ECLI:NL:GHARL:2025:3496

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
21-002764-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis met uitzondering van de strafoplegging in een zaak van wapenhandel en munitiebezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het overdragen van een wapen en munitie, en het voorhanden hebben van munitie. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, met uitzondering van de strafoplegging. De verdachte had een wapen en munitie aangeboden in een Telegramgroep voor wapenhandel en verkocht deze aan een undercover verbalisant. Bij een doorzoeking in zijn woning werd meer munitie aangetroffen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, maar het hof besloot tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 240 uren, bij niet verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis. Het hof overwoog dat de verdachte onvoldoende inzicht had in de ernst van zijn handelen en dat de illegale wapenhandel ernstige risico's met zich meebrengt voor de samenleving. De straf was mede gebaseerd op de jonge leeftijd van de verdachte en zijn wens om zijn leven te beteren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002764-24
Uitspraak d.d.: 6 juni 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 1 juli 2024 met parketnummer
18-092462-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de politierechter en veroordeling van verdachte voor het overdragen van een wapen en munitie (feit 1 primair) en het voorhanden hebben van munitie (feit 2). De advocaat-generaal vordert de oplegging van een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Ten aanzien van het in beslag genomen wapen en de in beslag genomen munitie vordert de
advocaat-generaal de onttrekking aan het verkeer daarvan. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. W. Schoo, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Op 1 juli 2024 is verdachte door de politierechter voor het overdragen van een wapen en munitie (feit 1 primair) en het voorhanden hebben van munitie (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van voorarrest. De politierechter heeft het in beslag genomen wapen en de in beslag genomen munitie onttrokken aan het verkeer.
Het hof zal het vonnis bevestigen, behalve voor zover het de strafoplegging betreft. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd. De bevestiging strekt zich ook uit over de beslissing van de politierechter op de in beslag genomen goederen.
Op grond van de bewijsmiddelen, zoals die in het uitgewerkte vonnis zijn opgenomen, kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het overdragen van een wapen en munitie (feit 1 primair) en het voorhanden hebben van munitie (feit 2). Het hof ziet aanleiding om de bewijsmiddelen zoals opgenomen in het vonnis aan te vullen. Het vonnis zal op dit punt voor het overige worden bevestigd.

Aanvulling bewijsmiddelen

Ten aanzien van de door de politierechter gebruikte bewijsmiddelen vult het hof de bewijsmiddelen aan met de volgende bewijsmiddelen per feit.
Feit 1 primair
3.
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onderzoek wapen, opgenomen op pagina 59 en verder van het dossier van Politie [regio] met nummer PL0100-2023080065 van 6 april 2023, voor zover inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant] ; en
4.
een schriftelijk stuk, te weten een Kennisgeving van inbeslagneming, genummerd PL0100-2023080065-24, opgenomen op pagina 107 van voornoemd dossier.
Feit 2
3.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onderzoek wapen, opgenomen op pagina 59 en verder van het dossier van Politie [regio] met nummer PL0100-2023080065 van 6 april 2023, voor zover inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant] ; en
4.
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , genummerd PL0100-2023080065-34, los opgenomen in het strafdossier.

Oplegging van straf

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verkopen van een wapen met bijbehorende munitie en het voorhanden hebben van munitie in zijn woning. Verdachte heeft het wapen en munitie online aangeboden in de Telegramgroep ‘ [naam] ’. Via een zogenoemde pseudokoop heeft verdachte het wapen en de munitie (aan verbalisanten) verkocht. Verdachte is vervolgens aangehouden en bij de doorzoeking in zijn woning is munitie aangetroffen.
Hiermee heeft verdachte bijgedragen aan de risico’s en gevaren die kleven aan illegale wapenhandel en het gevoel van onveiligheid binnen de samenleving dat hiermee gepaard gaat. Door het verhandelen van een vuurwapen met bijbehorende munitie heeft verdachte meegewerkt aan het in omloop brengen van deze vuurwapens en munitie. Deze worden vaak in het criminele circuit gebracht om ernstige strafbare feiten te begaan als overvallen, bedreigingen en levensdelicten en worden in toenemende mate gebruikt bij het uitvechten van conflicten. Zorgelijk is dat een steeds grotere groep mensen in het bezit is van een wapen en dat de groep die zich bezighoudt met de verkoop van (vuur)wapens veelal ook relatief jonge personen betreft. Gelet op het voorgaande is krachtig optreden aangewezen tegen de handel in en het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens en munitie.
Verdachte heeft naar het oordeel van het hof nauwelijks blijk gegeven inzicht te hebben in de laakbaarheid en de ernst van zijn handelen, zodat dat niet in zijn voordeel kan meewegen. Datzelfde geldt voor het gebrek aan openheid over deze door hem gepleegde feiten. Hoewel verdachte stellig ontkent vaker wapens en/of munitie online te hebben aangeboden dan wel te hebben verkocht, wijst een aantal omstandigheden in het dossier op het tegendeel. Zo heeft verdachte na de overdracht van het wapen en de munitie tegen de verbalisant gezegd dat hij “meer van dergelijk spul kon leveren” en dat hij daarvoor contact met hem kon opnemen via Telegram. Verder geeft verdachte in het Telegramgesprek voorafgaand aan de verkoop aan dat de verbalisant hem voor een ander wapen een bericht kan sturen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof gekeken naar het strafblad van verdachte van 24 april 2025, waaruit volgt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, zij het niet voor soortgelijke delicten. Ook volgt daaruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is.
Gezien de aard en ernst van de feiten – met name van feit 1 primair – en de door de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht de door de politierechter opgelegde straf dan ook in beginsel passend en geboden.
Het hof heeft bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte werkt fulltime op een opvanglocatie voor vluchtelingen en wil deze baan graag behouden. In de toekomst wil verdachte naast deze baan een opleiding volgen. Hij heeft het contact verbroken met personen uit zijn buurt die in het verleden een negatieve invloed op hem hebben gehad. De door het hof op te leggen straf biedt verdachte de kans om zijn baan te behouden en aan zijn toekomst te blijven werken.
Het hof acht het daarnaast van groot belang dat verdachte zich niet nogmaals zal schuldig maken aan het plegen van strafbare feiten, zeker niet van de aard en ernst die in deze zaak aan de orde zijn, en zal daarom als stok achter de deur een voorwaardelijke straf opleggen met een langere proeftijd dan geëist. Ten slotte heeft het hof in aanzienlijke mate rekening gehouden met de jonge leeftijd van verdachte.
Alles overwegende acht het hof de oplegging passend en geboden van een taakstraf van 240 uren, bij niet verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van drie jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 Sr en de artikelen 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. J.A.M. Kwakman, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 6 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.