ECLI:NL:GHARL:2025:3507

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.353.192
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarigen en samenwerking met professionals

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland had eerder op 6 januari 2025 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die door het hof werd bekrachtigd. De vader van de kinderen was het niet eens met deze beslissing en stelde dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de mogelijkheid om de kinderen bij hem te laten wonen. Hij beweerde dat zijn situatie stabiel was en dat hij openstond voor hulpverlening. De vader had echter geen contact met de kinderen en had in het verleden problemen met de samenwerking met de gecertificeerde instelling (GI). De GI stelde dat de vader zich dreigend had uitgelaten en niet bereid was om samen te werken, wat de terugplaatsing van de kinderen bemoeilijkte. Het hof oordeelde dat de kinderrechter terecht had geoordeeld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was, gezien de omstandigheden en het gebrek aan samenwerking van de vader. De kinderen hadden behoefte aan stabiliteit en ondersteuning, en de vader had niet aangetoond dat hij in staat was om de zorg voor hen op zich te nemen. Het hof concludeerde dat de uithuisplaatsing tot 28 juni 2025 moest worden voortgezet, om de veiligheid en het welzijn van de kinderen te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.353.192
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 585081
beschikking van 10 juni 2025
over de uithuisplaatsing van:
[de minderjarige1], en
[de minderjarige2]
in de zaak van
[verzoeker](de vader)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. S. Koçak
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de GI)
die is gevestigd in Amsterdam
en
[de moeder](de moeder)
die woont op een bij het hof bekend adres

1.Samenvatting

De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft in een beschikking van 6 januari 2025 de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een pleeggezin verlengd tot 28 juni 2025. Het hof is van oordeel dat de kinderrechter een goede beslissing heeft gegeven en legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige1] is geboren [in] 2018 en [de minderjarige2] is geboren [in] 2020.
2.2.
De vader en de moeder hebben samen het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
2.3.
De kinderen staan sinds 28 juni 2022 onder toezicht van de GI. De ondertoezicht-stelling loopt tot 28 juni 2025.
2.4
De kinderrechter heeft bij beschikking van 21 juli 2023 een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een pleeggezin verleend.
2.5
Bij opvolgende beschikking van 27 juni 2024 heeft de kinderrechter een machtiging verleend om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een moeder-kind-huis te plaatsen. De uithuisplaatsing kwam daarmee ten einde. De plaatsing van de moeder met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het moeder-kind-huis is gerealiseerd maar is mislukt omdat de moeder zich niet aan de voorwaarden hield.
Bij beschikking van 11 september 2024 heeft de kinderrechter in dat kader vervolgens een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] in een pleeggezin verleend. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn vanaf dat moment teruggeplaatst in het geheime pleeggezin.
2.6
Op 6 mei 2025, dus na de in deze zaak bestreden beschikking, zijn de kinderen overgeplaatst naar een geheim gezinshuis, omdat de pleegouders niet meer voldeden aan de pleegzorgcriteria. De kinderrechter heeft voor die overplaatsing binnen de bestaande machtiging uithuisplaatsing (die is vervat in de bestreden beschikking) een (spoed)machtiging gegeven. Dit is een tijdelijke overbruggingsplek voor de kinderen. Begin juni is een perspectiefbiedende plek in een ander gezinshuis voor de kinderen beschikbaar.

3.De procedure bij de kinderrechter

3.1.
De GI heeft de kinderrechter op 3 december 2024 verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een pleeggezin te verlengen tot het einde van de ondertoezichtstelling.
3.2.
De kinderrechter heeft het verzoek van de GI toegewezen en de GI gemachtigd om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit huis te plaatsen in een pleeggezin tot 28 juni 2025.
3.3.
Die beslissing is vastgelegd in een beschikking van 6 januari 2025.

4.De procedure bij het hof

4.1.
De vader is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter en komt daarom in hoger beroep. De vader wil dat het hof de beslissing van de kinderrechter het verzoek van de GI tot verlenging van de uithuisplaatsing alsnog afwijst.
4.2.
De GI vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft gegeven.
De informatie die het hof heeft ontvangen
4.3
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift
  • het verweerschrift van de GI
4.4.
De zitting bij het hof was op 20 mei 2025. Aanwezig waren:
  • de vader met zijn advocaat
  • twee vertegenwoordigers van de GI
  • de moeder

5.Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet
5.1.
De kinderrechter kan een machtiging geven de kinderen uit huis te plaatsen. De kinderrechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen of voor onderzoek van de kinderen [1] . De kinderrechter kan die machtiging ook verlengen als de GI of de raad dat verzoeken [2] .
Standpunt vader
5.2.
De vader vindt dat is nagelaten te onderzoeken of de kinderen met ondersteuning en hulpverlening bij hem kunnen komen wonen en dat dat alsnog moet gebeuren. Helemaal nu de kinderen de afgelopen tijd te maken hebben (gehad) met veel wisselingen in hun woonsituatie. De vader stelt dat zijn situatie stabiel is. Hij begrijpt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vanwege de trauma’s die zij hebben opgelopen niet zomaar weer bij hem kunnen worden geplaatst en daarvoor tijd nodig is, maar de kinderrechter heeft terecht overwogen dat het perspectief onzorgvuldig is bepaald.
Hij heeft zich altijd opengesteld voor hulpverlening en wil aan zichzelf werken. Een opname in een ouder-kind-huis is wat hem betreft een optie. Hij wil graag samenwerken met de GI, maar de medewerkers van de GI geven hem daarvoor geen gelegenheid. Ze bellen niet terug en willen niet met hem in gesprek gaan. Dit bezorgt hem veel stress en frustraties. De GI gaat niet in op zijn waarschuwingen over de situatie van de kinderen. De toestand van de kinderen is de afgelopen jaren juist verslechterd als gevolg van de uithuisplaatsingen.
De strijd tussen de ouders vormde in het verleden een probleem voor de kinderen, maar de situatie tussen de ouders is inmiddels rustig, deze spanningen zijn er niet meer.
Hij heeft geen omgang met de kinderen en is een procedure gestart om dat wel te krijgen.
Standpunt GI
5.3.
De GI is het niet eens met de stellingen van de vader. De GI licht toe dat de vader zich de afgelopen jaren steeds dreigend heeft uitgelaten, ook richting de GI. Hij hanteert grof taalgebruik tegenover de medewerkers de GI en belt vaak. Daardoor was er geen samenwerking met de vader mogelijk en daarom was het ook niet mogelijk om te beoordelen of een terugplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader wenselijk en haalbaar is. Het veiligheidsteam van de GI is vanwege het gedrag van de vader in de zaak betrokken. Er zijn voorwaarden gesteld waar de vader zich niet aan houdt en de vader wil geen herstelgesprek met de GI.
De vader dreigde dat hij de kinderen wil gaan ophalen in het geheime pleeggezin en werkt niet mee aan gezagsbeslissingen zoals het inzetten van hulpverlening en medische handelingen voor de kinderen en het aanvragen van een ID-kaart. Daarom moest hiervoor meerdere keren vervangende toestemming aan de kinderrechter worden gevraagd.
De moeder wordt de laatste maanden weer gebeld en geappt door de vader, het is noodzakelijk dat zij op een geheim adres verblijft. Hetzelfde geldt voor de kinderen.
Bij de kinderen is sprake van hechtingsproblematiek, zij zijn aangemeld voor trauma- en hechtingstherapie. Inmiddels is gebleken dat de kinderen meer ondersteuning nodig hebben en in een gezinshuis moeten worden geplaatst. Omdat de pleegouders niet meer aan de pleegzorgcriteria voldeden is deze overplaatsing versneld en werd een overbruggingsplek noodzakelijk. De kinderen hebben duidelijkheid nodig over waar zij gaan opgroeien.
Standpunt moeder
5.4.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in reactie op de stelling van de vader dat de situatie tussen de ouders inmiddels rustig is aangegeven dat het contact met de vader nog steeds niet goed is. Zij ontvangt elke dag ongewenste e-mails van de vader.
Het oordeel van het hof
5.5.
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter terecht de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen tot 28 juni 2025 aan de GI heeft verlengd.
Niet ter discussie staat in deze procedure in hoger beroep dat de kinderen niet bij de moeder kunnen wonen. De vader stelt dat er ook moet worden gekeken of [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij hem kunnen komen wonen, maar de GI heeft met vele voorbeelden gemotiveerd uitgelegd dat de vader al jarenlang niet wil of kan samenwerken met de GI. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zelf ook gezien dat de vader veel beschuldigingen in ruwe bewoordingen blijft uiten over en (ook ter zitting) richting de GI als hij bevraagd wordt over de mogelijkheden om te gaan samenwerken met de GI. Hij is kennelijk niet in staat om het verleden achter zich te laten en zich te richten op een situatie waarin hij in overleg kan komen met de GI. Er lijkt ook geen enkel zicht op verbetering.
Ook over de moeder van zijn kinderen laat de vader zich in alle opzichten volstrekt respectloos uit. Hij heeft niet betwist dat hij de moeder veelvuldig lastig valt met e-mails. Anders dan de vader zelf stelt is de situatie tussen de ouders dus nog steeds niet rustig.
De vader woont begeleid en erkent dat bij een eventuele terugplaatsing van de kinderen ondersteuning en hulpverlening bij hem moet worden ingezet, mede vanwege het feit dat de kinderen ook volgens hem getraumatiseerd zijn. Zonder de samenwerking met de GI, welke de vader weigert, kan deze hulp en ondersteuning echter niet worden gerealiseerd.
Zoals de kinderrechter al heeft overwogen, is het voor een perspectiefonderzoek bij de vader ook noodzakelijk dat de vader samenwerkt met de professionals rondom de kinderen. Voor het hof is voldoende duidelijk dat dat tot nu toe door de opstelling en houding van de vader niet mogelijk was. Het ziet er ook niet naar uit dat daarin (enige) verbetering komt.
Tot slot overweegt het hof dat de vader de afgelopen twee jaar geen contact met de kinderen heeft gehad. Voordat kan worden gekeken naar de mogelijkheden van de vader om de kinderen op te voeden en verzorgen, zal eerst moeten worden gewerkt aan contactherstel met de kinderen. Ook daarvoor is het noodzakelijk dat de vader in samenwerking komt met de GI. Een contactherstel moet worden afgestemd op wat de kinderen aankunnen en zal geruime tijd in beslag nemen. Zeker nu de kinderen ook nog hun trauma’s moeten verwerken.
Dit alles tezamen maakt dat een voortzetting van de uithuisplaatsing van de kinderen, aanvankelijk in het pleeggezin en nu in een gezinshuis, tot 28 juni 2025 zondermeer noodzakelijk is.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 januari 2025 over de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tot 28 juni 2025.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, S. Kuijpers en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door de griffier en is in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025.

Voetnoten

1.artikel 1:265b lid 1 BW.
2.artikel 1:265c lid 2 BW.