ECLI:NL:GHARL:2025:3179

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
200.351.150/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige met ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2015, die onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De vader van de minderjarige is in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 8 januari 2025 besloot de ondertoezichtstelling te verlengen tot 12 januari 2026. De vader is van mening dat de situatie van de minderjarige is verbeterd en dat de ondertoezichtstelling niet langer nodig is. Hij heeft echter geen overtuigende argumenten kunnen aanvoeren die de beslissing van de kinderrechter ondermijnen.

Het hof heeft de zaak op 10 april 2025 behandeld, waarbij zowel de vader als de moeder met hun advocaten aanwezig waren. De GI heeft ook vertegenwoordigers gestuurd. Het hof heeft de argumenten van de vader gehoord, maar concludeert dat de bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige nog steeds aanwezig zijn. De GI heeft de afgelopen tijd gewerkt aan het verbeteren van de situatie, maar er is nog geen voldoende resultaat geboekt. Het aantal betrokken hulpverleners is teruggebracht van bijna twintig naar drie, en de GI heeft nu de mogelijkheid om inhoudelijk werk te verrichten.

Het hof heeft de beslissing van de kinderrechter bekrachtigd, omdat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige nog steeds bestaan en de GI nog tijd nodig heeft om de situatie verder te verbeteren. De vader's verzoek om de ondertoezichtstelling op te heffen is afgewezen, en het hof heeft benadrukt dat samenwerking tussen de ouders essentieel is voor de toekomst van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.351.150/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 240866)
beschikking van 20 mei 2025
in het hoger beroep van
[verzoeker](de vader),
woonplaats: geheim,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. A. Mulder (in Groningen).
Belanghebbenden zijn:
(1) de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de GI),
(in Amsterdam),
(2)
[de moeder](de moeder),
woonplaats: geheim,
advocaat: mr. J.S. Özsaran (in Groningen).
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1]
,geboren [in] 2015.

2.Belangrijke informatie

2.1
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige1] . Dat betekent dat de ouders samen belangrijke beslissingen over [de minderjarige1] kunnen nemen.
2.2
De ouders zijn enkele maanden na de geboorte van [de minderjarige1] uit elkaar gegaan. [de minderjarige1] woont sindsdien grotendeels bij de vader. Tussen de moeder en [de minderjarige1] geldt een zorgregeling. De ouders hebben samen nog een oudere dochter ( [de minderjarige2] , 2013), die bij oma vaderszijde woont. Het ouderlijk gezag van de ouders over [de minderjarige2] is beëindigd.
2.3
[de minderjarige1] heeft van augustus 2015 tot maart 2018 onder toezicht gestaan van Jeugdbescherming Noord. Sinds januari 2023 staat zij (opnieuw) onder toezicht van de GI. Vanaf april 2024 is het Team Veiligheid van de GI betrokken.
2.4
[de minderjarige1] heeft van 10 maart 2024 tot 18 april 2024 met een machtiging tot uithuisplaatsing in een geheim crisispleeggezin verbleven, nadat er een onveilige situatie bij de vader was ontstaan en de vader gedetineerd raakte wegens bedreiging van de toenmalige jeugdbeschermer.
[de minderjarige1] heeft van 18 april 2024 tot 21 juli 2024 met een machtiging tot uithuisplaatsing met de moeder in een moeder-kindhuis verbleven. Dit was ter overbrugging voor opname bij GGZ Drenthe voor ouderschapsdiagnostiek. In het moeder-kindhuis heeft een incident plaatsgevonden, waardoor [de minderjarige1] en de moeder daar moesten vertrekken.
Vervolgens is [de minderjarige1] teruggekeerd naar de vader, die inmiddels in vrijheid was gesteld, en is de eerdere zorgregeling met de moeder hervat.
De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing op 17 september 2024 beëindigd.
2.5
[de minderjarige1] staat ingeschreven op het adres van de vader. Zij is vier dagen per week bij hem en drie dagen per week bij de moeder. De ouders wonen dicht bij elkaar. [de minderjarige1] gaat sinds enige jaren voor dagbesteding en onderwijs naar [naam1] .

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft op 8 januari 2025 op verzoek van de GI een beslissing genomen. De kinderrechter heeft toen beslist dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] wordt verlengd tot 12 januari 2026.

4.Het hoger beroep

De vader is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Hij is in hoger beroep gegaan. Hij vindt dat het hof het verzoek van de GI alsnog moet afwijzen.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van 14 februari 2025 met bijlage(n);
- een brief van de raad van 24 februari 2025, waarin staat dat de raad niet ter zitting zal verschijnen;
- een journaalbericht namens de vader van 11 maart 2025 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de moeder met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 8 april 2025 met bijlage(n).
5.2
[de minderjarige1] heeft op 7 april 2025 gesproken met de voorzitter en de griffier van het hof. Zij heeft verteld wat zij vindt van de ondertoezichtstelling.
5.3
De zitting bij het hof was op 10 april 2025.
Aanwezig waren:
- de vader, met zijn advocaat;
- de moeder, met haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI (Team Veiligheid).

6.De redenen voor de beslissing

6.1
Als eerste reden voor zijn hoger beroep voert de vader aan dat de procedure bij de kinderrechter niet goed is verlopen, waardoor hij zich geschaad voelt in zijn belangen.
De vader stelt dat hij niet alle stukken heeft ontvangen en dat zijn advocaat niet bij de zitting aanwezig was, omdat zij daarvan niet op de hoogte was. De vader heeft naar het oordeel van het hof geen belang bij behandeling van zijn klacht over de procedure in eerste aanleg. Het hoger beroep dient er ook toe om dat wat bij de rechtbank is vergeten of is misgegaan, te herstellen. De vader heeft zijn standpunt over de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] in hoger beroep alsnog in het bijzijn van zijn advocaat naar voren kunnen brengen. Zodoende heeft hij voldoende gebruik kunnen maken van zijn recht om verweer te voeren.
6.2
Als tweede reden voor zijn hoger beroep voert de vader aan dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] onterecht heeft verlengd. De vader stelt dat sinds [de minderjarige1] weer bij hem woont de rust is teruggekeerd en het goed gaat met [de minderjarige1] . Volgens de vader zijn er geen ontwikkelingsbedreigingen meer die een ondertoezichtstelling nog nodig maken. Als er al ontwikkelingsbedreigingen zijn, kunnen die volgens de vader met vrijwillige hulpverlening worden opgelost. De vader heeft weinig vertrouwen in de jeugdzorg en ervaart de bemoeienissen van de GI als zwaar.
6.3
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen en deze goed heeft gemotiveerd. Het hof neemt die motivering – na eigen onderzoek – over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
6.4
De bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige1] , die de kinderrechter noemt in de bestreden beschikking, zijn nog steeds aanwezig. De GI is hard aan het werk om daarin met de ouders verbetering aan te brengen, maar dit heeft tot nu toe nog niet tot resultaat gehad dat de ontwikkelingsbedreigingen zijn weggenomen. Dit komt doordat de GI het afgelopen jaar vooral nodig heeft gehad om te sturen op de omgangsvormen en om zicht en grip te krijgen op de vele bij het gezinssysteem betrokken hulpverleners. Het aantal bij [de minderjarige1] betrokken instanties is inmiddels teruggebracht van bijna twintig naar drie, te weten [naam1] , [naam2] en [naam3] . Het is pas sinds kort dat de GI kan toekomen aan het inhoudelijke werk dat nodig is om de ontwikkelingsbedreigingen van [de minderjarige1] op te heffen. Ter zitting kwam naar voren dat [de minderjarige1] na de meivakantie voorzichtig gaat starten op een RENN4-school. [naam2] heeft diagnostiek gedaan en het komende jaar zal moeten blijken wat [de minderjarige1] nog meer nodig heeft (om tot onderwijs te komen). Verder is onlangs een aanmelding gedaan bij [naam3] , waar de ouders een traject voor Solo Parallel Ouderschap zullen gaan volgen. Om de kindeigen problematiek van [de minderjarige1] verder duidelijk te krijgen en de juiste hulpverlening in te zetten voor zowel de ouders als [de minderjarige1] , is het nodig om de ondertoezichtstelling te verlengen.
6.5
Hulpverlening in het vrijwillig kader ziet het hof op dit moment niet als een reële optie, omdat de ouders niet kunnen samenwerken en niet in het belang van [de minderjarige1] afspraken kunnen maken. De vader heeft bovendien ter zitting gezegd dat hij alleen maar vrijwillige hulpverlening wil en geen hulpverlening in een vrijwillig kader, omdat hij dat laatste niet ervaart als vrijwillig. Dat standpunt overtuigt het hof niet van een echte motivatie bij de vader om de hulpverlening aan te gaan die door professionals nodig wordt geacht voor [de minderjarige1] en om daartoe daadwerkelijk de samenwerking te zoeken. Overigens is het wel de insteek van de GI om op termijn toe te werken naar het vrijwillig kader, maar dat kan volgens de GI pas als “de juiste poppetjes op de juiste plek staan en iedereen weet wat hij moet doen”. Zover is het nu nog niet. Tot die tijd is er regie vanuit de GI nodig. Gezien de complexiteit van de problematiek acht het hof het reëel dat de GI in ieder geval nog tot januari 2026 nodig heeft om verder aan de doelen van de ondertoezichtstelling te werken.
6.6
Het hof heeft de zorgen van de vader over de invulling van de zorgregeling gehoord. De vader denkt dat het beter voor [de minderjarige1] is als zij een dag per week minder naar de moeder gaat en als zij alleen maar bij de moeder is als de partner van de moeder daar niet is, omdat die niet goed voor [de minderjarige1] zou zijn. Hoewel deze onderwerpen zien op de uitvoering van de ondertoezichtstelling en het hof daarover niet oordeelt, vraagt het hof de GI hier wel aandacht voor te hebben. De spanningen en onrust (in het netwerk) die hiermee gepaard gaan, zijn niet goed voor [de minderjarige1] . [de minderjarige1] heeft zich in haar gesprek met de voorzitter bijzonder negatief uitgelaten over de partner van de moeder.
6.7
Kortom, het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden. Het hof zal die beslissing daarom bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 8 januari 2025;
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, E.B.E.M. Rikaart-Gerard, en C. Coster, in samenwerking met mr. D.M. Welbergen, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2025.