op, het misdrijf:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd. De verdachte heeft ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden aangevoerd dat hij werkzaam is in de jeugdzorg en dat hij vreest voor de gevolgen die een veroordeling zal hebben voor het verkrijgen van een verklaring omtrent het gedrag (VOG).
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft een vuurwapen gelijkend voorwerp gedragen en daarmee een wapen in zijn bezit gehad dat voor bedreiging of afdreiging geschikt is. Het bezit van dergelijke voorwerpen is daarom strafwaardig. Verdachte heeft ook daadwerkelijk iemand bedreigd met (naar later bleek) een airsoftwapen. Verdachte heeft het wapen gericht op het slachtoffer en geroepen dat hij hem zou dood maken. Verdachte heeft hiermee hevige gevoelens van angst veroorzaakt bij het slachtoffer en de indruk gewekt dat hij hem wat zou aandoen. Het slachtoffer wist op dat moment niet dat het ging om een airsoftwapen. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft bij de strafoplegging tevens gelet op de inhoud van een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 april 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Alles afwegende is naar het oordeel van het hof voor feit 2 een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uren, uit het oogpunt van normhandhaving passend en geboden. Voor feit 1, een overtreding, zal het hof aan verdachte een voorwaardelijke geldboete van € 250,- met een proeftijd van twee jaren opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.034,56. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen tot een bedrag van € 950, vermeerderd met de wettelijke rente. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt het hof dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde. De aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde brengen mee dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek (BW) bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze sprake is.
Ten aanzien van de opgevoerde materiële schadeposten is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 62 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 950,00 (negenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 950,00 (negenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 19 (negentien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 5 mei 2024.
Aldus gewezen door
mr. G. Mintjes, voorzitter,
mr. M.J. Ouweneel en mr. M. van Kuilenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. Bektaş, griffier,
en op 21 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.