ECLI:NL:GHARL:2025:3171

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
200.336.032/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van partneralimentatie na echtscheiding met betrekking tot behoeftigheid en draagkracht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van partneralimentatie na een echtscheiding. De verzoekster, een vrouw die in [woonplaats1] woont, is in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 27 september 2023, waarin de man werd verplicht om € 862,00 bruto per maand te betalen als partneralimentatie. De vrouw, die meer dan 30 jaar met de man was getrouwd en vier meerderjarige kinderen heeft, betwistte de hoogte van de alimentatie en de beoordeling van haar behoeftigheid en de draagkracht van de man.

De rechtbank had de ingangsdatum van de alimentatie vastgesteld op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, 16 oktober 2023. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw momenteel geen verdiencapaciteit heeft en dat zij afhankelijk is van een uitkering. De man, die een eigen onderneming heeft, heeft zijn draagkracht aangetoond, maar het hof heeft de winst uit onderneming van de man vastgesteld op € 100.825,00 per jaar, wat resulteert in een netto besteedbaar inkomen van € 5.194,00 per maand.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de man met ingang van 16 oktober 2023 een bijdrage van € 2.341,00 bruto per maand aan de vrouw moet betalen voor de duur van vijf jaar. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.336.032/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 219027)
beschikking van 20 mei 2025
in de zaak van
[verzoekster](de vrouw),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. R.A. Bruintjes te Leek,
en
[verweerder](de man),
die woont in [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. J.W. Elzinga- Snoek te Groningen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 27 september 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 22 december 2023;
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vrouw van 13 februari 2024 met bijlage(n);
- een journaalbericht van 12 juli 2024;
- een journaalbericht namens de vrouw van 3 september 2024 met bijlage(n
);
- een journaalbericht van 14 november 2024;
- een journaalbericht van 19 november 2024;
- een e-mail namens de man van 20 november 2024 met bijlage(n).
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 21 november 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren de vrouw met mr. Bruintjes en de man.
2.3.
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof binnengekomen:
- een e-mail namens de man van 4 december 2024 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vrouw van 6 maart 2025 met bijlage(n).

3.De feiten

3.1.
Bij de bestreden beschikking is onder meer tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 16 oktober 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Partijen zijn in juni 2022 feitelijk uit elkaar gegaan. Zij zijn meer dan 30 jaar gehuwd geweest. Zij hebben vier kinderen, die inmiddels meerderjarig zijn.

4.Het geschil

4.1.
In geschil is de partneralimentatie voor de vrouw. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank (voor zover in deze zaak bij het hof van belang) bepaald dat de man aan de vrouw voor de duur van vijf jaren een bedrag van € 862,00 bruto per maand dient te voldoen als uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: de partneralimentatie), met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2.
De vrouw is het niet eens met deze beslissing van de rechtbank en komt daarom (met negen grieven) in hoger beroep. De eerste vijf grieven zien op de behoeftigheid van de vrouw, in het bijzonder op haar verdiencapaciteit en het oordeel van de rechtbank dat voor
zover de vrouw er voor kiest om niet te werken, het niet onredelijk is dat zij inteert op haar vermogen (in de vorm van haar aandeel in de huwelijksgemeenschap). De grieven zes tot en met negen zien op de draagkracht van de man, in het bijzonder op het inkomen uit de onderneming en de lasten van de voormalige echtelijke woning van partijen.
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking met betrekking tot de partneralimentatie te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de man gehouden zal zijn een bedrag van € 2.343,00 bruto per maand te voldoen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, dan wel een andere bijdrage vast te stellen als het hof juist acht.
4.3.
De man voert verweer en verzoekt het hof de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoeken af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Ingangsdatum
5.1.
De rechtbank heeft de ingangsdatum van de partneralimentatie gesteld op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (16 oktober 2023). Er is geen grief gericht tegen deze ingangsdatum, zodat het hof hiervan uitgaat.
Hoogte van de behoefte vrouw
5.2.
De behoefte van de vrouw aan de door haar verzochte partneralimentatie is niet in geschil en staat daarmee vast. Deze behoefte bedraagt (geïndexeerd naar 2023) € 2.433,00 netto per maand.
Behoeftigheid/verdiencapaciteit van de vrouw
5.3.
Van behoeftigheid is sprake als de vrouw niet voldoende inkomsten heeft, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven, om volledig in haar eigen behoefte te kunnen voorzien.
5.4.
De vrouw ontvangt een uitkering (leenbijstand) op grond van de Participatiewet en is, zoals verder uit de door haar overgelegde stukken van de gemeente [de gemeente] blijkt, ontheven van de arbeidsverplichtingen (re-integratiebeschikking /ontwikkelingsplan 12 december 2023 en een brief van 24 juli 2024 betreffende ongewijzigde voortzetting van de uitkering).
5.5.
Inmiddels zijn de mogelijkheden van de vrouw voor arbeidsinschakeling beoordeeld door een arbeidsdeskundige. Uit de rapportage blijkt dat geconcludeerd wordt, op basis van de adviezen van een bedrijfsarts, dat het op dit moment niet mogelijk is voor de vrouw om deel te nemen aan het arbeidsproces en daardoor inkomen te verwerven, in welke vorm dan ook en voor ongeacht het aantal uren. Deze situatie zal naar verwachting niet op korte termijn veranderen, aldus het rapport (rapport “Arbeidsdeskundig Onderzoek” van 24 augustus 2024).
5.6.
Met dit rapport heeft de vrouw in hoger beroep voldoende onderbouwd dat zij op dit moment arbeidsongeschikt is en geen minimumloon kan verdienen.
Het hof is dan ook van oordeel dat de vrouw op dit moment geen verdiencapaciteit heeft.
Anders dan de man ziet het hof onder deze omstandigheden geen aanleiding om van de vrouw te verwachten dat zij inteert op haar vermogen, los van het feit dat haar vermogen op dit moment nog in de woning, het bedrijf en aandelen zit en niet liquide is.
De man dient daarom naar draagkracht in de huwelijksgerelateerde behoefte te voorzien.
Draagkracht van de man
5.7.
Vervolgens beoordeelt het hof de draagkracht van de man en dient de vraag beantwoord te worden in hoeverre de man de door de vrouw verzochte bijdrage kan betalen.
5.8.
De man heeft een eigen onderneming in de vorm van een eenmanszaak.
Bij de bepaling van het inkomen van een zelfstandig ondernemer is het gebruikelijk om uit te gaan van het gemiddelde van de winsten van de drie laatste jaren. Door de resultaten over de laatste drie jaren van de onderneming te middelen, worden zowel de positieve als de negatieve uitschieters in het bedrijfsresultaat ondervangen. De rechtbank is in de bestreden beschikking uitgegaan van een inkomen van de man van € 81.927,00, ofwel het gemiddelde over 2019, 2020 en 2021. De man heeft gesteld dat in 2021 ten opzichte van de voorgaande jaren een uitzonderlijk hoge winst (van € 100.825,00) is gerealiseerd vanwege de corona-situatie en dat het met zijn bedrijf daarna weer slechter is gegaan. Uit de door hem in hoger beroep overgelegde stukken blijkt dat echter niet. De winst uit onderneming bedroeg in de jaren 2022 en 2023 respectievelijk € 141.152,00 en € 120.039,00 en is dus beduidend hoger geweest dan in 2021. Het hof laat hierbij de door de man overgelegde kolommenbalans over 2024 buiten beschouwing aangezien het hier niet gaat om definitieve jaarstukken. Aldus heeft de man zijn stelling dat het slechter gaat met zijn onderneming niet aangetoond.
5.9.
De man heeft in een laat stadium, namelijk tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, gesteld dat hij vanwege liquiditeitsproblemen in 2024 genoodzaakt was tot het afsluiten van een krediet bij [naam1] om zijn zakelijke kosten te kunnen voldoen. Hij heeft echter naar het oordeel van het hof de omvang en de noodzaak van een dergelijk krediet onvoldoende aangetoond.
5.1
De man heeft verder nog aangegeven dat hij deels arbeidsongeschikt is en ter onderbouwing een rapport overgelegd. De man heeft ter zitting echter ook verklaard dat hij een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt. Het hof gaat ervan uit dat deze uitkering het verlies aan omzet en winst voldoende dekt en dat daarmee de draagkracht van de man gelijk blijft, omdat het tegendeel niet is aangetoond.
5.11.
De vrouw heeft gesteld dat de winst van 2021 moet worden gevolgd. De winsten zijn niet lager, zoals de man stelt. Hoewel de winsten in de latere jaren zelfs hoger zijn, volgt het hof het standpunt van de vrouw en zal het hof van de winst van 2021 uitgaan.
5.12.
Het hof berekent de draagkracht van de man aldus aan de hand van een winst uit onderneming van € 100.825,00 per jaar en hanteert daarbij gelet op de ingangsdatum de tarieven 2023-2. Bij de berekening van de nettowinst houdt het hof rekening met de verder niet bestreden posten zoals de zelfstandigenaftrek en de door de man te betalen premie voor zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) van € 3.732,00 per jaar.
Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting levert dit een netto besteedbaar inkomen van de man op van € 5.194,00 per maand.
Eigenaarslasten en betaalde hypotheekrente echtelijke woning
5.13.
De aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen zijn per 1 januari 2023 gewijzigd, in die zin dat voor de berekening van de draagkracht voor partneralimentatie nu wordt aanbevolen om uit te gaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen en een forfaitair bedrag van € 1.175,00 per maand voor de kosten van levensonderhoud. Van het alsdan resterende bedrag is 60% beschikbaar voor partneralimentatie.
5.14.
Het woonbudget van de man is bij voornoemd inkomen € 1.588,00 netto per maand.
Anders dan de rechtbank ziet het hof geen aanleiding om bij de man rekening te houden met een extra woonlast. De man heeft aangegeven op het bedrijf of bij zijn vriendin te wonen. Zijn woonbudget (het forfaitaire bedrag) is ruim voldoende om zijn lasten te voldoen.
Voor zover de man gedurende een periode ook het aandeel van de vrouw in de eigenaarslasten van de woning en in de hypotheek heeft betaald, gaat het hof ervan uit dat de man en vrouw dit bij het afwikkelen van de huwelijksgemeenschap met elkaar zullen verrekenen.
Draagkrachtberekening van de man
5.15.
Uit de aangehechte en gewaarmerkte draagkrachtberekening die deel uitmaakt van deze beschikking, blijkt dat de man een draagkracht voor partneralimentatie heeft van € 2.341,00 bruto per maand.
Het hof zal dan ook bepalen dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen van € 2.341,00 bruto per maand.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 27 september 2023, voor zover deze ziet op de partneralimentatie (onder 5.2), en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man met ingang van 16 oktober 2023 aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud voor de duur van vijf jaren een bedrag van € 2.341,00 bruto per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Dijk, mr. A.P. de Jong - de Goede en mr. A.K. Oostlander-Vos, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 20 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.