ECLI:NL:GHARL:2025:3530

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
21-003664-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontucht met een minderjarige en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1975, was eerder veroordeeld voor ontucht met een minderjarige, waarbij hij zich schuldig maakte aan seksueel binnendringen van een meisje van veertien jaar oud. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, en had een schadevergoeding van €3.057,00 toegewezen aan de benadeelde partij. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist van veertien maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, en volledige toewijzing van de schadevergoeding. Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 27 mei 2025 en heeft de vordering van de benadeelde partij opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had geoordeeld, maar kwam tot een andere beslissing met betrekking tot de straf en de schadevergoeding. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van €10.057,00 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander feit. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de gevolgen voor het slachtoffer, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003664-23
Uitspraak d.d.: 10 juni 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 21 juli 2023 met parketnummer 16-141926-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
wonende te [adres]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot een veroordeling van de verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Verder heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij geheel toewijst, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de in beslag genomen OV-chipkaart verbeurd wordt verklaard. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J. de Krijger (waarnemend voor mr. N. Wijkman), en de advocaat van de benadeelde partij, mr. T. Cooman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 21 juli 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 3.057,00, bestaande uit € 57,00 aan materiële schade en
€ 3.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel van de vordering tot schadevergoeding heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de in beslag genomen OV-chipkaart verbeurd verklaard.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld en beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het de beslissing ten aanzien van de straf en de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij betreft. Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Ontvankelijkheid hoger beroep

De verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Door de verdachte is onbeperkt hoger beroep ingesteld. Hoger beroep tegen de gegeven vrijspraak staat echter niet open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre
niet-ontvankelijk verklaren.

Oplegging van straf

Standpunt van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het betreft een zeer ernstig feit waar, ondanks de ter zitting betuigde spijt van de verdachte en zijn bereidheid om de volledige door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding te voldoen, een forse gevangenisstraf passend en geboden is.
Standpunt van de verdediging
Namens de verdachte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is in onderhavige zaak. De verdachte draagt zorg voor zijn vier kinderen, welke allen bij hem thuis wonen. Hij heeft geen sociaal netwerk dat de zorg voor deze kinderen eventueel zou kunnen overnemen.
De psychische klachten die de verdachte reeds voor het voorval had, zijn verergerd door het gevoel van schuld waar de verdachte mee leeft als gevolg van deze strafzaak. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou deze klachten verergeren. Als laatste wijst de raadsvrouw op de veranderde inzichten in korte gevangenisstraffen en de nadelige gevolgen die deze op gedetineerden kunnen hebben.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een meisje van destijds veertien jaar oud, waarbij tevens sprake was van het meermalen seksueel binnendringen van haar lichaam. De verdachte heeft daarmee ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van een kwetsbaar meisje. Het hof rekent het de verdachte hierbij in het bijzonder aan dat hij op de hoogte was van de kwetsbare positie van het meisje. Zij had de verdachte immers verteld dat zij eerder die avond van huis was weggelopen. Het is algemeen bekend dat de gevolgen van seksuele contacten bij kinderen ernstig en langdurig kunnen zijn. De ter terechtzitting van het hof voorgelezen slachtofferverklaring geeft blijk van de ernstige gevolgen die het handelen van de verdachte nog altijd voor het slachtoffer heeft. De verdachte heeft bij zijn handelen enkel oog gehad voor zijn eigen directe behoeftebevrediging en heeft op geen enkel moment stilgestaan wat voor ernstige en langdurige gevolgen zijn handelen voor het slachtoffer kon hebben.
Het hof weegt bij de strafoplegging ook het uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 24 april 2025 van de verdachte mee. Hieruit blijkt dat verdachte eenmaal eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een andersoortig strafbaar feit. De justitiële documentatie van de verdachte bevat voor de afdoening van deze strafzaak daarom geen relevante informatie die het hof bij de op te leggen straf kan meewegen.
Het hof heeft voorts gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor hem en zijn kinderen zou hebben. De verdachte draagt zorg voor zijn vier kinderen, waarvan slechts één contact heeft met hun moeder. De verdachte heeft naar eigen zeggen geen sociaal netwerk dat de zorg voor zijn kinderen kan overnemen bij het ondergaan van een gevangenisstraf. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep berouw betoond. Hij heeft zichtbaar moeite met het verwerken van zijn daad en de gevolgen die deze heeft gehad. De verdachte heeft meermaals spijt betuigd richting de vader van het slachtoffer.
Het hof weegt in zijn strafoplegging tenslotte mee dat de verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven de volledige vordering van de benadeelde partij te willen voldoen.. Dit getuigt van inzicht in de schade die zijn handelen bij het slachtoffer heeft veroorzaakt.
Rekening houdend met het voorgaande is het hof niettemin van oordeel dat een taakstraf of geheel voorwaardelijke gevangenisstraf geen recht doet aan de ernst van het feit en de ernstige gevolgen die het feit voor het slachtoffer heeft gehad. Gelet op al het hiervoor overwogene is het hof, net als de advocaat-generaal, van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend acht het hof passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het voorwaardelijke deel van de op te leggen straf dient mede als stok achter de deur om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen en om hem ertoe aan te zetten zijn leven op orde te brengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.057,00, bestaande uit een bedrag van
€ 57,00 aan materiële schade en een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.057,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel van de vordering tot schadevergoeding heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De door de benadeelde partij gestelde materiële schade is door de verdediging niet (gemotiveerd) betwist, zodat deze voor toewijzing in aanmerking komt. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt het hof als volgt.
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn.
Het hof acht het op grond van het strafdossier, de onderbouwing van de vordering en hetgeen de vader en de advocaat van de benadeelde partij omtrent de door de benadeelde partij ervaren problemen in eerst aanleg en hoger beroep hebben aangevoerd (onder meer zichzelf een tijdlang verwaarlozen en niet willen eten, een verlies van vertrouwen respectievelijk angst voor mannen en problemen op school, het moeten inschakelen van therapeutische ondersteuning) voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij psychische schade heeft opgelopen als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. Daarbij overweegt het hof dat het een feit van algemene bekendheid is dat personen die slachtoffer worden van een seksueel misdrijf nog geruime tijd kunnen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Dit geldt in het onderhavige geval temeer, nu de benadeelde partij de ontuchtige handelingen op jeugdige leeftijd heeft moeten ondergaan. Hierbij verdient vermelding dat ook uit wetenschappelijk onderzoek naar voren komt dat juist puberslachtoffers van seksuele misdrijven vaak ernstige en langdurige problemen van psychische (zoals PTSS en depressie), seksuele aard (bijvoorbeeld minder subjectieve seksuele opwinding) en lichamelijke aard blijken te ondervinden. [1]
De psychische schade is hiermee voldoende aangetoond evenals de stelling dat deze een gevolg van de door verdachte gepleegde handelingen is. Daarmee is sprake van een wettelijke grondslag voor een vergoeding van ander nadeel als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek.
Gelet op alle omstandigheden van dit geval stelt het hof de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vast op het gevorderde bedrag van € 10.000,-. Bij de begroting heeft het hof de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt laten meewegen en voorts gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in (enigszins) vergelijkbare gevallen zijn toegekend, waaronder de maximaal toegekende bedragen, rekening houdend met (eventuele) geldontwaarding. Tot slot heeft het hof acht geslagen op de consultatieversie van de ‘Rotterdamse Schaal’, een ordening van smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen, waarnaar al vaker door andere rechters in Nederland is verwezen bij de vaststelling en begroting van schade als hier aan de orde.
De verdachte is gelet op het voorgaande tot voldoening van het gehele gevorderde bedrag aan schadevergoeding gehouden zodat de vordering aldus zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
verklaartde verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigthet vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaaltdat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
OV-chipkaart.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.057,00 (tienduizend zevenenvijftig euro) bestaande uit € 57,00 (zevenenvijftig euro) aan materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeeltde verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legtaan de verdachte de verplichting
opom aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.057,00 (tienduizend zevenenvijftig euro) bestaande uit € 57,00 (zevenenvijftig euro) aan materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaaltde duur van de gijzeling op ten hoogste 85 (vijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaaltdat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaaltde aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 25 februari 2021.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Aldus gewezen door
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter,
mr. A.F. van Kooij en mr. P.S. Bakker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van W.F. Veenstra, griffier,
en op 10 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Zie onder meer [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , Posttraumatische stressstoornis en seksuele problemen na seksueel geweld. Prevalentie en behandeling, Gedragstherapie, Jaargang 47, nummer 4, december 2014, p. 256 e.v. alsmede de Slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen 2017–2021 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-1074532.pdf).