6.3.1.Het onder 1 ten laste gelegde
6.3.1.1. Betrokkenheid van verdachte bij de onder 1 ten laste gelegde oplichting
Op basis van het dossierkan er naar het oordeel van het hof met betrekking tot het vaststellen van verdachtes betrokkenheid bij de onder 1 ten laste gelegde oplichtingszaken een driedeling gemaakt worden van categorieën waarin deze zaken kunnen worden ingedeeld. Dit betreft de zaken waarin sprake zou zijn geweest van het pinnen van geldbedragen door verdachte (i), de zaken waarin sprake zou zijn geweest van het overboeken van geldbedragen naar bankrekeningnummers op naam van verdachte (ii) en zaken waaruit de betrokkenheid van verdachte zou kunnen worden afgeleid uit bevindingen uit het onderzoek aan de bij hem in beslag genomen mobiele telefoon (iii). Om te kunnen beoordelen of verdachte kan worden aangemerkt als pleger of medepleger ten aanzien van de verschillende onder 1 ten laste gelegde oplichtingszaken binnen deze categorieën, dient het hof eerst per categorie vast te stellen of, en zo ja, en in hoeverre verdachte betrokken is geweest bij de oplichting in de zaken binnen die categorie.
6.3.1.1.1. Zaken waarin sprake zou zijn geweest van het pinnen van geldbedragen door verdachte
Met betrekking tot de zaken waarin sprake zou zijn geweest van het pinnen van geldbedragen door verdachte, te weten de zaken met de nummers 1, 3, 4c, 5, 6, 7, 8, 9, 14, 15, 15a, 15b en 18, geldt dat uit het dossier blijkt dat alle aangevers of benadeelden van deze zaken in hun aangifte hebben verklaard dat zij op de in hun aangifte genoemde data via Whatsapp zijn benaderd door iemand die zich, naar achteraf bleek, voordeed als een bekend familielid of een andere bekende en die, voorzien van een profielfoto van dat bekende familielid of andere bekende en gebruik makend van verschillende in hun aangifte genoemde telefoonnummers, aangaf een nieuwe provider en/of telefoonnummer te hebben, hen verzocht het oude nummer te verwijderen en het nieuwe nummer op te slaan. Vervolgens werd aangegeven dat er problemen werden ondervonden met zijn/haar telefoon en/of dat er geen geld kon worden overgemaakt en/of dat er problemen waren met internetbankieren en/of dat er foutmeldingen waren. In verband hiermee werd er aan de aangevers of benadeelden steeds gevraagd één of meer geldbedragen over te maken op de verschillende in de aangiftes genoemde bankrekeningnummers omdat er rekeningen (met enige spoed) betaald moesten worden en er anders een verhoging zou worden doorberekend. Ook werd er gezegd dat het geld weer zo spoedig mogelijk terug zal worden gestort. Hierdoor hebben de aangevers/benadeelden, in de veronderstelling dat zij dit voor een bekend familielid of andere bekende deden, één of meer geldbedragen gestort naar vorenbedoelde bankrekeningnummers.
Uit het dossier blijkt vervolgens dat verdachte in vorenbedoelde zaken steeds op camerabeelden (of in het geval van zaak 18 op zogenaamde snapshots) van pinautomaten in Nederland is herkend, waar hij, binnen zeer korte tijd nadat het eerste telefonische contact was opgenomen met voornoemde aangevers of benadeelden of nadat de verschillende, hiervoor bedoelde geldbedragen waren gestort, geldbedragen, die veelal met de gestorte bedragen correspondeerden, heeft gepind vanaf vorenbedoelde bankrekeningnummers.Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij inderdaad degene is geweest die in voornoemde zaken de betreffende bedragen heeft gepind.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat vastgesteld kan worden dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de oplichting in de zaken met de nummers 1, 3, 4c, 5, 6, 7, 8, 9, 14, 15, 15a, 15b en 18.
6.3.1.1.2. Zaken waarin sprake zou zijn geweest van het overboeken van geldbedragen naar bankrekeningnummers op naam van verdachte
Met betrekking tot de zaken waarin sprake zou zijn geweest van het overboeken van geldbedragen naar bankrekeningnummers op naam van verdachte, te weten de zaken met de nummers 10, 11, 12, 13, 16 en 17, geldt dat ook hier uit het dossier blijkt dat alle aangevers of benadeelden in hun aangifte hebben verklaard dat zij op de in hun aangifte genoemde data via Whatsapp op dezelfde wijze als hiervoor omschreven zijn opgelicht en zij daardoor één of meer geldbedragen gestort hebben naar de in hun aangifte genoemde bankrekeningnummers.
Uit het dossier blijkt vervolgens dat de bankrekeningnummers, waarnaar in deze zaken geldbedragen waren overgemaakt, op naam van verdachte of zijn bedrijf stonden.Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het hier inderdaad om zijn bankrekeningnummers gaat en dat hij deze ter beschikking heeft gesteld om er geld op te laten storten.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat vastgesteld kan worden dat verdachte ook betrokkenheid heeft gehad bij de oplichting in de zaken met de nummers 10, 11, 12, 13, 16 en 17.
6.3.1.1.3. Zaken waaruit de betrokkenheid van verdachte zou kunnen worden afgeleid uit bevindingen uit het onderzoek aan de bij hem in beslag genomen mobiele telefoon
Met betrekking tot de zaken waaruit de betrokkenheid van verdachte zou kunnen worden afgeleid uit bevindingen uit het onderzoek aan de bij hem in beslag genomen mobiele telefoon, te weten de zaken met de nummers 19 tot en met 22, geldt eveneens dat uit het dossier blijkt dat alle aangevers of benadeelden in hun aangifte hebben verklaard dat zij op de in hun aangifte genoemde data via Whatsapp op dezelfde wijze als hiervoor omschreven, zijn opgelicht en zij daardoor één of meer geldbedragen gestort hebben naar de in hun aangifte genoemde bankrekeningnummers omdat zij dachten dat zij dit deden naar een bekend familielid of een andere bekende.
Uit het dossier blijkt vervolgens dat de mobiele telefoon, die onder verdachte in beslag is genomen, na inbeslagname is onderzocht.Hieruit is met betrekking tot zaak 19 gebleken dat er een chatgesprek via Whatsapp op de telefoon wordt gevoerd met [naam 25] . Er wordt op 19 april 2019 gevraagd naar het telefoonnummer en de inloggegevens van [naam 26] , deze naam komt overeen met de naam van [naam 26] , wonende op het [adres 2] te [plaats 2] . Dit betreft de persoon op wiens naam de bankrekeningnummer staat die is gebruikt bij de oplichting in zaak 19, alsmede het woonadres waarvan bij onderzoek ernaar verdachtes naam naar voren komt.
[naam 25] deelt vervolgens het contact van [naam 26] en een inlogcode. Middels de bij verdachte in beslag genomen telefoon wordt vervolgens aan [naam 25] opgedragen om [naam 26] een wachtwoordzin aan te laten maken en gezegd dat hij vervolgens een pincode moet opsturen. [naam 25] stuurt deze code, te weten [code 1] , op. Vervolgens wordt vanaf de telefoon geschreven dat [naam 25] de limiet omhoog moet doen. Deze schrijft dat hij daar een 6-cijferige code voor nodig heeft, die de gebruiker van de telefoon zou moeten hebben. Hierop wordt er vanaf de telefoon een code, te weten [code 2] , gestuurd en er wordt vervolgens om de pincode van [naam 26] gevraagd. Deze wordt door [naam 25] toegezonden. Er wordt een aantal keren gevraagd vanaf de in beslag genomen telefoon of [naam 26] het geld al op de rekening heeft staan. Vervolgens wordt er vanaf de telefoon medegedeeld dat de gebruiker ervan “die van [naam 26] (het hof begrijpt: de rekening van [naam 26] ) wel doet”. [naam 25] schrijft vervolgens op 23 april 2019 om 13.31 uur dat [naam 27] er geld op heeft staan en [naam 26] ook.
Met betrekking tot zaak 20 is gebleken dat er op de onder verdachte in beslag genomen telefoon foto’s zijn aangetroffen. Hieronder ook foto 16, die op 28 maart 2019 om 11.18 uur is opgeslagen, en foto 17, die op 28 maart 2019 om 11.18 uur is opgeslagen, beide op dezelfde dag en binnen korte tijd nadat de aangevers [naam 9] slachtoffer waren geworden van oplichting en geld hadden overgemaakt naar bankrekeningnummer [rekeningnummer]. Foto 16 betreft een print-screen van een betaling. De volgende gegevens zijn onder meer op foto 16 te zien: “Bunq B.V.”, [rekeningnummer] , “€ 3.249,50”, “ [rekeningnummer] ” en “28 maart 2019 11:09”. Foto 17betreft wederom een print-screen van een betaling. De volgende gegevens zijn onder meer op foto 17 te zien: “Bunq B.V. - 3.125,55”, “ [rekeningnummer] ”, “omschrijving [rekeningnummer] ” en ”transactiereferentie 28-03-2019 11:06”.
Betreffende zaak 21 blijkt uit het onderzoek van de in beslag genomen telefoon dat er een Whatsappgesprek is aangetroffen met [naam 25] waarin er op 29 april 2019 vanaf de bij verdachte in beslag genomen telefoon de volgende berichten naar [naam 25] worden gestuurd: [bericht 1] , [bericht 2] [bericht 3] “Kan je inloggen kan je zien” en “5700”. Vervolgens wordt er vanaf deze mobiele telefoon een print-screen (foto 8) van een betaalrekening van de ING-bank verzonden om 17.32 uur. Op deze foto staat een overzicht van een bankrekeningnummer ( [rekeningnummer] ) op naam van Mw. [naam 22] (foto 9). Op deze rekening staat een bedrag dat correspondeert met het bedrag dat bij aangeefster [naam 28] afhandig is gemaakt (€ 5.754,65) door vorenbedoelde oplichting. Vervolgens wordt er vanaf de telefoon een foto (foto 8) naar [naam 29] gestuurd waarop een bijschrijving te zien is op vorenbedoelde bankrekeningnummer van een bedrag van € 5.754,65.
Ten aanzien van zaak 22 is gebleken dat er op de onder verdachte in beslag genomen telefoon ook een Whatsappgesprek is aangetroffen met [naam 25] waarin er vanaf de telefoon op 30 april 2019 om 13.26 uur een foto, te weten foto 7, wordt verzonden van een bankafschrift naar [naam 25] waarop te zien is dat [naam 30] , aangeefster in zaak 22, een drietal bedragen heeft overgemaakt naar een Rabobankrekening.
Verdachte heeft met betrekking tot vorenbedoelde mobiele telefoon ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij deze in bezit had. Toen verdachte ter terechtzitting werd gevraagd of hij dan ook degene is geweest die de aangetroffen gesprekken op de telefoon heeft gevoerd, of hij (een deel van de) de aangetroffen print-screens heeft verzonden in de gesprekken en of hij gebruik heeft gemaakt van de relevante applicaties op de telefoon, antwoordde hij dat hij wel gebruikt heeft gemaakt van de applicaties, maar dat hij niet degene is geweest die de betreffende gesprekken heeft gevoerd. Verdachte heeft verder verklaard dat hij niet de eigenaar was van de telefoon. Dat waren “de jongens”, oftewel – naar het hof begrijpt – de twee anderen die volgens verdachte wel voor de oplichtingspraktijken verantwoordelijk waren. Hij zou de telefoon elke ochtend bij hen hebben opgehaald, zodat hij met hen kon communiceren over het pinnen van de geldbedragen. Elke avond zou hij de telefoon weer terug hebben gebracht. Anderen hebben derhalve ook gebruik kunnen maken van de telefoon. Op de vraag of dit dan betekende dat verdachte wel degene was die de gesprekken via de telefoon heeft gevoerd voor zover deze overdag hebben plaatsgevonden, antwoordde verdachte dat hij ook overdag niet de enige is geweest die de telefoon gebruikte, maar dat de anderen dit ook wel deden. Dit als hij overdag bij hen (in de buurt) was. Desgevraagd gaf verdachte ook aan dat het aan het telefoon gekoppelde e-mailadres, te weten [e-mailadres] , niet van hem was.
Het hof acht verdachtes verklaring, in het licht van het gehele dossier, onaannemelijk en ongeloofwaardig. Hiervoor acht het hof allereerst van belang dat uit het dossier blijkt dat de mobiele telefoon onder verdachte in beslag is genomen.Verder heeft verdachte aanvankelijk, zowel ter terechtzitting in hoger beroep als in eerste aanleg, stellig verklaard dat hij de bezitterrespectievelijk eigenaarwas van de mobiele telefoon. Pas op het moment dat verdachte hierover kritische vragen werden gesteld, relativeerde respectievelijk herzag hij zijn aanvankelijke verklaring door te stellen dat ook anderen gebruik hebben gemaakt van de mobiele telefoon.Het hof valt hier een patroon op van gedrag waarmee geprobeerd lijkt te worden om de eigen verantwoordelijkheid en betrokkenheid bij het onder 1 ten laste gelegde te ontlopen. Daarbij komt dat verdachte de stelling dat ook anderen gebruik maakten van de telefoon en dat het e-mailadres dat eraan gekoppeldwas (waarin zijn achternaam verwerkt is) niet van hem is op geen enkele wijze heeft onderbouwd en deze stelling ook geen steun vindt in het dossier. Derhalve stelt het hof vast dat verdachte degene is geweest die de mobiele telefoon in gebruik had gedurende, in ieder geval, het laatste gedeelte van de ten laste gelegde periode en daarmee degene is geweest die de gesprekken, zoals hierboven opgenomen, vanaf de telefoon heeft gevoerd. Aldus stelt het hof de betrokkenheid van verdachte ook met betrekking tot de zaken met de nummers 19 tot en met 22 vast.
Gelet op het hiervoor overwogene kan op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep vastgesteld worden dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de oplichting in de zaken met de nummers 1, 3 en 4c tot en met 22. Er zijn onvoldoende aanwijzingen in het dossier dat verdachte verantwoordelijk is geweest voor het opzetten van het whatsapp-contact met slachtoffers. Verdachte heeft bovendien zelf verklaard dat er twee andere personen betrokken waren bij de oplichtingen.Vervolgens is dan ook de vraag dan aan de orde of verdachte met zijn betrokkenheid als medepleger kan worden aangemerkt.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid van een verdachte aan een strafbaar feit als medepleger kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan of het helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Het gaat er om dat verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
In dit kader wijst het hof erop dat uit verdachtes verklaring ter terechtzitting in hoger beroep en het dossier volgt dat verdachtes eerste pinmoment, voor zover op basis van het dossier vast te stellen, op 9 november 2018 omstreeks 12.09 uur plaatsvond. Hij heeft toen bij een pinautomaat een geldbedrag gepind van een bankrekening met nummer [rekeningnummer] , die niet van hem was en heeft daarbij gebruikgemaakt van andermans bankpas en pincode. Dit pinnen gebeurde binnen korte tijd nadat er contact was opgenomen met aangeefster [benadeelde 3] om het geld te storten.Vervolgens heeft verdachte, zo blijkt uit de hierboven beschreven feiten en bewijsmiddelen, steeds met hantering van dezelfde werkwijze, gedurende een langere periode en met regelmaat, geld gepind op verschillende momenten en plekken waarbij hij gebruik heeft gemaakt van verschillende bankpassen en pincodes, die hij soms, zo heeft hij zelf ter terechtzitting verklaard, bij een ander dan de daadwerkelijke eigenaar van de passen ophaaldeen die in ieder geval niet van hemzelf waren. Dit gebeurde steeds binnen korte tijd nadat het eerste contact met de aangevers of benadeelden was geweest of nadat het geld door hen was overgemaakt naar de verschillende bankrekeningen. Met deze gecoördineerde en snelle manier van werken droeg verdachte er aan bij dat het betrokken banken bij argwaan nagenoeg onmogelijk werd gemaakt de slachtoffers te waarschuwen of rekeningen te blokkeren en dat het ook aangevers of benadeelden nagenoeg onmogelijk werd gemaakt de door hun gedane overboekingen terug te draaien.
Bovendien heeft het hof hierboven vastgesteld dat de in beslag genomen telefoon, gedurende in ieder geval het laatste gedeelte van de ten laste gelegde periode, in gebruik was bij verdachte en dat hij daarmee degene is geweest die de aangetroffen applicaties op de telefoon heeft gebruikt en de gesprekken op de telefoon heeft gevoerd. Dit betrof gesprekken die buitengewoon coördinerend en faciliterend van aard waren. Zo werd er over en weer gecommuniceerd over codes voor het internetbankieren, pincodes, informatie over overboekingen, werd er door verdachte gevraagd of de limiet al was verhoogd en of het geld al was overgeboekt.Ook werd er door verdachte benadrukt dat er via een betaallink moest worden betaald, vermoedelijk om extra controle van de overboeking door de bank te voorkomen. Uit de gesprekken blijkt, net als uit verdachtes pingedrag, dat hij ervan op de hoogte is geweest dat er steeds op verschillende rekeningen die op naam van anderen stonden geld werd overgemaakten dat er vervolgens snel gehandeld diende te worden omdat die rekeningen anders geblokkeerd zouden (kunnen) worden.
Voorts heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ook verklaard dat hij zich bezig hield met het regelen van andere mensen die hun bankrekening en bankpas ter beschikking wilden stellen in ruil voor geld of drugs. Hiervoor ging hij bij verslavingsklinieken langs, omdat verslaafden hier een makkelijk doelwit voor zouden zijn.Het een en ander vindt ook bevestiging in de op de telefoon aangetroffen Whatsappgesprekken.
Op basis van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat verdachte in ieder geval vanaf 9 november 2018 om 12.09 uur op de hoogte is geweest van de frauduleuze achtergrond van de betreffende geldbedragen nu hij deze van de bankrekening van een derde met diens pas pinde en dit zonder bijzondere reden tenminste als zeer ongebruikelijk kan worden aangemerkt. Hierbij komt dan nog dat dit pinnen steeds met spoed moest gebeuren, waarbij het hof bij een ieder bekend verondersteld dat dit betekent dat er een risico is dat de betreffende rekening wordt geblokkeerd, dan wel dat er een reden is dat de persoon die het geld heeft overgemaakt een reden heeft om dat geld snel weer terug te laten storten. Gelet op dit laatste kan het niet anders zijn dan dat verdachte werd geïnformeerd over het moment waarop hij het geld diende op te nemen en daarnaast dat verdachte wist dat de persoon die hem daarover informeerde wist wanneer het geld op die rekening terecht was gekomen. Gelet op het bewustzijn bij verdachte van de herkomst van de gelden na genoemd moment, concludeert het hof dat wanneer verdachte na genoemd moment, steeds in samenwerking met dezelfde twee andere personen, zijn bankrekeningen ter beschikking stelde, anderen regelde die hun bankrekening ter beschikking wilden stellen en bij verschillende oplichtingen een coördinerende en faciliterende rol vervulde, hij steeds een onmisbare schakel vormde in de oplichting van de aangevers in voornoemde zaken. Nu de zaken 1, 3, 4c tot en met 9, 11 tot en met 15 en 18 tot en met 22 zonder uitzondering van op of na dit (peil)moment dateren, is het hof, in tegenstelling tot het (primaire) standpunt van de raadsman, van oordeel dat ten aanzien van deze zaken kan worden gesproken van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn twee mededaders en dat de bijdrage van verdachte bovendien in elk van de zaken als substantieel kan worden aangemerkt, nu de gedragingen van verdachte als geheel beschouwd moeten worden.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan oplichting in bovengenoemde zaken.
Voor wat betreft de zaken met de nummers 10, 16 en 17 is het hof van oordeel dat verdachte van deze onderdelen van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu het hier gaat om geldbedragen die op de rekening(en) van verdachte zelf zijn gestort, zonder dat het dossier er aanwijzingen voor bevat dat verdachte deze bedragen (binnen korte tijd na het ontvangen ervan) gepind heeft of dat het ontvangen van deze bedragen plaatsvond op of na het hiervoor genoemde (peil)moment.