ECLI:NL:GHARL:2025:3491

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
21-003090-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot diefstal met braak en inklimming in vereniging en opzetheling van kluizen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor een poging tot diefstal met braak en inklimming in vereniging, evenals voor het medeplegen van opzetheling van twee kluizen. De feiten dateren van 31 maart 2018 en 18 maart 2019, waarbij de verdachte samen met anderen betrokken was bij inbraken en het voorhanden hebben van gestolen goederen. De verdachte ontkende betrokkenheid bij de diefstal, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor zijn schuld. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 19 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uren. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 2.000,- toegewezen aan de benadeelde partij. Het hof overwoog dat de verdachte geen respect had voor andermans goederen en dat zijn handelen leidde tot overlast en financiële schade. De overschrijding van de redelijke termijn in de procedure werd ook in aanmerking genomen bij de strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003090-22
Uitspraak d.d.: 6 juni 2025
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 14 juli 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, met parketnummers 18-820108-19 en 18-063642-18, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering strekt tot bewezenverklaring van het primair onder parketnummer 18-820108-19 en het primair onder parketnummer 18-063642-18 ten laste gelegde, met oplegging van een gevangenisstraf van drie weken, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal vordert de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 2.171,33, mits het hof het in beslag genomen geldbedrag bij wijze van beslagbeslissing teruggeeft aan de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel dient de vordering tot schadevergoeding te worden afgewezen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A. Allersma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van 14 juli 2022 voor het medeplegen van opzetheling en een poging tot diefstal in vereniging met braak/verbreking/inklimming veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft verder de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.171,33, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij [benadeelde] De rechtbank heeft ten slotte beslist tot teruggave van de in beslag genomen boekenbonnen aan [benadeelde]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Hierdoor ligt de beslissing op dit verzoek tot schadevergoeding in deze zaak niet meer voor en hoeft het hof daarover geen beslissing meer te nemen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zaak met parketnummer 18-820108-19:
primairhij in of omstreeks de periode van 17 maart 2019 tot en met 18 maart 2019 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een (grote) kluis (kleur wit) met inhoud (te weten (ongeveer) 4500,- euro en/of een hoeveelheid boekenbonnen) en/of een (kleine) kluis (kleur grijs) met inhoud (te weten een hoeveelheid kleingeld) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en) dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
subsidiair[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] in of omstreeks de periode van 17 maart 2019 tot en met 18 maart 2019 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (grote) kluis (kleur wit) met inhoud (te weten (ongeveer) 4500,- euro en/of een hoeveelheid boekenbonnen) en/of een (kleine) kluis (kleur grijs) met inhoud (te weten een hoeveelheid kleingeld) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of diens mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist(en) dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 17 maart 2019 tot en met 18 maart 2019 te [plaats] en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door voornoemde klui(s)(zen) te vervoeren in een door hem, verdachte, bestuurde bestelbus;
zaak met parketnummer 18-063642-18 (gevoegd):
primairhij op of omstreeks 31 maart 2018 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om in/uit een pand gevestigd aan de [straatnaam 1] (pand van [slachtoffer] ) een of meer voorwerpen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan het [slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking, inklimming, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- een raam van genoemd pand vernield, geforceerd, beschadigd en/of verwijderd, en/of (vervolgens) genoemd pand is/zijn binnengegaan, en/of
- een deur vernield en/of opengebroken, en/of
- een kozijn vernield, en/of
- een alarmsensor vernield en/of kapot getrokken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 31 maart 2018 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere ramen, een deur, een kozijn en/of een alarmsensor, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan het [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Verdachte wordt in de zaak met parketnummer 18-820108-19 verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan primair het medeplegen van opzetheling en subsidiair medeplichtigheid aan het medeplegen van opzetheling van twee kluizen met inhoud.
In de zaak met parketnummer 18-063642-18 wordt verdachte primair het medeplegen van een poging tot diefstal met braak, subsidiair het medeplegen van vernieling verweten. Dit feit zou hebben plaatsgevonden in een afgesloten pand van het [slachtoffer] .
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat een bewezenverklaring dient te volgen van het in de zaak met parketnummer 18-820108-19 primair ten laste gelegd en het in de zaak met parketnummer 18-063642-18 primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
In de zaak met parketnummer 18-820108-19 erkent verdachte binnen te zijn geweest in het gebouw van het [slachtoffer] . Volgens verdachte was alleen sprake van kattenkwaad en was het niet de bedoeling om in te breken.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van dit feit gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Verdachte ontkent betrokken te zijn geweest bij de zaak met parketnummer 18-820108-19. Hij kwam voor zijn werk een wasmachine uitladen in en een wasdroger ophalen uit een garagebox die hij voor dat werk in gebruik had. Deze garagebox van verdachte zat een paar boxen verderop ten opzichte van de box waarin uiteindelijk de weggenomen kluizen werden aangetroffen. Verdachte was zojuist klaar met het keren van de bus en stond daardoor toevallig voor de garagebox met de kluizen.
De raadsman heeft vrijspraak van dit feit bepleit, vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de betrokkenheid van verdachte.
Oordeel van het hof
Zaak met parketnummer 18-063642-18
Het hof is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot inbraak in het gebouw van het [slachtoffer] .
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Feiten en omstandigheden
De politie komt af op een inbraakmelding bij het [slachtoffer] . [verbalisant] ziet twee personen in het pand. [verbalisant] beschrijft dat na het aanroepen één van deze twee personen – de man met het sikje – een voorwerp in zijn handen heeft en dit richting het raam gooit. Bij het vallen van dit voorwerp hoort [verbalisant] dat het om een metalen of ijzeren voorwerp gaat. De andere persoon gooit ook een voorwerp in de hoek. Beide personen vluchten weg uit het gebouw, waarop de politie de achtervolging inzet op één van de twee personen. Op een gegeven moment verliest de politie deze persoon uit het oog op het terrein van het nabijgelegen [ziekenhuis] [plaats] , maar sluit het betreffende terrein af door positie in te nemen op de enige uitvalswegen. Verdachte komt vanaf het afgesloten terrein aangelopen en [verbalisant] herkent hem als de persoon met het sikje die hij in het gebouw van het [slachtoffer] heeft gezien en vervolgens achterna is gerend. Daarnaast wordt een jas aangetroffen op het [ziekenhuis] -terrein die overeenkomt met de door [verbalisant] beschreven jas van de persoon met het sikje in het gebouw van het [slachtoffer] . Er is sprake van een match tussen het aangetroffen DNA aan de binnenkant van de kraag van die jas met het DNA-profiel van verdachte. In het pand worden een breekijzer en een schroevendraaier aangetroffen. Een ruit was vernield, een binnendeur was opengebroken en in verschillende ruimtes is de sensor van het raam kapot getrokken.
Verdachte heeft op de zitting van het hof erkend dat hij in het gebouw van het [slachtoffer] is geweest.
Verklaring verdachte
Volgens verdachte was geen sprake van een plan om in te breken en moeten de handelingen worden gezien als kattenkwaad.
Het hof is echter van oordeel dat het hiervoor beschreven handelen van verdachte – mede gelet op de braaksporen aan raam en interne tussendeur en de onklaar gemaakte alarmsensoren in drie verschillende ruimtes – naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als een begin van uitvoering van het voornemen om in te breken in het pand van het [slachtoffer] . De verklaring van verdachte dat geen sprake was van een plan om in te breken maar dat het handelen slechts kattenkwaad – uitgehaald in een opwelling na een feestje – betrof, volgt het hof dan ook niet.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte het primair ten laste gelegde feit in vereniging heeft gepleegd.
Zaak met parketnummer 18-820108-19
Het hof is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzetheling.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Feiten en omstandigheden
Op 18 maart 2019 krijgt de politie om 17:30 uur een melding van een verdachte situatie. De melder ziet vier à vijf personen een kluis vanuit een busje met ‘ [letters] ’ in het kenteken naar de garagebox [nummer 1] aan de [straatnaam 2] in [plaats] tillen en bij de garagebox naar binnen gaan. De politie komt kort daarop ter plaatse bij deze garagebox en ziet verdachte met zijn Ford-bus met het kenteken dat begon met ‘ [letters] ’ pal voor de garagebox staan. De bus stond op ongeveer één tot anderhalve meter van de gevel af. De verbalisanten ruiken een branderige geur, die herkend wordt als de geur die vrijkomt bij het doorslijpen van metalen. De verbalisanten zien dat de deur van de garagebox op een kier staat. Bij het openen van de horizontale kanteldeur van de garagebox door de verbalisanten zien zij een aantal mannen gehurkt voor de opening zitten. Vanuit deze garagebox rennen deze mannen vervolgens met een behoorlijke snelheid weg. Dit blijken uiteindelijk medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] te zijn en zij worden kort daarna aangehouden door de politie. Verdachte is in de bus blijven zitten en is vervolgens ook aangehouden.
In de garagebox bevinden zich – onder andere – twee kluizen. Deze twee kluizen zijn in de nacht van 17 op 18 maart 2019 weggenomen bij een inbraak in de [horecagelegenheid] in [plaats] . In de grote kluis zat de omzet en in deze kluis zou volgens de administratie van [horecagelegenheid] € 5.590,- moeten zitten. In de kleine kluis zaten de fooien, boekenbonnen, vier enveloppen en zes zwarte portemonnees. Naast de twee kluizen bevindt zich contant geld en boekenbonnen in de garagebox. In de nabijheid van de kluizen ligt een slijpmachine/flex en een tas met daarin twee tangen, een zaag, een schroevendraaier en een stanleymes. In de garagebox staat naast de kluis een bak met muntgeld en papiergeld. Voor de kluis lagen een aantal zwarte portemonnees.
Bij de politie verklaart medeverdachte [medeverdachte 1] dat medeverdachte [medeverdachte 3] , terwijl [medeverdachte 1] bij hem in de auto zat, werd gebeld en dat ze naar een opslag of garage reden. Ze gingen er met de auto naartoe en medeverdachte [medeverdachte 3] reed. Er zaten nog meer mensen in de auto. Toen de deur van de garage openging, zag hij een vierkant voorwerp van ijzer op de grond staan. Vervolgens ging de deur dicht. Medeverdachte [medeverdachte 3] verklaart bij de politie dat het klopt dat hij samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met een auto is gekomen en dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] met de bus zijn gekomen. Medeverdachte [medeverdachte 3] is gebeld en is toen naar de garage gegaan, zo verklaart hij bij de politie.
Voorhanden hebben kluizen
Het hof is van oordeel dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de gestolen kluizen voorhanden hebben gehad. Zeer kort voordat de politie hen in de garagebox dan wel vlak voor deze garagebox aantreft, is gezien dat vier à vijf personen een kluis vanuit een bestelbus met ‘ [letters] ’ in het kenteken de garagebox [nummer 1] in tillen. De politie ziet bij aankomst de bestelbus van verdachte direct voor de garagebox staan. Het kenteken van die bestelbus begint met ‘ [letters] ’. Bij de garagebox worden door de politie geen andere voertuigen gezien. Verdachte verklaart op de zitting van het hof dat hij slechts één ander voertuig aldaar heeft gezien. Dat betrof het voertuig van een glazenwasserij met een ladder op het dak. Het hof constateert dat de melder niet spreekt over een voertuig met een ladder op het dak zodat er geen misverstand kan zijn over het voertuig dat de melder noemt.
Het hof komt op grond hiervan tot de conclusie dat de gestolen kluizen vanuit de bestelbus van verdachte door verdachte en zijn medeverdachten de garagebox [nummer 1] in getild zijn.
In deze garagebox worden vervolgens daadwerkelijk twee kluizen aangetroffen die diezelfde nacht zijn weggenomen bij een inbraak. De verbalisanten ruiken buiten de garagebox een brandgeur. In de garagebox wordt rondom de kluizen slijp- en breekgereedschap aangetroffen. Op grond van deze bevindingen stelt het hof vervolgens vast dat de medeverdachten in de garagebox bezig waren met het openslijpen dan wel openbreken van deze kluizen. Dat zij daarin al gedeeltelijk zijn geslaagd, volgt uit het feit dat naast de kluizen een bak met geld staat en dat er zwarte portemonnees voor de kluis liggen.
Het hof concludeert dat de verdachten feitelijk zeggenschap hadden over deze kluizen en deze voorhanden hebben gehad.
Wetenschap van de criminele herkomst van de kluizen
De verdachten wisten op het moment van voorhanden krijgen van deze kluizen dat deze kluizen van misdrijf afkomstig waren. Het ging om twee afgesloten kluizen die niet aan verdachte of zijn medeverdachten toebehoorden, waarvan zij niet over de sleutel of code beschikten en waarvan zij – gezien de moeite die verdachten hebben gedaan om de kluizen open te krijgen – de verwachting hadden daar waardevolle goederen en/of geld in aan te treffen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het op een dergelijke wijze openen van kluizen slechts plaatsvindt wanneer de kluizen op illegale wijze zijn verkregen.
Het hof is, gelet hierop, van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat de kluizen van een misdrijf afkomstig waren.
Medeplegen
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat de verdachten gezamenlijk in twee voertuigen – een personenauto en een bestelbus – naar de garagebox zijn gereden. Daar hebben zij de kluizen vanuit de bestelbus in de garagebox getild. Vier medeverdachten zijn de garagebox binnengegaan, hebben de deur grotendeels gesloten en zijn – gelet op het korte tijdsverloop tussen de melding van het tillen van één van de kluizen naar de garagebox en het aantreffen van de kluizen met een deel van de inhoud – vrijwel direct samen gestart met het proberen te openen van de kluizen met gereedschap. Verdachte stond ondertussen met de bestelbus direct voor de opening van de garagebox. Gelet op de plek waar die bus stond stelt het hof vast dat het de taak van verdachte was om de toegang tot de garagebox te blokkeren en om op de uitkijk te staan terwijl de andere verdachten de kluizen probeerden te openen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten om van medeplegen te kunnen spreken.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft geen afdoende alternatieve verklaring gegeven waarom hij zich op dat tijdstip voor de garagebox bevond. Het hof gelooft verdachte niet in zijn verklaring dat hij toevallig en maar kort voor de garagebox [nummer 1] stond omdat hij zojuist een wasmachine had gebracht en een wasdroger had opgehaald vanuit garagebox [nummer 2] en bezig was met het keren van zijn bus om zijn weg te vervolgen.
Het hof betrekt daarbij dat verdachte voor het eerst in hoger beroep deze verklaring aflegt, terwijl verdachte al bij de rechter-commissaris is gevraagd wat hij met zijn bestelbus voor de garagebox deed. Niet alleen heeft hij toen niet verklaard over deze andere garagebox, maar heeft hij een hele andere verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid aldaar. Verder verklaart verdachte dat hij geen andere voertuigen, behalve die van de glazenwasser met een ladder op het dak, heeft gezien. Daarnaast verklaart verdachte dat hij – hoewel hij met zijn bus op één à anderhalve meter van de garagebox [nummer 1] stond waar een branderige geur te ruiken was – niks geks heeft gemerkt. Verdachte verklaart bovendien dat hij alleen in de bestelbus heeft gezeten, terwijl medeverdachte [medeverdachte 3] al bij de politie verklaart dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 4] naar de garagebox is gereden in de bestelbus. Deze vaststellingen combineert het hof met de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden Uit een en ander volgt, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de opzetheling van deze twee kluizen.
Conclusie
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzetheling. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-820108-19 primair en in de zaak met parketnummer 18-063642-18 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
zaak met parketnummer 18-820108-19:
primairhij op 18 maart 2019 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, een goed, te weten een grote kluis (kleur wit) met inhoud (te weten ongeveer 4500,- euro en een hoeveelheid boekenbonnen) en een kleine kluis (kleur grijs) met inhoud (te weten een hoeveelheid kleingeld) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
zaak met parketnummer 18-063642-18 (gevoegd):
primairhij op 31 maart 2018 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om in/uit een pand gevestigd aan de [straatnaam 1] (pand van [slachtoffer] ) enig goed dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan het [slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak en inklimming, immers hebben verdachte en zijn mededader
- een raam van genoemd pand vernield en vervolgens genoemd pand zijn binnengegaan, en
- een deur opengebroken, en
- een kozijn vernield, en
- een alarmsensor kapot getrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-820108-19 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzetheling.
Het in de zaak met parketnummer 18-063642-18 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzetheling en een poging tot diefstal in vereniging met braak en inklimming. Dit zijn ergerlijke feiten die tot overlast en financiële schade leidt. Door zo te handelen heeft verdachte laten blijken geen respect te hebben voor andermans goederen en heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen – schijnbaar – financiële gewin.
Verdachte heeft voor deze feiten ook in hoger beroep geen verantwoordelijkheid genomen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof gekeken naar het strafblad van verdachte van 24 april 2025, waaruit volgt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld tot straffen, zij het dat dit geruime tijd geleden en voor andersoortige strafbare feiten was. Ook volgt hieruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is.
Het hof houdt bij de strafoplegging verder rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door de verdachte en zijn raadsman naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof. Verdachte heeft een eigen goedlopend witgoedbedrijf. Dit bedrijf vraagt veel van zijn tijd. Daarnaast heeft hij samen met zijn vrouw de verantwoordelijkheid voor de zorg voor zijn drie kinderen.
Het hof constateert verder dat de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden. Verdachte is in de afzonderlijke zaken op 31 maart 2018 en 19 maart 2019 in verzekering gesteld. De rechtbank heeft op 14 juli 2022 vonnis gewezen. Op 21 juli 2022 is namens verdachte hoger beroep ingesteld en het arrest is op 6 juni 2025 uitgesproken. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt in eerste aanleg in de ene zaak ruim 27 maanden en in de andere zaak 16 maanden en in hoger beroep iets minder dan één jaar. Deze overschrijdingen zijn niet aan verdachte toe te rekenen.
Door de raadsman is in hoger beroep ten aanzien van de strafoplegging verzocht geen onvoorwaardelijke straf op te leggen.
Met name gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten acht het hof in beginsel de door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand onvoldoende recht doen aan de feiten. Het hof acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden passend en geboden.
Het hof zal echter de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafoplegging door in plaats daarvan een taakstraf en een – vanwege de aftrek van het voorarrest feitelijk enkel – voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof legt een gevangenisstraf op van 30 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 19 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Met deze straf zou het voor verdachte mogelijk moeten blijven om zijn eigen bedrijf te blijven voortzetten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.238,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.171,33. De proceskosten heeft de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 175,-. Voor het overige deel van de vordering heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-820108-19 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Dit geldt ten aanzien van de gevorderde schadepost van de waarde van de kluis, nu verdachte met zijn medeverdachten verantwoordelijk is voor het onbruikbaar maken van deze kluis, door deze open te slijpen. Hoewel de benadeelde partij deze schadepost niet nader heeft onderbouwd, acht het hof het aannemelijk dat deze schade is geleden en zal het hof de dagwaarde van deze kluis op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) schatten op het gevorderde bedrag van € 2.000,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de veroorzaakte schade. Het hof zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte(n) deze al heeft/hebben betaald, en andersom. Het hof ziet in wat door verdachte is aangevoerd geen aanleiding om ten aanzien van de hoofdelijke aansprakelijkheid een andere verdeling te hanteren. Feit blijft dat verdachte als medepleger een significant aandeel heeft gehad in de opzetheling en daardoor aansprakelijk is voor de gevolgen hiervan.
De overige gevorderde schadeposten komen vanwege verschillende redenen naar het oordeel van het hof niet voor toewijzing in aanmerking. Het hof licht deze schadeposten als volgt toe.
Ten aanzien van de gevorderde schadeposten van de inbraakschade (€ 566,67) en de gestolen pinautomaat holsters (€ 171,33) is het hof van oordeel dat het verband tussen de door verdachte gepleegde opzetheling en de daaraan voorafgegane diefstal waardoor deze schade is ontstaan onvoldoende nauw is, zodat niet gesproken kan worden van rechtstreekse schade door de door verdachte gepleegde opzetheling. Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. Zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof wijst verder de schadepost af van het gestolen contante geld dat in de kluis lag (€ 4.500,-). Het hof heeft hierbij betrokken dat in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 2] het weggenomen en het onder deze medeverdachte in beslag genomen geldbedrag zal worden teruggegeven aan de benadeelde partij.
Het hof is verder van oordeel dat de gevorderde proceskosten (€ 175,-) die de benadeelde partij gemaakt zou hebben onvoldoende zijn onderbouwd. Het hof zal daarom de proceskosten op nihil stellen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 47, 57, 63, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-820108-19 primair en in de zaak met parketnummer 18-063642-18 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-820108-19 primair en in de zaak met parketnummer 18-063642-18 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
19 (negentien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan [benadeelde] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 12 cadeaubonnen / boekenbonnen (1118123).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-820108-19 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-820108-19 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 18 maart 2019.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. J.A.M. Kwakman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 6 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.