ECLI:NL:GHARL:2025:3118

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
21-001734-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belediging van agent en wederspannigheid met toewijzing vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor wederspannigheid en belediging van een politieambtenaar. De feiten vonden plaats op 10 augustus 2023, toen de verdachte zich verzette tegen zijn aanhouding door agenten, waarbij hij geweld gebruikte en een agent beledigde door in haar gezicht te spugen. De politierechter had eerder een gevangenisstraf van twee weken opgelegd, maar het hof heeft besloten om geen gevangenisstraf op te leggen, maar in plaats daarvan een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij, die immateriële schadevergoeding eiste, is volledig toegewezen. Het hof heeft de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf bevolen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. De uitspraak benadrukt het belang van respect voor het openbaar gezag en de gevolgen van geweld tegen politieambtenaren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001734-24
Uitspraak d.d.: 21 mei 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 17 april 2024 met het parketnummer 18-290075-23 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-127190-22, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van twee weken;
  • toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 18-127190-22.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M. Landsman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep gericht is:
  • verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen, deze vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
  • de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 18-127190-22 toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en om redenen van doelmatigheid. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 augustus 2023 te [plaatsnaam] , gemeente [naam gemeente] , zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meerdere ambtenaren, te weten [benadeelde 1] (hoofdagent bij [eenheid] ) en/of [benadeelde 2] (agent bij [eenheid] ), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door:
- zich meerdere keren trekkende en/of duwende bewegingen te maken met zijn lichaam, en/of
- zijn armen in een richting tegengesteld aan die waarin voornoemde ambtenaren verdachte trachtten te geleiden/brengen, en/of
- tegen de enkel en/of onderbeen van die [benadeelde 1] te schoppen, waardoor zij door haar enkel ging
- zijn voet tegen de arrestantenbus te houden;
2.
hij op of omstreeks 10 augustus 2023 te [plaatsnaam] , gemeente [naam gemeente] opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde 1] (hoofdagent bij [eenheid] ), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door in haar gezicht te spugen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde gedachtestreepje dat ziet op het schoppen van de agent. Hiertoe heeft hij – kort samengevat – aangevoerd dat verdachte niet het opzet had om aangeefster te schoppen en dat verdachte ontkent een schoppende beweging te hebben gemaakt.
Verder heeft de raadsman bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het beledigen, omdat het niet zijn bedoeling was om op aangeefster te spugen en haar te raken. Hij heeft uit boosheid in de richting van de portiers gespuugd. Mocht het hof wel tot het oordeel komen dat verdachte aangeefster heeft beledigd door op haar te spugen, dan kan enkel sprake zijn van voorwaardelijk opzet aan de zijde van verdachte en dient dit betrokken te worden bij de straftoemeting.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Feiten en omstandigheden
Het hof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Uit de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen van agent [benadeelde 1] (hierna: aangeefster) volgt dat zij op 10 augustus 2023 werkzaam was tijdens een horecadienst in [plaatsnaam] , waarbij zij in uniform gekleed en duidelijk herkenbaar was als politieambtenaar. Zij stond bij [horecagelegenheid] om toezicht te houden toen er een manspersoon (het hof begrijpt: verdachte) door meerdere portiers uit de horecagelegenheid werd gezet in verband met een opstootje. Verdachte was luidruchtig en werkte niet mee. Buiten werd hij door de portiers in bedwang gehouden. Hierbij heeft aangeefster samen met collega [benadeelde 2] (hierna: verbalisant) geassisteerd. Zij zag dat verdachte zich bij zijn aanhouding behoorlijk verzette door zijn armen los te willen trekken. Ook wilde hij meermaals met zijn bovenlichaam omhoogkomen. Zij zag dat verdachte een spuugbeweging richting hen maakte. Zij zag dat spuug uit zijn mond in hun richting kwam. Aangeefster voelde dat het spuug haar in haar gezicht raakte, ter hoogte van de rechterzijkant van haar gezicht/wang. Zij vond dit erg vies en oneerbiedig. Zij voelde zich dan ook in haar goede naam en eer aangetast. Zij heeft het spuug van haar gezicht geveegd en zij hebben de man vervolgens weer onder bedwang gehouden, zodat hij niet meer kon spugen. Verdachte bleef zich verzetten door met zijn armen aan de boeien te trekken en met kracht zijn schouders naar voren te bewegen. Bij de arrestantenbus aangekomen hoorde zij verdachte zeggen dat hij daar niet in ging en zij voelde dat verdachte zich verzette door in de boeien te gaan hangen en zijn voeten tegen het portier van de bus te zetten. Zij zag dat verdachte haar aankeek en hoorde hem zeggen: "Of zal ik je nogmaals in je gezicht tuffen." Hierop hoorde zij vervolgens een schrapend geluid van zijn keel. Verbalisant [benadeelde 2] die verdachte vasthield bij zijn transportboeien, heeft verdachte richting de grond bewogen. Tijdens het verzet zag aangeefster dat verdachte een van zijn voeten, met snelheid, richting haar enkel/onderbeen bewoog. Vervolgens voelde zij pijn in haar rechterenkel ontstaan en ging zij door haar rechterenkel.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [benadeelde 2] volgt dat hij verdachte op donderdag 10 augustus 2023 heeft aangehouden. Hij heeft in verband met hun veiligheid zijn transportboeien aangelegd. Verbalisant pakte de pols van de verdachte vast. Hij voelde dat verdachte zijn hand met een enorme kracht in een andere richting bewoog dan dat verbalisant wilde. Hij zag en voelde dat verdachte zich met kracht groot maakte, rechtop ging staan en hij zag dat verdachte een spugende beweging richting de portier aan de hoofdzijde maakte. Hij zag dat verdachte zijn hoofd van achteren naar voren bewoog. Hij zag dat er een grote hoeveelheid spuug uit de mond van verdachte kwam. Toen verdachte het voertuig van arrestantenvervoer zag, voelde de verbalisant dat verdachte zich krachtig in een andere richting voortbewoog dan de richting van het voertuig. Toen zij voor de zijdeur van het voertuig stonden voelde hij wederom dat verdachte zijn boeien probeerde los te rukken. Hij hoorde zijn collega, te weten aangeefster, tegen verdachte praten. Hij hoorde verdachte zeggen: "Zal ik je weer in je gezicht spugen?!", of woorden van gelijke strekking. De verbalisant zag dat verdachte een spugende beweging richting aangeefster wilde maken. De verbalisant zag dat verdachte zijn hoofd van achteren naar voren bewoog. Hij hoorde dat verdachte zijn keel schraapte. Hierop heeft hij verdachte om zijn hals gepakt en gecontroleerd naar de grond gewerkt. Hij voelde dat verdachte zich met hevige kracht verzette.
Het hof overweegt als volgt.
Uit voornoemde feiten en omstandigheden blijkt dat aangeefster en verbalisant [benadeelde 2] beiden een verklaring hebben afgelegd over hetgeen op 10 augustus 2023 is voorgevallen. Deze processen-verbaal komen in grote lijn met elkaar overeen voor wat betreft de aanleiding van het voorval en de handelingen die vervolgens zijn verricht door verdachte. In zoverre ondersteunen de processen-verbaal elkaar over en weer. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan hun verklaringen. Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat op basis van de handelingen van verdachte wel is komen vast te staan dat verdachte opzet had op het beledigen van aangeefster. Doordat aangeefster samen met anderen bezig was met het in bedwang houden en aanhouden van verdachte en verdachte toen een spuugbeweging richting hen maakte en vervolgens spuugde, acht het hof dit spugen door verdachte een uiting van minachting naar aangeefster en heeft deze misdraging de strekking om aangeefster aan te tasten in haar eer en goede naam. Temeer nu verdachte zich daarvoor en daarna op agressieve wijze heeft verzet tegen zijn aanhouding en nadien tegen aangeefster "
of zal ik je nogmaals in je gezicht tuffen", of woorden van gelijke strekking, heeft gezegd.
Ten aanzien van de vraag of verdachte aangeefster heeft geschopt, overweegt het hof als volgt. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte naar de grond werd bewogen en dat verdachte zich verzette. Tijdens het verzet zag zij dat verdachte een van zijn voeten, met snelheid, richting haar enkel/onderbeen bewoog. Vervolgens voelde aangeefster pijn in haar rechterenkel ontstaan en dat zij door haar rechterenkel ging. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte – naar zijn uiterlijke verschijningsvorm, te weten met snelheid bewegen van zijn voeten richting de enkel van aangeefster – opzet heeft gehad op het trappen/schoppen van aangeefster.
Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen in al zijn onderdelen.
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 10 augustus 2023 te [plaatsnaam] , gemeente [naam gemeente] , zich met geweld heeft verzet tegen meerdere ambtenaren, te weten [benadeelde 1] , hoofdagent bij [eenheid] en [benadeelde 2] , agent bij [eenheid] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door:
- meerdere keren trekkende bewegingen te maken met zijn lichaam, en
- zijn armen in een richting tegengesteld aan die waarin voornoemde ambtenaren verdachte trachtten te geleiden/brengen, en
- tegen de enkel en/of onderbeen van die [benadeelde 1] te schoppen, waardoor zij door haar enkel ging, en
- zijn voet tegen de arrestantenbus te houden;
2.
hij op 10 augustus 2023 te [plaatsnaam] , gemeente [naam gemeente] , opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde 1] , hoofdagent bij [eenheid] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid door feitelijkheden heeft beledigd door in haar gezicht te spugen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen, gelet op de verstrekkende gevolgen voor hem en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Als verdachte gedetineerd raakt dan zal dit tot negatieve doorkruising van zijn positieve persoonlijke omstandigheden leiden.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid en belediging gericht tegen een politieambtenaar. Het handelen van verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag en het bemoeilijkt het werk van de politie. Ook is de lichamelijke integriteit van een politieambtenaar door verdachte aangetast.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 april 2025, waaruit blijkt dat hij eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld. Daaronder bevinden zich veroordelingen ter zake van geweldsmisdrijven en belediging van een ambtenaar in functie. Aan de verdachte is in de vijf jaar voorafgaand aan het door hem begane feit voor een soortgelijk feit een taakstraf opgelegd. Onduidelijk is echter of de taakstraf voor het bewezenverklaarde feit in de onderhavige zaak door de verdachte is verricht of dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen, waardoor het hof, in het voordeel van de verdachte van oordeel is dat artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) niet van toepassing is. Ook liep verdachte daarvoor in een proeftijd. Dit heeft hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Verder heeft het hof geconstateerd dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door hem en zijn raadsman naar voren gebracht op de terechtzitting van het hof.
Verdachte heeft op de terechtzitting van het hof erkend dat alcohol een zeer ontremmend effect op hem heeft en dat hij zich daardoor agressiever gedraagt. Dat dit het geval is volgt ook uit de onderhavige zaak en eerdere veroordelingen van verdachte. Gelet hierop zit er voor verdachte weinig anders op dan het gebruik van alcohol te staken, dan wel dit tot een minimum te beperken, opdat hij in de toekomst niet dezelfde fouten begaat.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof passend en geboden de oplegging van een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis. Hiermee wil het hof verdachte inprenten dat hij zich in de toekomst dient te onthouden van het opnieuw plegen van strafbare feiten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de schade ten bedrage van € 400,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen, deze is vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van benadeelde partij volledig wordt toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, vanwege de bepleite vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om een lager bedrag toe te wijzen, omdat verdachte geen vol opzet had op het beledigen van de agent.
Het oordeel van het hof
Artikel 6:106, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek geeft onder meer grond voor een recht op schadevergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Het hof is van oordeel dat hier gelet op het bewezenverklaarde sprake van is geweest, zodat de immateriële schade van de benadeelde partij op deze grond voor toewijzing in aanmerking komt. Het hof acht het gevorderde bedrag billijk en de vordering ligt daarmee voor toewijzing gereed. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2023, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 24 februari 2023 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van veertien dagen, parketnummer 18-127190-22. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden bevolen.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, ziet het hof aanleiding de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met één jaar te verlengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 180, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 augustus 2023.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 24 februari 2023 parketnummer 18-127190-22, met een termijn van 1 (één) jaar.
Aldus gewezen door
mr. P.F.E. Geerlings, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. L. Pieters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 21 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.