ECLI:NL:GHARL:2025:3428

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
200.353.583
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en de gevolgen van psychische klachten op de nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, dat op 9 april 2025 was gewezen. De appellant, die lijdt aan ADHD/ADD en psychische klachten heeft ervaren na het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst, had hoger beroep ingesteld tegen de verlenging van de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp) met een jaar. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant niet had voldaan aan zijn afdrachtverplichtingen, wat had geleid tot een boedelachterstand van € 7.035,55. De appellant stelde dat hij door zijn psychische klachten niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen en dat de bewindvoerder en de rechter-commissaris niet tijdig hadden ingegrepen.

Het hof heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de appellant zelf verantwoordelijk is voor het inschakelen van hulp bij het nakomen van zijn verplichtingen. Het hof oordeelde dat de bewindvoerder voldoende actie had ondernomen om de appellant te ondersteunen en dat de tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen aan de appellant konden worden toegerekend. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en de looptijd van de wsnp met een jaar verlengd, zonder dat de appellant een schone lei werd verleend. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de schuldenaar in het kader van de wsnp, ook in situaties van psychische klachten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.353.583
insolventienummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 16/22/43
arrest van 3 juni 2025
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats]
die hoger beroep heeft ingesteld
hierna: [appellant]
advocaat: mr. J.M. van der Linden

1.De procedure bij de rechtbank

1.1.
De rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank) heeft bij vonnis van 10 maart 2022 ten aanzien van [appellant] de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: de wsnp) uitgesproken. Daarbij is mevrouw [de bewindvoerder] door de rechtbank benoemd tot bewindvoerder (hierna: de bewindvoerder).
1.2.
Bij vonnis van 9 april 2025 heeft de rechtbank de looptijd van de schuldsaneringsregeling verlengd met één jaar of zoveel korter totdat de boedelachterstand is voldaan. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.De procedure bij het hof

2.1.
Door middel van een op 17 april 2025 bij het hof binnengekomen beroepschrift heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 9 april 2025. De bedoeling van het hoger beroep is dat het hof het vonnis van 9 april 2025 vernietigt en beslist dat de wsnp wordt beëindigd met een schone lei dan wel wordt verlengd voor de periode die nodig is om de door het hof vast te stellen boedelachterstand in te lossen.
2.2.
Het hof heeft kennisgenomen van:
  • het beroepschrift met bijlage;
  • het bericht van 13 mei 2025 met bijlagen van mr. Van der Linden;
  • de brief van 14 mei 2025 met bijlagen van de bewindvoerder.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 mei 2025. Hierbij is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Van der Linden. Verder is de bewindvoerder verschenen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1.
[appellant] is bekend met ADHD/ADD. Nadat zijn arbeidsovereenkomst met zijn toenmalige werkgever op 3 maart 2023 was geëindigd, heeft [appellant] een burn-out en later ook depressieve klachten gekregen. [appellant] heeft hulp gehad van zijn moeder die tot het najaar van 2023 de financiën van [appellant] heeft beheerd. [appellant] is niet onder beschermingsbewind gesteld.
Vanaf februari 2024 heeft [appellant] niet meer voldaan aan zijn afdrachtverplichting. Hierdoor is een boedelachterstand ontstaan die door de bewindvoerder is vastgesteld op € 7.035,55. Tijdens de looptijd van de wsnp zijn ook nieuwe schulden ontstaan doordat de belastingdienst ten onrechte ontvangen huurtoeslag en zorgtoeslag over 2023 van [appellant] heeft teruggevorderd.
Per 1 april 2025 heeft [appellant] een nieuwe baan gevonden en is hij op basis van een arbeidscontract van één jaar voor 40 uur per week in dienst getreden bij Zenith Security als Field Engineer.
3.2.
De rechtbank heeft de wsnp bij afloop van de reguliere looptijd niet beëindigd onder toekenning van een schone lei. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [appellant] - ondanks het feit dat hij daar herhaaldelijk en uitdrukkelijk op is gewezen - in ieder geval vanaf februari 2024 niet (meer) voldaan aan zijn reguliere verplichtingen in het kader van de wsnp. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat als [appellant] zelf niet in staat was aan deze verplichtingen te voldoen hij passende ondersteuning had moeten inschakelen om hem daarbij te helpen. De rechtbank heeft de looptijd van de wsnp verlengd met één jaar of zoveel korter totdat de boedelachterstand - te vermeerderen met het doorlopende salaris van de bewindvoerder - is voldaan. De rechtbank heeft deze boedelachterstand vastgesteld op € 6.073,64. Daarbij is de rechtbank uitgegaan van de door de bewindvoerder op 14 maart 2025 berekende boedelachterstand van € 7.073,64 en heeft zij de wegens verwijtbaar ontslag opgelegde boedelbijdrage van € 1.000,- buiten beschouwing gelaten vanwege de persoonlijke omstandigheden waarin [appellant] destijds verkeerde.
3.3.
[appellant] kan zich niet verenigen met het vonnis van de rechtbank. Op basis van het medisch rapport van 14 juni 2023 was het volgens [appellant] te verwachten dat hij zonder hulp zijn verplichtingen uit de wsnp niet (meer) zou kunnen nakomen. Nadat hij vanaf februari 2024 geen boedelafdrachten meer had gedaan, hadden de bewindvoerder en de rechter-commissaris dan ook in actie moeten komen, aldus [appellant] . Dat laatste hebben zij volgens [appellant] niet (tijdig) gedaan zodat de ontstane boedelachterstand niet (volledig) aan hem kan worden toegerekend en hem een schone lei toekomt.
Vanwege een verschil van € 1.052,50 tussen het boedeloverzicht van 4 februari 2025 en het boedeloverzicht dat voorafgaand aan de eindzitting is opgesteld moet volgens [appellant] een (extra) bedrag van € 1.052,50 op de boedelachterstand in mindering worden gebracht. [appellant] voert daarbij aan dat de bewindvoerder niet heeft onderbouwd op grond waarvan [appellant] het extra bedrag van € 1.052,50 is verschuldigd. Volgens [appellant] bedraagt de boedelachterstand dan ook € 5.021,24.
Tenslotte voert [appellant] aan dat op zijn minst een groot gedeelte van de boedelachterstand moet worden kwijtgescholden omdat deze hem niet valt toe te rekenen.
3.4.
Op grond van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) moet in het kader van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling worden beoordeeld of [appellant] in de nakoming van een of meer uit die regeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en, als dat zo is, of de tekortkoming aan hem kan worden toegerekend. De rechter kan daarbij op grond van artikel 354 lid 2 Fw bepalen dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, buiten beschouwing moet blijven.
3.5.
Uitgangspunt van de wsnp is dat de schuldenaar zelf verantwoordelijk is voor het nakomen van de op grond van de schuldsaneringsregeling op hem rustende verplichtingen. Als de schuldenaar als gevolg van psychische klachten niet in staat is om aan deze verplichtingen te voldoen, moet hij zelf hulp inschakelen om de nakoming ervan te waarborgen. [1] De taak van de bewindvoerder is beperkt tot het houden van toezicht en het beheren en vereffenen van de boedel. [2] Indien de bewindvoerder en de rechter-commissaris, na het constateren van het niet-nakomen van de verplichtingen door een schuldenaar, langdurig stilzitten en de schuldenaar daar niet op wijzen, kan dat onder omstandigheden met zich brengen dat de tekortkoming niet meer aan de schuldenaar kan worden toegerekend. Daarvan is in dit geval echter in het geheel geen sprake, zoals uit het hiernavolgende blijkt.
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft [appellant] aangegeven dat hij zich ervan bewust is geweest dat hij hulp moest inschakelen om aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling te kunnen voldoen. [appellant] heeft toegelicht dat hij met Inbalans en zijn moeder heeft besproken dat hij zelf niet in staat was zijn financiën te beheren en dat Inbalans zijn moeder om die reden heeft aangewezen om - als een soort beschermingsbewindvoerder - zijn financiële zaken te gaan regelen, aldus [appellant] .
3.7.
De moeder van [appellant] heeft eind oktober 2023 het beheer van de financiële zaken van [appellant] neergelegd. [appellant] heeft na het verhoor bij de rechter-commissaris van 9 februari 2024 niet meer aan zijn afdrachtverplichting voldaan, hoewel hij tijdens dat verhoor had toegezegd zich aan de lopende (afdracht-)verplichtingen te blijven houden. De bewindvoerder heeft vervolgens in elk geval de hierna vermelde acties ondernomen om [appellant] tot nakoming van zijn verplichtingen te bewegen.
In haar e-mail van 4 april 2024 heeft de bewindvoerder [appellant] , onder meer, gevraagd waarom hij na het verhoor geen enkel bedrag meer had afgedragen aan de boedel.
In haar e-mail van 25 april 2024 heeft de bewindvoerder [appellant] , onder meer, verzocht aan te geven hoe hij zijn boedelachterstand wilde gaan inlopen.
In haar e-mail van 8 oktober 2024 heeft de bewindvoerder [appellant] , onder meer, gevraagd waarom hij na het opstellen van het vorige verslag geen enkel bedrag meer had afgedragen aan de boedel.
In haar e-mail van 31 oktober 2024 heeft de bewindvoerder de moeder van [appellant] benaderd en haar, onder meer, laten weten dat [appellant] niet reageerde op e-mails en terugbelverzoeken, dat zij zich ernstig zorgen maakte over hem en zijn gezondheid en dat de wsnp dreigde te ontsporen. Daarbij heeft de bewindvoerder de moeder van [appellant] verzocht [appellant] aan te sporen contact op te nemen met de bewindvoerder.
In haar e-mail van 4 november 2024 heeft de bewindvoerder de moeder van [appellant] laten weten niet anders te kunnen dan te wachten op een (re)actie van de kant van [appellant] .
In haar bericht van 25 november 2024 heeft de bewindvoerder de rechter-commissaris verzocht de wsnp van [appellant] voor te dragen voor tussentijdse beëindiging in een poging [appellant] wakker te schudden en hem alsnog tot medewerking te bewegen.
In haar e-mail van 29 november 2024 heeft de bewindvoerder aan de moeder van [appellant] laten weten te hopen dat [appellant] zou inzien dat hij contact op moest nemen om te praten over een mogelijke oplossing.
Tijdens de tussentijdse beëindigingszitting van 16 december 2024 - waar [appellant] niet is verschenen - heeft de bewindvoerder de rechter-commissaris geïnformeerd over de problemen van [appellant] en het feit dat zijn moeder zich had teruggetrokken. Daarbij heeft de bewindvoerder aangegeven dat zij niet wilde dat [appellant] uit de wsnp zou gaan maar dat zij hem wakker wilde schudden. Daarbij heeft de bewindvoerder aangedrongen op een nieuwe oproep en laten weten bij een nieuwe zitting aanwezig te zullen zijn.
In haar e-mail van 16 december 2024 heeft de bewindvoerder er bij [appellant] op aangedrongen bij de volgende zitting aanwezig te zijn om zijn verhaal te doen en samen naar een oplossing te zoeken.
In haar e-mail van 20 januari 2025 heeft de bewindvoerder [appellant] , onder meer, dringend in overweging gegeven toch financiële hulp van een professionele beschermingsbewindvoerder in te schakelen. Daarbij heeft zij [appellant] aangegeven te begrijpen dat dit niet de oplossing bood voor alle problemen waar hij mee kampte, maar dat het wel een laatste strohalm kon zijn om de wsnp en schuldenvrije toekomst te redden, maar dat de keuze aan [appellant] was.
Tijdens de tussentijdse beëindigingszitting van 10 februari 2025 heeft de rechter [appellant] gevraagd of hij beschermingsbewind had overwogen. [appellant] wilde echter liever hulp van budgetbeheer van de gemeente en hij zei dat hij daarmee vanaf 1 maart 2024 zou kunnen beginnen. De bewindvoerder heeft daarop aangegeven dat een en ander weinig concreet was en dat zij weinig vertrouwen had in het aanstellen van een budgetcoach in plaats van beschermingsbewind.
In haar e-mail van 17 februari 2025 heeft de bewindvoerder [appellant] opnieuw met klem aangeraden zo spoedig mogelijk professionele hulp in te schakelen van bijvoorbeeld een beschermingsbewindvoerder.
Uit dit overzicht volgt dat – anders dan (de advocaat van) [appellant] aanvoert – de bewindvoerder wel degelijk in actie is gekomen en [appellant] talloze keren heeft benaderd of via zijn moeder heeft proberen te benaderen en hem heeft geadviseerd beschermingsbewind in te laten stellen. Uit de hiervoor geschetste gang van zaken blijkt verder dat de uitspraken waar (de advocaat van) [appellant] in zijn beroepschrift naar verwijst op heel andere situaties zien en om die reden voor deze zaak niet relevant zijn.
3.8.
Zoals hiervoor is uiteengezet heeft de bewindvoerder met [appellant] meegedacht en hem geadviseerd beschermingsbewind in te stellen. Onder de gegeven omstandigheden was het niet de taak van de bewindvoerder nadere actie te ondernemen en een beschermingsbewindvoerder voor [appellant] te zoeken. Daar komt bij dat [appellant] zelf meerdere keren uitdrukkelijk heeft aangegeven dat hij niet onder beschermingsbewind gesteld wilde worden.
Nadat zijn moeder in oktober 2023 was gestopt met het beheren van zijn financiën had [appellant] zelf (andere) hulp moeten inschakelen om aan zijn verplichtingen uit de schuldsanering te kunnen (blijven) voldoen. Dit heeft [appellant] niet gedaan, zodat het niet nakomen van de afdrachtverplichting aan hem moet worden toegerekend. Deze tekortkoming is niet van zodanige bijzondere aard of geringe betekenis dat deze bij de beoordeling of [appellant] een schone lei kan worden verleend buiten beschouwing kan blijven. Een schone lei wordt daarom nu niet verleend.
3.9.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de bewindvoerder weersproken dat zij het verschil van € 1.052,50 tussen het boedeloverzicht van 4 februari 2025 en het boedeloverzicht dat voorafgaand aan de eindzitting is opgesteld niet heeft onderbouwd. De bewindvoerder heeft daarbij verwezen naar haar e-mail van 7 februari 2025. De bewindvoerder heeft toegelicht dat zij op basis van de nieuwe informatie met betrekking tot de teruggave IB 2023 van € 1.263,- die zij toen pas van [appellant] had ontvangen een hernieuwde berekening heeft moeten maken. Aangezien [appellant] niet heeft gemotiveerd waarom de boedelachterstand niet correct is vastgesteld, gaat het hof uit van de juistheid van het door de bewindvoerder berekende verschil. Dit betekent dat de boedelachterstand € 6.035,55 (namelijk € 7.035,55 minus € 1.000,- wegens het niet verwijtbare ontslag) bedraagt.
3.10.
Zoals hiervoor onder 3.8 is besproken valt de boedelachterstand toe te rekenen aan [appellant] . Dit betekent dat er geen aanleiding is een gedeelte van de boedelachterstand kwijt te schelden.
3.11.
Het hoger beroep slaagt niet. Net als de rechtbank komt het hof tot het oordeel dat de looptijd van de wsnp zal worden gewijzigd met één jaar of zoveel korter als nodig is om de hiervoor onder 3.9 vastgestelde boedelachterstand en het tijdens deze verlenging doorlopende salaris van de bewindvoerder te voldoen. Tijdens de verlenging loopt de reguliere afdrachtverplichting van [appellant] niet door.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 9 april 2025.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.P. Oosterhof, D.M.I. De Waele en J.G.B. Pikkemaat en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juni 2025.

Voetnoten

1.HR 20 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8310
2.Conclusie A-G 30 november 2016, ECLI:NL:PHR:2016:1434