ECLI:NL:GHARL:2025:3120

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
200.353.273
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van mr. W.M. van Schuijlenburg in hoger beroep tegen beslissingen van de kantonrechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 mei 2025 een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van de verzoeker, die zich niet in de behandeling door mr. W.M. van Schuijlenburg kon vinden. De verzoeker had eerder hoger beroep ingesteld tegen beslissingen van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, en had op 2 april 2025 een mondelinge behandeling gehad. Tijdens deze zitting was de verzoeker aanwezig, maar de betrokkene was niet aanwezig. De verzoeker voelde zich onvoldoende in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaren tegen het verloop van de procedure toe te lichten. Op 4 april 2025 diende hij een schriftelijk verzoek tot wraking in, dat door mr. Van Schuijlenburg werd betwist. De wrakingskamer heeft op 8 mei 2025 het verzoek behandeld, waarbij de verzoeker zijn standpunt mondeling toelichtte. Mr. Van Schuijlenburg was niet aanwezig. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet voldoende gronden had aangevoerd voor de wraking, en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd maakten. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen.

Uitspraak

beslissing
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Leeuwarden wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.353.273/0 I
beslissing van 20 mei 2025
op het schriftelijke verzoek van:
[naam1] , gemachtigde van de betrokkene [de betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het wrakingsincident hierna:
de verzoeker,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 17 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) juncto artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
mr. W.M. van Schuijlenburg,
raadsheer in dit hof.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij de afdeling strafrecht (Mulderzaken) van het hof is onder zaaknummers 200.342.649/01 en 200.342.650/01 een procedure aanhangig van [de betrokkene] , waarin hoger beroep is ingesteld tegen twee beslissingen van de kantonrechter in de rechtbank Midden­ Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 5 juli 2021. De zaken zijn gelijktijdig behandeld.
1.2.
Op 2 april 2025 heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden voor de enkelvoudige strafkamer (Mulderzaken) van dit hof. Op de strafzitting was [de betrokkene] niet aanwezig. Namens haar was de verzoeker aanwezig. Namens de advocaat-generaal was [naam2] aanwezig. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft mr. Van Schuijlenburg de verzoeker in de gelegenheid gesteld om op een later moment op diezelfde dag zijn hoger beroep verder toe te lichten. De verzoeker heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
1.3.
Verzoeker heeft bij verzoekschrift van 4 april 2025, dat door de griffie van het hof op diezelfde dag is ontvangen, een schriftelijk verzoek gedaan dat strekt tot wraking van mr. Van Schuijlenburg.
1.4.
Mr. Van Schuijlenburg heeft niet in de wraking berust. Mr. Van Schuijlenburg heeft in zijn verweerschrift van 15 april 2025, dat door de griffie van het hof op 16 april 2025 is ontvangen, op het wrakingsverzoek gereageerd. Mr. Van Schuijlenburg heeft daarbij aangegeven geen gebruik te willen maken van de gelegenheid om gehoord te worden.
·l .5. Het wrakingsverzoek is op de zitting van 8 mei 2025 behandeld door de wrakingskamer. Verzoeker was bij deze behandeling aanwezig en heeft het verzoek mondeling toegelicht. Mr. Van Schuijlenburg was, zoals aangekondigd, niet aanwezig. Dat geldt ook voor de advocaat-generaal. .

2.De beoordeling van het verzoek

2.1.
De wrakingskamer stelt vast dat het verzoek tijdig is ingediend en acht verzoeker ook overigens ontvankelijk.
De gronden van het wrakingsverzoek
2.2.
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat hij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn bezwaren tegen het verloop van de gehele procedure toe te lichten.
Het standpunt van verweerder
2.3.
Mr. Van Schuijlenburg heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
2.4.
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.5.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
2.6.
De verzoeker verwijt mr. Van Schuijlenburg een partijdige houding tijdens de mondelinge behandeling van 2 april 2025. De wrakingskamer overweegt als volgt.
2.7.
Uit het proces-verbaal van de strafzitting, het wrakingsverzoek en de mondelinge behandeling, blijkt dat de verzoeker veel zorgen en vragen heeft over het verloop van de gehele procedure die heeft geleid tot het hoger beroep. De verzoeker heeft geprobeerd om zijn zorgen daarover tijdens de strafzitting te bespreken, maar is naar zijn mening daartoe onvoldoende in de gelegenheid gesteld. Ook werden volgens de verzoeker geen, dan wel onvoldoende vragen over de procedure aan de advocaat-generaal gesteld. De wrakingskamer overweegt dat uit het proces-verbaal van de strafzitting volgt dat mr. Van Schuijlenburg zich
bij de strafzitting in eerste instantie heeft beperkt tot de feiten en omstandigheden die redengevend waren voor de beslissingen waartegen het hoger beroep zicht richt. Vervolgens heeft mr. Van Schuijlenburg de verzoeker toch nog de gelegenheid gegeven op een later moment op de dag zijn zorgen en bezwaren over de procedure nader toe te lichten, waar de verzoeker zoals vermeld ook gebruik van heeft gemaakt. Daarmee is niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat mr. Van Schuijlenburgjegens verzoeker een vooringenomenheid koestert.
2.8.
De conclusie uit het voorgaande is dat de aangevoerde feiten noch afzonderlijk, noch in onderling verband en samenhang bezien, grond vormen voor wraking, zodat de wrakingskamer het verzoek daartoe zal afwijzen.

3.De beslissing

Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst het verzoek tot wraking van Mr. Van Schuijlenburg af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J. Hielkema, R.E. Weening en M.A.F. Veenstra, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2025