ECLI:NL:GHARL:2025:3546

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.355.293
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek tot verschoning door een raadsheer in strafzaken

Op 10 juni 2025 heeft de verschoningskamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een verzoek tot verschoning toegewezen, ingediend door mr. H.J.T. Biemond, raadsheer (plaatsvervanger) in dit hof. Het verzoek werd gedaan in het kader van verschillende strafzaken tegen drie verdachten, waarbij de raadsheer zich niet vrij achtte om de zaken te behandelen vanwege mogelijke vooringenomenheid. De procedure begon met een e-mail van 3 juni 2025, waarin verzoeker zijn bezorgdheid over zijn onpartijdigheid uiteenzette. De verschoningskamer oordeelde dat een mondelinge behandeling van het verzoek niet noodzakelijk was en dat het verzoek ontvankelijk was, aangezien de naam van de raadsheer aan de partijen bekend was gemaakt. De verschoningskamer concludeerde dat er objectief gerechtvaardigde vrees bestond voor vooringenomenheid, gezien de persoonlijke connectie van verzoeker met een getuige in de strafzaken. Op basis van artikel 517 van het Wetboek van Strafvordering werd het verzoek tot verschoning toegewezen, waarmee de raadsheer werd ontheven van zijn verplichtingen in deze zaken.

Uitspraak

Parketnummers: 21-004074-19, 21-004075-19, 21-004129-19, 21-004132-19 en
21-004133-19
Zaaksnummer: 200.355.293
Uitspraakdatum: 10 juni 2025
Beslissingvan de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken (hierna: verschoningskamer)
op het verzoek zich te mogen verschonen, gedaan door
mr. H.J.T. Biemond(hierna: verzoeker),
raadsheer (plaatsvervanger) in dit gerechtshof.

1.De procedure

Bij de strafkamer van dit hof zijn aanhangig de strafzaken tegen de verdachten [verdachte 1] (parketnummers 21-004074-19 en 21-004075-19), [verdachte 2] (parketnummer 21-004129-19) en [verdachte 3] (parketnummers 21-004132-19 en 21-004133-19).
Bij e-mail van 3 juni 2025 heeft verzoeker verzocht zich in deze procedure te mogen verschonen.
De verschoningskamer is van oordeel dat een mondelinge behandeling van het verschoningsverzoek niet noodzakelijk is.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

In het verschoningsprotocol van dit hof van 9 juni 2021 is vastgelegd in welke gevallen een verschoningsverzoek kan worden ingediend. In dat protocol is de volgende bepaling opgenomen:
Het gaat in dit protocol om die gevallen waarin de raadsheer (rechter), nadat zijn naam aan partijen bekend is gemaakt, ontdekt dat hij vanwege het bestaan van (de objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid niet vrij is de zaak te behandelen en een verschoningsverzoek indient. Een raadsheer (rechter) kan verschoning van de (verdere) behandeling en beslissing van een concrete zaak verzoeken als er hem betreffende feiten of omstandigheden zijn waardoor zijn rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit protocol ziet niet op het geval dat de raadsheer (rechter) de zaak vanwege dergelijke feiten en omstandigheden niet kan behandelen, maar waarin nog geen verplichting bestaat tot het indienen van een verschoningsverzoek, omdat de naam van de rechter nog niet, aan partijen bekend is gemaakt.
Uit de stukken blijkt dat op 3 juni 2025 namens de voorzitter van de strafkamer van het hof aan partijen is bericht dat één van de raadsheren niet vrij staat de zaak te behandelen en dat deze zich om die reden wil verschonen. De zitting voor genoemde strafzaken stond gepland op 4 juni 2025. De namen van de verschillende raadsheren die op deze terechtzitting zitting hebben vormen voor het publiek toegankelijke informatie.
De verschoningskamer is van oordeel dat, gelet op het namens de voorzitter verstuurde bericht en de toegankelijke informatie van de namen van de (overige) raadsheren, de naam van verzoeker aan de partijen genoegzaam bekend is geworden. Het verzoek tot verschoning kan worden ontvangen.
Het hof acht het verzoek tijdig gedaan en ook overigens ontvankelijk.

3.Beoordeling van het verschoningsverzoek

Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd. Verzoeker bleek bij de voorbereiding van genoemde strafzaken dat een van de getuigen gehoord in die zaken bevriend is met een vriendin van verzoeker en dat hij met deze getuige op maandag 2 juni 2025 samen in een auto heeft gezeten. Verzoeker concludeert dat deze getuige onderdeel is van zijn netwerk, met als mogelijk gevolg dat bij partijen de objectief gerechtvaardigde vrees zou kunnen bestaan dat de rechterlijke onpartijdigheid mogelijk schade zou kunnen lijden.
De verschoningskamer overweegt het volgende. Op grond van artikel 517 van het Wetboek van Strafvordering kan elk van de rechters die een zaak behandelen, verzoeken zich te mogen verschonen op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Vooropgesteld wordt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.4
Op grond van hetgeen door verzoeker is aangevoerd is naar het oordeel van de verschoningskamer ten aanzien van partijen de vrees dat verzoeker jegens een partij een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd. Er is dan ook sprake van een gerechtvaardigde grond voor het verschoningsverzoek, zodat het verzoek zal worden toegewezen.
BESLISSING
Het hof:
Wijst het door mr. Biemond gedane verzoek tot verschoning toe.
Aldus gewezen door
mr. M. Keppels, voorzitter,
mrs. M.L. van der Bel en mr. M.G.J.M. van Kempen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier,
en op 10 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.