ECLI:NL:GHARL:2025:3129

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
200.348.927
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats, zorgregeling en vermogensrechtelijke afwikkeling na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorgregeling en de vermogensrechtelijke afwikkeling na de echtscheiding van de ouders. De ouders, die in 2013 in Duitsland zijn getrouwd, zijn sinds 18 februari 2015 onder huwelijkse voorwaarden getrouwd. De rechtbank Gelderland heeft op 2 september 2024 de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder vastgesteld, met een zorgregeling die de kinderen om de week bij de vader laat verblijven. De moeder is het niet eens met deze regeling en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij verzoekt om een wijziging van de zorgregeling. De vader heeft ook hoger beroep ingesteld, omdat hij het niet eens is met de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de inboedelgoederen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben beide ouders bevestigd dat de situatie tussen hen verbeterd is en dat zij een ouderschapstraject zijn gestart. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met enkele aanvullingen op de zorgregeling en de vermogensrechtelijke afwikkeling. Het hof heeft geoordeeld dat de huidige zorgregeling in stand moet blijven, omdat deze in het belang van de kinderen is en de ouders in staat zijn om deze uit te voeren. De vader heeft toegezegd dat hij de persoonlijke spullen van de moeder zal teruggeven en dat hij een compensatie van € 250,- zal betalen. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.348.927
zaaknummers rechtbank Gelderland: 428076 (echtscheiding)
435258 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
beschikking van 22 mei 2025
inzake
[verzoekster] (geboren [naam1] ),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.R. Gorseling,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.P. Niemeijer (in eerste aanleg mr. J.I. Dierkx).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 2 september 2024, uitgesproken onder de hiervoor genoemde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 december 2024;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Niemeijer van 20 maart 2025 met producties,
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, tevens aanvullend verzoek.
2.2
Op 31 maart 2025 heeft [de minderjarige1] met de voorzitter, in het bijzijn van de griffier, gesproken over haar situatie.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 3 april 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder ook: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2013 in [plaats1] , Duitsland, met elkaar
gehuwd. Sinds 18 februari 2015 zijn partijen met elkaar gehuwd onder huwelijkse
voorwaarden.
3.2
In de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De vader en de moeder hebben beiden tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat de echtscheiding inmiddels is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Dat heeft tot gevolg dat het huwelijk van partijen is ontbonden.
3.3
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2014, en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2022,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.4
Beide partijen hebben de Nederlandse nationaliteit. De moeder heeft tevens de
Albanese nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) en de verdeling van de inboedelgoederen.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in deze procedure van belang:
  • bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben;
  • bepaald dat de kinderen vanaf 1 november 2024 in de oneven weken van donderdag uit school tot maandagochtend naar school en in de even weken van woensdag uit school tot vrijdag naar school bij de vader verblijven, waarbij de vader [de minderjarige2] bij de moeder ophaalt en terugbrengt nadat hij [de minderjarige1] van/naar school heeft gehaald/gebracht en waarbij de vakanties bij helfte worden verdeeld en de kinderen hun verjaardagen in de oneven jaren bij de moeder en in de even jaren bij de vader doorbrengen.
Verder heeft de rechtbank in het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk overwogen dat de rechtbank heeft begrepen dat de inboedelgoederen moeten worden verdeeld op basis van de inboedellijst met gesloten beurzen. Partijen zullen de goederen in onderling overleg verdelen, waarbij wat betreft de persoonlijke spullen van de moeder de door haar als productie 14 overgelegde lijst leidend is. Voor zover de moeder deze goederen nog niet heeft gekregen, moet zij die alsnog ontvangen.
4.2
De moeder is het niet eens met de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling en zij komt daarom in hoger beroep. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de zorgregeling te vernietigen en alsnog te bepalen dat:
- de kinderen in de even weken door de vader worden opgehaald op woensdag om 16.00 uur en door hem worden teruggebracht op vrijdag om 16.00 uur en in de oneven weken door de vader worden opgehaald op vrijdag om 16.00 uur en door hem worden teruggebracht op zondag om 16.00 uur;
- in de zomervakantie de kinderen samen een aaneengesloten week bij de vader verblijven van vrijdag 16.00 uur tot vrijdag 16.00 uur en vervolgens een aaneengesloten week van vrijdag 16.00 uur tot vrijdag 16.00 uur bij de moeder verblijven, met een herhalend patroon;
alsmede te bepalen dat iedere partij zijn of haar eigen kosten draagt van deze procedure.
4.3
De vader voert verweer tegen het verzoek van de moeder in het principaal hoger beroep en komt zelf ook in hoger beroep omdat hij het niet eens is met de vastgestelde hoofdverblijfplaats van de kinderen en de afwikkeling van de verdeling van de inboedelgoederen en de persoonlijke goederen.
De vader vraagt het hof de moeder in haar principaal hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoek af te wijzen en verzoekt in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de inboedelgoederen en persoonlijke goederen van de moeder en alsnog te bepalen dat:
  • [de minderjarige1] haar hoofdverblijfplaats bij de vader en [de minderjarige2] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben;
  • de verzoeken van de moeder in eerste aanleg dat de inboedelgoederen met gesloten beurzen worden verdeeld conform de door haar opgestelde inboedellijst (productie 6 in eerste aanleg), alsmede dat de vader de persoonlijke spullen van de moeder (productie 14 in eerste aanleg) aan haar terug dient te geven onder last van een dwangsom van € 250 per dag met een maximum van € 50.000 alsnog worden afgewezen en dat partijen over en weer geen vorderingen hebben ten aanzien van de verdeling van de inboedel en de persoonlijke spullen en ieder behoudt wat hij/zij thans in zijn/haar bezit heeft;
4.4
De moeder voert verweer tegen het incidenteel hoger beroep van de vader en vraagt het hof het incidentele beroep van de vader niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen en zij verzoekt als aanvullend verzoek de vader te gelasten de persoonlijke spullen, zoals genoemd in productie 14 in eerste aanleg binnen twee weken aan haar af te geven.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof neemt over wat de rechtbank heeft overwogen over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Dit volgt met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling uit artikel 7 Brussel II-ter en voor de verdeling uit artikel 5 lid 1 Verordening huwelijksvermogensstelsels.
Partijen hebben geen grieven ingesteld tegen de toepassing van het Nederlands recht. Dat betekent dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat Nederlands recht wordt toegepast op de nevenvoorzieningen die in geschil zijn.
juridisch kader zorgregeling en hoofdverblijfplaats van de kinderen
5.2
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken en de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft omvatten.
hoofdverblijfplaats
5.3
De argumenten die de vader heeft aangevoerd om te bepalen dat [de minderjarige1] haar hoofdverblijfplaats bij hem moet hebben zijn vooral van financiële aard. Het hof acht deze financiële argumenten en het feit dat de vader inmiddels wel praktische zaken voor de kinderen regelt niet van doorslaggevend belang om anders te oordelen dan de rechtbank over de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Daar komt nog bij dat, zoals ook door de raad aangevoerd, een situatie waarin het ene kind bij de moeder en het andere kind bij de vader staat ingeschreven meer afstemming tussen de ouders zal vergen, terwijl de communicatie tussen deze ouders nog niet goed verloopt.
Het hof is daarom van oordeel dat het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] te wijzigen, moet worden afgewezen.
zorgregeling
5.4
De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep beiden bevestigd dat de situatie tussen hen iets rustiger is geworden. Zij zijn gestart met het ouderschapstraject bij instantie [naam2] en krijgen nu eerst beiden individuele begeleiding.
[de minderjarige1] heeft verteld dat zij de huidige zorgregeling prettig vindt. Volgens de moeder is [de minderjarige1] loyaal naar beide ouders en probeert zij de situatie tussen de ouders te sussen. Daarom zou [de minderjarige1] ook nooit zeggen dat zij minder bij de vader wil zijn. De vader vindt dat de huidige zorgregeling goed verloopt en dat hij ziet dat de kinderen het fijn vinden. De ouders vinden beiden dat [de minderjarige1] zich goed ontwikkelt. Op school gaat het goed.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep opgemerkt dat de zorgen van de moeder over de persoonlijke verzorging van de kinderen wanneer zij bij de vader verblijven nergens anders worden geuit (bijvoorbeeld door school). De raad vindt de huidige zorgregeling passend en ziet geen redenen om de regeling met de vader te beperken. De ouders hanteren kennelijk verschillende maatstaven en krijgen het advies van de raad zich niet te richten op de situatie van de kinderen bij de andere ouder. De ouders zijn op de goede weg en de zorgen die bij de moeder leven moeten worden besproken in het ouderschapstraject.
Het hof is gelet op het feit dat de ouders inmiddels al geruime tijd in staat zijn om de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling rustig uit te voeren en gelet op het advies van de raad, van oordeel dat de beslissing van de rechtbank voor wat betreft de basiszorgregeling in stand moet blijven. Dat de moeder naar voren heeft gebracht dat de vader weleens afspraken vergeet of te laat is en de kinderen vaak onderbrengt bij zijn moeder maakt dat niet anders. De vader werkt en is erg gemotiveerd om ook een aandeel in de zorg voor de kinderen te dragen. Niet betwist is dat hij de situatie oplost wanneer er iets verkeerd is gegaan.
Het hof hoopt dat het de ouders lukt om met behulp van het ouderschapstraject hun onderlinge communicatie en vertrouwen te verbeteren. Voor een goede en evenwichtige ontwikkeling van de kinderen is het erg belangrijk dat zij met beide ouders een uitgebreid contact mogen hebben.
De vader stemt in met het verzoek van de moeder om de zomervakantie per week te verdelen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is meegedeeld dat deze regeling voor onbepaalde tijd kan worden vastgesteld.
Het hof zal de bestreden beschikking daarom ten aanzien van de zorgregeling bekrachtigen en aanvullen zoals hierna zal worden vermeld.
de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk
5.5
Partijen hebben tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling in hoger beroep afspraken gemaakt over de verdeling van de inboedelgoederen en de persoonlijke goederen van de moeder.
Partijen hebben afgesproken dat de vader in de maand april 2025 met zijn broer nog een keer door zijn woning zal lopen en zal kijken of hij nog spullen van de moeder kan vinden. Indien hij nog iets tegenkomt dan zal hij dit alsnog aan de moeder geven. Verder heeft de vader toegezegd dat hij gaat bekijken hoe de familiefoto’s kunnen worden verdeeld tussen partijen en dat de moeder de blauwe set babykleren van [naam3] zal krijgen. De vader zal uiterlijk 30 april 2025 een bedrag van € 250,- aan de moeder voldoen als compensatie in het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk.
Partijen zijn het er over eens dat zij dan over en weer geen vorderingen meer hebben ten aanzien van de verdeling van de inboedel en de persoonlijke spullen en ieder behoudt wat hij/zij thans in zijn/haar bezit heeft. De overige verzoeken trekken partijen in.
In verband met de deze afspraken zal het hof de bestreden beschikking aanvullen als volgt.
proceskosten
5.6
Het hof zal gelet op de familierechtelijke aard van deze procedure de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 2 september 2024 ten aanzien van de beslissing over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorgregeling en de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk en vult de beschikking ten aanzien van de zorgregeling en de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk als volgt aan:
bepaalt in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dat:
de vakanties in onderling overleg bij helfte worden verdeeld (in de oneven jaren verblijven de kinderen de eerste helft van de vakanties bij de moeder en de tweede helft van de vakanties bij vader en in de even jaren is andersom), waarbij voor de zomervakantie de volgende regeling geldt:
  • [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven in de oneven jaren de eerste week van de zomervakantie bij de moeder en vervolgens wordt iedere week wordt gewisseld op vrijdag om 16.00 uur;
  • in de even jaren is dit andersom en verblijven [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de eerste week van de zomervakantie bij de vader en wordt vervolgens weer iedere week gewisseld op vrijdag om 16.00 uur;
stelt in het kader van de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk vast dat partijen over en weer geen vorderingen meer hebben ten aanzien van de verdeling van de inboedel en de persoonlijke spullen en dat ieder behoudt wat hij/zij thans in zijn/haar bezit heeft, waarbij de vader uiterlijk 30 april 2025 een bedrag van € 250,- ter compensatie aan de moeder zal voldoen, na ontvangst waarvan partijen zullen zijn gekweten;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, H. Phaff en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door de griffier, en is op 22 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.