ECLI:NL:GHARL:2025:3142

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
21-002536-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis in hoger beroep met aanvulling van gronden in een strafzaak betreffende roekeloosheid en verkeersongeval

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van een verkeersongeval, waarbij hij roekeloosheid vertoonde door met een te hoge snelheid te rijden en betrokken was bij een straatrace. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar paste de strafmotivering en -oplegging aan. De rechtbank had een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 36 maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk. Het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had beslist, maar dat de strafoplegging moest worden herzien. Het hof legde een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden op, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis. Daarnaast werd de ontzegging van de rijbevoegdheid voor 36 maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, bevestigd. Het hof hield rekening met de impact van het ongeval op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die bezig was met het zoeken naar werk en begeleiding kreeg. Het hof constateerde ook een overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, maar besloot dat dit geen invloed had op de strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002536-23
Uitspraak d.d.: 22 mei 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 16 mei 2023 met parketnummer 18-263964-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot:
veroordeling van verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde en daarvoor:
  • het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden;
  • het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 36 maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren;
veroordeling van verdachte voor het onder 3 tenlastegelegde en daarvoor:
- het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. G.G. Compagner, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 16 mei 2023, waartegen het hoger beroep is gericht:
Ter zake van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde:
  • een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en daar bijzondere voorwaarden aan verbonden;
  • een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor de duur van 36 maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren;
Ter zake van het onder 3 tenlastegelegde:
- een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van twee weken, met een proeftijd van drie jaren.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen, behalve voor zover het betreft de strafmotivering en strafoplegging. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op juiste wijze heeft beslist. Wel zal het hof het vonnis met aanvulling van gronden, bevestigen.

Aanvullende overwegingen

Verbeterde lezing
Het hof merkt allereerst op dat waar in het vonnis wordt gesproken over een ‘Fiat Panda’ het hof leest: ‘een Fiat Punto’, zoals dat steeds uit het dossier volgt.
Ten aanzien van de beelden van het ongeval
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn camerabeelden van het verkeersongeval getoond. Op die beelden is zowel een Volkswagen als een Audi te zien en is te zien dat op/nabij de kruising waar het ongeval tussen de Audi en de Fiat heeft plaatsgevonden, de Audi werd gevolgd door een Volkswagen en dat die Volkswagen daar vervolgens stopt en achteruit rijdt. Op die beelden is verder te zien dat de bestuurder van de Volkswagen - verdachte - daarna weg rijdt. Het hof leidt uit deze beelden en waarneming ter zitting af dat beide auto’s, te weten de Audi van medeverdachte [naam] met daarachter de Volkswagen van verdachte, tot zeer kort voor het ongeval erg dicht achter elkaar hebben gereden. Het hof stelt op basis daarvan - mede gelet op de zichtbaar korte afstand tussen de auto’s en de snelheid waarmee is gereden - vast dat tot desbetreffende kruising sprake was van een onderlinge straatrace. Het hof stelt in dat kader - net zoals de rechtbank - ook vast dat beide bestuurders, verdachte en medeverdachte, hierdoor een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het veroorzaken van dit verkeersongeval. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij ter plaatse harder dan de toegestane snelheid heeft gereden. Het hof merkt hierbij op deze plaats nog op dat het vonnis van de rechtbank met de waarneming van de camerabeelden als bewijsmiddel wordt aangevuld.
De raadsvrouw heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen, waaronder de verklaring van [getuige 1] en [getuige 2] , betwist. Anders dan de verdediging, ziet het hof echter geen reden om de twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van die verklaringen in het dossier en acht het hof deze evenals de rechtbank, voor zover redengevend, bruikbaar voor het bewijs. Het verweer wordt daarom verworpen.
Het vonnis dient met aanvulling van bovenstaande te worden bevestigd.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval waardoor bij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Dat betreft een ernstig feit. Verdachte heeft onder meer met een veel te hoge snelheid binnen de bebouwde kom gereden, terwijl hij samen met een ander een straatrace hield. Net zoals de rechtbank gaat het hof daarbij uit van roekeloosheid. Verdachte heeft door zijn rijgedrag blijk gegeven van een ernstig gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel ten aanzien van de veiligheid van andere verkeersdeelnemers, alsmede van het ontbreken van enig besef van de gevaren die het op bewezenverklaarde besturen van een auto teweeg kunnen brengen voor anderen en de verkeersveiligheid in het algemeen. Het hof weegt daarin, evenals de rechtbank, mee dat dit is gebeurd op klaarlichte dag in een woonwijk waarbij er op dat moment meerdere mensen op straat waren, zo ook [slachtoffer 2] die daar ter plaatse is geraakt door een rondvliegend motorblok.
Het hof merkt daarnaast in het bijzonder op dat het verkeersongeval voor [slachtoffer 1] heel veel impact heeft gehad en dat het slachtoffer daar - vier jaar later - nog dagelijks de ingrijpende gevolgen van ondervindt, zoals ook blijkt uit zijn - in hoger beroep voorgedragen - schriftelijke slachtofferverklaring.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het verlaten van de plaats van het ongeval, terwijl hij daarbij betrokkenheid heeft gehad, en was de auto waarin verdachte op dat moment reed onverzekerd. Verdachte heeft hierdoor de plaats van het ongeval verlaten zonder zijn identiteit prijs te geven. Zodoende heeft verdachte blijk gegeven van een miskenning van zijn verantwoordelijkheid en tevens getracht zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de eventuele gevolgen van zijn handelen te ontlopen. Hij heeft bovendien de kans in het leven geroepen dat de benadeelde de ontstane schade niet op hem zou kunnen verhalen. Te meer, nu verdachte ook nog onverzekerd reed.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 3 april 2025, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het hof heeft wel gezien dat na het plegen van deze feiten meerdere overtredingen op zijn justitiële documentatie staan vermeld die (opnieuw) betrekking hebben op het onverzekerd rijden en het begaan van snelheidsovertredingen. Dat leidt ertoe dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte over zijn huidige persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht dat hij bezig is met het zoeken naar werk en dat hij daar begeleiding bij krijgt. Verder heeft verdachte verklaard dat hij momenteel een uitkering ontvangt en dat hij geen auto meer heeft. Verdachte heeft ook verklaard dat hij bereid en in staat is om een taakstraf te verrichten.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de strafoplegging verzocht om geen gevangenisstraf op te leggen. Volgens de raadsvrouw zou verdachte daarmee zijn bewindvoering en begeleiding kwijt kunnen raken en dat zou zijn positieve ontwikkeling doorkruisen. In dat kader heeft de raadvrouw verzocht om bij een eventuele veroordeling een taakstraf op te leggen.
Het hof stelt vast dat de afdoening van deze zaak niet heeft plaatsgevonden binnen de daarvoor gestelde termijn van twee jaren. Gelet daarop is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het hoger beroep is ingesteld op 19 mei 2023 en dit arrest zal worden gewezen op 22 mei 2025. Dat betreft een zeer geringe overschrijding van enkele dagen. Dat leidt ertoe dat het hof, mede vanwege de op te leggen straf, volstaat met het constateren daarvan.
Gelet op voorgaande overwegingen en het tijdsverloop komt het hof tot een andere strafoplegging dan de rechtbank. Anders dan de rechtbank, ziet het hof ook geen aanleiding meer om aan een voorwaardelijk op te leggen straf bijzondere voorwaarden te verbinden. Het hof merkt daarbij op dat verdachte inmiddels al begeleiding krijgt, onder andere bij het zoeken van passend werk, en dat verdachte daarnaast bewindvoering heeft.
Het hof acht, alles afwegende, voor feit 1 primair en feit 2 het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Daarnaast acht het hof het passend om aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 36 maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren op te leggen. Ten slotte acht het hof het, in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, passend en geboden om aan verdachte een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, op te leggen. Voor het derde feit - dat betreft een overtreding - acht het hof het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen en de artikelen 6, 7, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafmotivering en strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Ten aanzien van het onder 1 primair en onder 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. L.G. Wijma, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F. Bijlsma, griffier,
en op 22 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.