ECLI:NL:GHARL:2025:3369

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
21-005504-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs in zaak van feitelijke aanranding van de eerbaarheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid, maar het hof heeft het vonnis vernietigd en de verdachte vrijgesproken. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 10 januari 2022, waarbij de aangeefster de verdachte beschuldigde van ongewenste seksuele handelingen. Tijdens de zitting heeft het hof de verklaringen van de aangeefster en getuigen beoordeeld. Het hof concludeerde dat de verklaringen van de getuigen op essentiële punten verschilden van die van de aangeefster en dat er onvoldoende steun was voor haar verklaring. Bovendien werd er geen overtuigend bewijs gevonden in de vorm van DNA van anderen dan de aangeefster. Het hof oordeelde dat de verklaring van de aangeefster niet voldoende steun vond in ander bewijsmateriaal, waardoor niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan. Het hof sprak de verdachte vrij en vernietigde het eerdere vonnis.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005504-23
Uitspraak d.d.: 28 mei 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Utrecht, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle , van 16 november 2023 met parketnummer 08-230884-22 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

Namens de verdachte is tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voordracht aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.A. Lubbers, advocate te Deventer , naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte wegens feitelijke aanranding van de eerbaarheid veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met een proeftijd van 3 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt, en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 januari 2022 te [plaats] , althans in Nederland, [slachtoffer] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, door - die [slachtoffer] te achtervolgen en/of - onverhoeds de borst van die [slachtoffer] te betasten en/of - die [slachtoffer] (bij haar middel) vast te pakken en/of (vervolgens) te zoenen/kussen en/of - (nadat die [slachtoffer] hem, verdachte, had weggeduwd) die [slachtoffer] bij haar gezicht te pakken en/of (vervolgens) te zoenen/kussen en/of - zijn armen om die [slachtoffer] te doen/leggen en/of die [slachtoffer] tegen zich aan te drukken en/of - meermalen voorbij te gaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie te doen ontstaan.

Vrijspraak

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Volgens hem vindt de verklaring van aangeefster steun in de door haar collega’s waargenomen geëmotioneerde gemoedstoestand na afloop van haar ontmoeting met de verdachte. Die is volgens de advocaat-generaal niet te verklaren als er, zoals de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, enkel een vriendschappelijke knuffel tussen hem en aangeefster heeft plaatsgevonden, maar wel te verklaren wanneer er, zoals aangeefster heeft verklaard, sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag met aangeefster. Voorts vindt de verklaring van aangeefster volgens de advocaat-generaal ook enige steun in de verklaring van de verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit.
Oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat het de verdachte daarvan zal vrijspreken. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt het navolgende beoordelingskader voorop. Volgens artikel 342 lid 2 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval (HR 10 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1116, r.o. 2.3).
In onderhavige strafzaak staat niet ter discussie dat de verdachte en aangeefster elkaar op 10 januari 2022 op het NS-station in [plaats] hebben ontmoet en dat zij toen met elkaar hebben gesproken. Ter beantwoording staat de vraag of de verdachte tijdens die ontmoeting de in de tenlastelegging verwoorde gedragingen heeft verricht. Volgens de verklaring van aangeefster was dat zo. De verdachte heeft het tenlastegelegde ter terechtzitting in hoger beroep herhaaldelijk ontkend. Hij heeft verklaard dat aangeefster en hij elkaar bij het afscheid op vriendschappelijke wijze hebben geknuffeld. In het procesdossier bevinden zich geen verklaringen van getuigen over de ontmoeting, zodat het hof dient te bezien of het procesdossier ander bewijsmateriaal bevat waarin de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt.
Het hof stelt op basis van het procesdossier het volgende vast. Drie collega’s van aangeefster zijn als getuige gehoord. Collega [getuige 1] werd op 29 april 2022 gehoord en heeft toen verklaard dat aangeefster haar heeft verteld dat de verdachte haar vastpakte en dat hij haar telefoonnummer wilde. De verdachte heeft zijn telefoonnummer in de telefoon van aangeefster gezet en zichzelf toen gebeld met de telefoon van aangeefster. Hierna vertelde aangeefster dat de verdachte echt aan haar had gezeten en dat hij probeerde om haar te zoenen. Collega’s namen de situatie hierna over (het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 29 april 2022, pagina’s 60 tot en met 65 van het politiedossier inzake onderzoek ‘Patriot’). Een andere collega, [getuige 2] , is op 6 mei 2022 gehoord. Zij heeft verklaard dat zij van aangeefster hoorde dat de verdachte zijn nummer in haar telefoon zette, dat hij een kus op haar mond gaf, dat aangeefster dat niet wilde en de verdachte van zich afduwde. De getuige verklaarde dat aangeefster huilde, hyperventileerde en zwaar ademhaalde. De getuige hoorde later van anderen, maar ook van aangeefster zelf, dat de verdachte ook aan de borsten en billen van aangeefster had gezeten (het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] d.d. 6 mei 2022, pagina’s 66 tot en met 70 van het politiedossier inzake onderzoek ‘Patriot’). Ten slotte is de collega [getuige 3] gehoord op 26 juli 2022, welke getuige zag dat aangeefster aan het snikken was en mega overstuur was. Aangeefster vertelde haar dat de verdachte bij en aan haar bleef hangen, dat zij duidelijk aangaf dat zij dat niet meer wilde, dat de verdachte haar heeft gegrepen en dat zij de verdachte een aantal keer moest wegduwen. Aangeefster heeft op dat moment nog niet verteld over iets van seksuele aard. In afwachting van de komst van de politie kwam volgens de getuige sterk naar voren dat aangeefster onder andere erg geschrokken was, maar ook het feit dat aangeefster moeite had om met mensen te praten, dat zij dat nu had gedaan en dat dit daarvan de uitkomst was. Aangeefster vertelde dat zij de situatie verkeerd had ingeschat. Nadat twee politieagenten gericht vragen stelden, bleek dat aangeefster bij haar jas bij haar borst was gegrepen (het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 26 juli 2022, pagina’s 71 tot en met 76 van het politiedossier inzake onderzoek ‘Patriot’). Op de buitenzijde van de rechtermouw van de jas van aangeefster is een relatief kleine hoeveelheid DNA van minimaal twee onbekende mannen aangetroffen. Die hoeveelheid was niet geschikt voor een vergelijking (NFI-rapport d.d. 13 mei 2022, opgesteld door drs. [naam] en met zaaknummer 2022.04.25.122, aanvraag 001, pagina’s 121 tot en met 124 van het politiedossier inzake onderzoek ‘Patriot’). Op de lippen en wangen van aangeefster werden geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van DNA van een andere persoon (NFI-rapport d.d. 10 mei 2022, opgesteld door drs. [naam] en met zaaknummer 2022.04.25.122, aanvraag 002, pagina’s 121 tot en met 124 van het politiedossier inzake onderzoek ‘Patriot’).
Op basis van het voorgaande stelt het hof vast dat de drie getuigen pas ruim 3 maanden respectievelijk 6 maanden na het vermeende incident zijn gehoord. Dat is voor een delict als tenlastegelegd laat. Bovendien verschillen hun verklaringen op essentiële onderdelen van elkaar en van de verklaring van aangeefster. Uit de door hen afgelegde verklaringen volgen de in de tenlastelegging opgenomen gedragingen niet dan wel slechts in beperkte mate en op niet consistente wijze. De getuigen hebben wel ieder waargenomen dat aangeefster geëmotioneerd was toen zij kort na de ontmoeting met de verdachte op haar stageplek arriveerde. Deze emoties passen naar het oordeel van het hof niet noodzakelijkerwijs beter bij het scenario dat aangeefster heeft geschetst, dan dat van de verdachte. Het hof acht het tegen de achtergrond van de persoon van aangeefster beschouwd niet ondenkbaar dat de emoties zijn veroorzaakt door de (op grond van het procesdossier en verhandelde ter zitting in hoger beroep vermoedelijk wat ongemakkelijke) wijze waarop de ontmoeting met de verdachte verliep, hetgeen ook naar voren komt in de getuigenverklaring van collega [getuige 3] . In de verklaring van de verdachte ziet het hof ten slotte ook onvoldoende steun. In de bredere context van de proceshouding van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, die in de kern neerkomt op een stellige ontkenning van het tenlastelegging, zou dat naar ’s hofs oordeel in het onderhavige geval leiden tot een denaturering van zijn verklaring.
Op grond van het voorgaande is het hof aldus van oordeel dat de verklaring van aangeefster onvoldoende steun vindt in de verklaringen die door anderen zijn afgelegd. Het hof ziet zich in dit oordeel gesterkt doordat er geen, dan wel een zodanig beperkte hoeveelheid dat deze niet geschikt was voor vergelijking, DNA van anderen dan aangeefster werd aangetroffen op respectievelijk haar lippen en wangen en de rechtermouw van haar jas
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat bij gebreke van voldoende ondersteunend bewijs voor de door aangeefster beschreven toedracht niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte zich inderdaad aan het tenlastegestelde schuldig heeft gemaakt. Het hof spreekt de verdachte daarom vrij.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door:
mr. L.G.J.M. van Ekert, voorzitter,
mr. C.A. Baardman en mr. A.J. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.G. Remmink, griffier,
en op 28 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.