ECLI:NL:GHARL:2025:3442

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
21-003351-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling na een verkeersruzie met verwerping van het noodweer-verweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 2001, was veroordeeld voor mishandeling na een verkeersruzie. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte verworpen en het vonnis van de politierechter vernietigd, maar kwam tot een andere strafoplegging. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk, maar het hof legde een taakstraf van 30 uren op, subsidiair 15 dagen hechtenis. De benadeelde partij, die ook slachtoffer was van de mishandeling, had een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 600,00, welke door het hof integraal werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

De zaak kwam voort uit een incident op 8 april 2023, waarbij de verdachte de benadeelde meerdere keren in het gezicht sloeg na een verkeersconflict. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit zelfverdediging, maar het hof verwierp dit beroep op noodweer. De getuigenverklaringen ondersteunden de stelling dat de verdachte als eerste agressief was. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een noodweersituatie en dat de verdachte de mishandeling had gepleegd. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003351-23
Uitspraak d.d.: 28 mei 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 30 juni 2023 met parketnummer 16-095526-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vernietiging van het vonnis van de politierechter;
  • veroordeling van de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis;
  • integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] voor het bedrag van € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsman, mr. M.I. L'Ghdas, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] integraal toegewezen voor het bedrag van € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 april 2023 te [plaats] , althans in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, met de vuist in het gezicht te stompen en/of te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat het beroep op noodweer van de verdachte niet kan slagen. Aangever en [getuige] hebben ten overstaan van de raadsheer-commissaris hun eerdere verklaringen bevestigd. De eerste fysieke aanraking kwam vanuit de verdachte. Omdat de verdachte de agressor is kan geen sprake zijn van een noodweersituatie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe heeft hij onder verwijzing naar een arrest van het hof Amsterdam van 8 september 2016 [1] , een beroep op noodweer gedaan. De verdachte dient het voordeel van de twijfel te krijgen omdat de feitelijke toedracht van het incident onduidelijk is gebleven. De verdachte heeft wel een klap uitgedeeld, maar dat was uit zelfverdediging. Aangever heeft bij de raadsheer-commissaris op essentiële punten anders verklaard, waardoor onduidelijkheid bestaat omtrent de vraag wie als eerste heeft geslagen.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Wettelijk kader noodweer
Vooropgesteld dient te worden dat van noodweer sprake is indien het strafbare handelen van de verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Voor de beoordeling van de vraag of daarvan sprake is, is onder meer van belang of de aan het verweer strekkende tot noodweer ten grondslag liggende feiten en omstandigheden voor het hof aannemelijk zijn geworden.
Vaststelling van de feiten
Het hof stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast. [2]
Aangever reed op 8 april 2023 in zijn Ford Fiësta op de [straat 1] te [plaats] . Hij zag in zijn achteruitkijkspiegel dat er achter hem een witte bestelauto reed. Hij reed vervolgens [straat 2] op. Hij wilde vanaf [straat 2] rechtsaf [straat 3] in rijden. Hij zag, toen hij met de witte bestelbus achter zich voor het stoplicht stil stond, dat de bestuurder daarvan uit diens auto stapte en naderbij kwam. Aangever draaide hierop zijn raam naar beneden. Hij zag dat de man naast zijn auto stond. Plotseling voelde aangever dat de man drie of vier keer met diens volle vuist in zijn gezicht sloeg. Hij voelde de vuistslagen met kracht op zijn linker jukbeen. Aangever keek naar zijn gezicht en zag dat er wat bloed uit zijn mond kwam. Vooral zijn linker jukbeen deed zeer. Hij voelde zich ook wat duizelig. [3]
[getuige] heeft verklaard dat hij op de kruising op [straat 3] met [straat 2] voor een rood verkeerslicht stond te wachten. Hij zag dat de bestuurder van de witte bestelbus uitstapte en naar het gele voertuig liep. Hij zag dat de man naast het portier van de bestuurder van de gele auto ging staan. Hij zag dat zij in conflict waren. Hij zag dat de bestuurder van de gele auto zijn raam open had. Hij zag dat de bestuurder van het witte busje de andere bestuurder twee keer in zijn gezicht sloeg. Hij zag dat de bestuurder van de witte bus zijn hand echt in de auto bewoog met het slaan. [4]
De verdachte heeft in zijn politieverhoor verklaard dat hij naar [plaats] reed in de richting [straat 3] en de man voor hem ook. Voor het stoplicht zijn zij gestopt. Hij is toen uitgestapt en naar de auto van de man voor hem gelopen. Hij stond aan de bestuurderskant en zag dat die man het raampje open had. [5]
Aangever heeft ten overstaan van de raadsheer-commissaris verklaard dat, voordat hij verder iets kon zeggen, hij door de bestuurder van de witte bestelbus in zijn gezicht werd geslagen. De man bleef maar slaan en sloeg hem op zijn jukbeen. Aangever probeerde zich te verweren vanaf de bestuurdersstoel en de man buiten de auto te laten. De man sloeg als eerste. Het kan zijn dat aangever de man bij het verweren heeft geraakt. [6]
In het getuigenverhoor bij de raadsheer-commissaris heeft [getuige] verklaard dat hij beide personen kon zien vanaf waar hij stond. Er is geen reden om aan te nemen dat dit anders was. Deze getuige verklaarde dat hij de persoon uit de witte auto zag uitstappen en naar voren lopen. Hij zag aan de lichaamshouding van de mannen dat er irritatie en agitatie was. Hij zag wat gebaren. De man die uit de witte auto was gekomen, stond naast de voorste auto en sloeg op het hoofd van de man die in de voorste auto zat. [getuige] heeft verklaard dat hij de bestuurder in de voorste auto geen slaande bewegingen heeft zien maken. Hij heeft alleen gezien dat de man die naast de voorste auto stond van buiten naar binnen heeft geslagen. [7]
Beoordeling beroep op noodweer
Op basis van de aangifte, de getuigenverklaring van [getuige] en de getuigenverhoren bij de raadsheer-commissaris komt het hof tot de vaststelling dat het dossier op geen enkele wijze aanknopingspunten of aanwijzingen biedt voor het aannemen van een noodweersituatie, zoals de verdediging die heeft geschetst. Zowel aangever als [getuige] beschrijven dat de verdachte degene was die aangever - als eerste - begon te slaan. Dat aangever eerst de verdachte zou hebben geslagen, waartegen de verdachte zich zou hebben moeten verdedigen, vindt op geen enkele wijze steun in het dossier. Uit het voorgaande valt, in plaats daarvan, af te leiden dat de verdachte degene is geweest die de confrontatie zocht door uit zijn auto te stappen en in de richting van de auto van aangever te lopen, waarna hij als eerste aangever heeft geslagen. Het hof acht de door de verdediging voorgehouden feiten en omstandigheden en het geschetste alternatieve scenario dan ook niet aannemelijk geworden en gaat uit van een andere feitelijke lezing. Het feit dat aangever aanvankelijk niet heeft gemeld dat hij eerder, rijdend op de weg, zijn middelvinger naar verdachte heeft opgestoken, maakt één en ander niet anders.
Gelet op voorgaande overwegingen is het hof van oordeel dat de verdachte de tenlastegelegde gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot het verdedigen van zijn eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding ofwel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Conclusie
Het beroep op noodweer en het daarmee samenhangende verweer strekkende tot vrijspraak wordt derhalve verworpen. Het hof acht het tenlastegelegde feit - mishandeling - wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 april 2023 te [plaats] , [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] meermalen met de vuist in het gezicht te stompen en/of te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever [benadeelde] , door hem meerdere malen in het gezicht te stompen/te slaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte het slachtoffer pijn en letsel bezorgd. De verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en geestelijk leed berokkend. Bovendien versterkt dergelijk handelen de in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid, temeer nu dit feit overdag op de openbare weg in [plaats] heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 25 maart 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Het hof houdt daarnaast rekening met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsrapport van 27 juni 2023. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte fulltime werkt als ZZP’er in de bouw. De verdachte heeft met succes de gedragsinterventie alcohol en geweld bij de reclassering afgerond. Het reclasseringstoezicht is positief beëindigd.
Alles afwegende, acht het hof – evenals de advocaat-generaal – een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 600,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden ten belope van genoemd bedrag. De verdachte is tot vergoeding daarvan gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 600,00 (zeshonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 12 (twaalf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 9 april 2023.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. P.S. Bakker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 28 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hof Amsterdam 8 september 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3790.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoelt het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar doorgenummerde paginanummers betreffen dit de paginanummers van het proces-verbaal van politie Eenheid Midden-Nederland, met dossiernummer PLO900-2023102880 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 29;
3.Proces-verbaal van aangifte, pagina 28;
4.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 11;
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 16;
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde] , raadsheer-commissaris 22 oktober 2024, p. 2-3;
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , raadsheer-commissaris 16 december 2024, p. 2-3;