Uitspraak
de verzoeker,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 mei 2025 een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van de verzoeker, die zich niet in de behandeling door mr. W.M. van Schuijlenburg kon vinden. De verzoeker had eerder hoger beroep ingesteld tegen beslissingen van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, en had op 2 april 2025 een mondelinge behandeling gehad. Tijdens deze zitting was de verzoeker aanwezig, maar de betrokkene was niet aanwezig. De verzoeker voelde zich onvoldoende in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaren tegen het verloop van de procedure toe te lichten. Op 4 april 2025 diende hij een schriftelijk verzoek tot wraking in, dat door mr. Van Schuijlenburg werd betwist. De wrakingskamer heeft op 8 mei 2025 het verzoek behandeld, waarbij de verzoeker zijn standpunt mondeling toelichtte. Mr. Van Schuijlenburg was niet aanwezig. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet voldoende gronden had aangevoerd voor de wraking, en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd maakten. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen.