ECLI:NL:GHARL:2025:3572

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
21-000415-25
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met voorwaardelijk opzet en verwerping van noodweer(exces) verweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag, waarbij hij op 17 juli 2023 in [plaats] [slachtoffer] meermalen heeft geslagen en geschopt. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege. De advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van 30 maanden geëist. Het hof heeft de veroordeling van de rechtbank bevestigd, maar de gevangenisstraf vastgesteld op 24 maanden, met terbeschikkingstelling. De verdachte had aangevoerd dat hij zich in een noodweersituatie bevond, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte met opzet geweld had gebruikt, wat leidde tot ernstige verwondingen bij het slachtoffer, waaronder een schedelbreuk. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot een bedrag van € 12.974,80, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000415-25
Uitspraak d.d.: 11 juni 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 28 januari 2025 met parketnummer 18-179144-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [adres] ,
thans verblijvende in P.I. [locatie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, en tot oplegging van de ongemaximeerde maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Ook heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 5.474,82 aan materiële schade en een bedrag van € 7.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J.E. Kallen, en de advocaat van de benadeelde partij, mr. B.P.J. Heinrici, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte ten aanzien van hetgeen hem primair ten laste is gelegd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. Ook heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 9.474,82, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en voor het overige afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na nadere omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 17 juli 2023 te [plaats] , [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] meermalen heeft geslagen/gestompt in het gezicht, althans op het hoofd en/of op het lichaam en/of voornoemde [slachtoffer] meermalen met kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij, op of omstreeks 17 juli 2023 te [plaats] , [gemeente] aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk, gehoorschade en/of gekneusde ribben en/of arm, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] meermalen te slaan/stompen in het gezicht, althans op het hoofd en/of op het lichaam en/of voornoemde [slachtoffer] meermalen met kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd te schoppen;
meer subsidiair
hij, op of omstreeks 17 juli 2023 te [plaats] , [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer] meermalen heeft geslagen/gestompt in het gezicht, althans op het hoofd en/of op het lichaam en/of voornoemde [slachtoffer] meermalen met kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte wordt primair – kort gezegd – verweten dat hij gepoogd heeft aangever [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting van het hof is door de verdediging aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van poging tot doodslag. Daartoe is aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van aangever. Van vol opzet is geen sprake, het is nooit verdachtes bedoeling geweest [slachtoffer] van het leven te beroven. Ook is van voorwaardelijk opzet op de dood geen sprake. Allereerst is van het grootste deel van de schoppen en slagen die verdachte heeft uitgedeeld niet duidelijk waar die terecht gekomen zijn. Wel is goed te zien dat verdachte met kracht tegen het hoofd van aangever schopt en slaat. Hij droeg echter sneakers, die licht van gewicht zijn. Het is onduidelijk of de schedelbreuk van aangever is ontstaan door de geweldshandelingen of wellicht doordat aangever op de grond is gevallen. Het causale verband tussen het door verdachte toegepaste geweld en die schedelbreuk staat dus niet vast. Daarbij blijkt uit de wetenschap dat het hoofd meer aankan dan men denkt. Uit recente jurisprudentie volgt dat vaak onterecht wordt aangenomen dat schoppen tegen het hoofd naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op de dood oplevert.
Het hof komt tot een ander oordeel.
Aan de hand van het onderzoek ter terechtzitting, het dossier en de onderstaande bewijsmiddelen, bevattende onder meer redengevende feiten en omstandigheden, zet het hof zijn overwegingen uiteen.
Bewijsmiddelen
In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0100-2023188794, gesloten en getekend op 28 juli 2023 door [verbalisant] , [functie] bij de Eenheid Noord-Nederland.
1. Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 14 januari 2025 van de meervoudige kamer in de rechtbank Noord-Nederland, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van verdachte:
Het klopt dat ik op 17 juli 2023 in [plaats] aangever heb geslagen en geschopt.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 18 van het proces-verbaal) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van [slachtoffer] :
Op maandag 17 juli 2023, omstreeks 17:40 uur, liet ik mijn hond uit aan de overkant
van mijn wooncomplex. Toen ik terug liep kwam ik bij de hoofdingang [verdachte] tegen. Hij kwam vanuit het [straat] lopen. Ik hoorde dat hij met twee andere mannen over mij aan het praten was. Dit waren [getuige 1] en [getuige 2] . Wij, de buurtbewoners en ik, zouden onjuiste beschuldigingen richting hem doen. Hierop vroeg ik [verdachte] wat er aan de hand was. [verdachte] reageerde direct erg dreigend. Ik zag dat hij erg grote ogen had en dat er speeksel uit zijn mond kwam. Ik rook dat er een sterke geur van [verdachte] af kwam. Ik zag dat [verdachte] op ongeveer vijf centimeter van mij af kwam staan. Ik zag [verdachte] een slaande beweging met zijn rechtervuist richting mijn gezicht maakte. Volgens mij heb ik mij toen proberen af te weren. Vanaf dat moment weet ik helemaal niets meer. Het volgende letsel heb ik door dit incident opgelopen:
- Gekneusde ribben aan de rechterzijde.
- Rechterarm gekneusd.
- Bulten in mijn nek en achterhoofd.
- Dikke bult boven mijn linkeroog.
- Schaafplekken aan mijn rechterkant van mijn gezicht.
- Pijnlijke kaak.
- Slechthorend aan het linkeroor.
- Schedelbreuk aan de linkerzijde.
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 18 juli 2023, opgenomen op pagina 24 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Medische informatie betreffende:
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
A. Uitwendig waargenomen letsel: welke delen letsel/kneuzing: gezicht/hoofd links en
Ribben.
D. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 17/07/2023.
E. Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel, etc.): schedelbreuk links.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage op pagina 32 van het proces-verbaal) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van [getuige 3] :
Vandaag zijnde maandag 17 juli 2023 kort voor 17.00 uur was ik in [plaats] .
zag ik een tweetal mannen staan bij een flat tegenover de [supermarkt] . Ik zag dat beide mannen aan het bekvechten waren. Ik zag dat een van de mannen een getinte man was en de ander was blank. Ik kon niet horen waar de ruzie over ging, ik stond namelijk aan de anders kant van
de weg. Ik hoorde dat beide mannen hard tegen elkaar schreeuwden. Ik zag dat die blanke man wegliep. Ik hoorde dat die donkere man iets tegen die blanke man riep, ik weet niet wat hij riep. Ik zag dat die blanke terugliep naar die donkere man. Die blanke man had iets in zijn handen maar ik kon niet zien wat hij vasthad, dat legde hij op de grond. (…)
Ik zag die donkere man helemaal agressief werd en vervolgens zag ik dat die donkere man de blanke man sloeg. En goed ook. Ik zag dat die donkere man de blanke man tegen zijn hoofd sloeg, dat was heel erg hard. Hij kreeg nog twee klappen van die donkere man tegen zijn hoofd. Hij tuimelde op zijn benen. Ik zag dat die blanke man tgv die klap op de grond terecht kwam. Op de grond bleef de getinte man die blanke man doorslaan en ook trappen. Volgens mij trapte hij de blanke man in zijn buik. Later trapte hij hem ook in het gezicht, ik heb gezien dat hij minimaal 3 a 4 keer in het gezicht is geschopt.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage op pagina 35 e.v. van het proces-verbaal) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van [getuige 4] :
Ik stond buiten nabij de ingang van de supermarkt.
Toen ik daar stond hoorde ik allemaal geschreeuw. Ik keek in de richting waar het
geschreeuw vandaan kwam. Ik zag dat er twee mannen stonden voor de ingang van de
[flat] . Ik ken beide mannen niet. Ik zag dat de mannen er als volgt
uit zagen:
De eerste man was een getinte man welke in een lichtgrijze voetbaltrainingspak liep.
Ik zag dat de andere man blank was en dat hij een klein hondje voor zijn borst vast
hield. Deze blanke man was iets langer dan de donkere man. Ik kon niet precies horen
waar het geschreeuw over ging.
Op enig moment zag ik dat de donkere man een soort van gevechtshouding aannam en zijn
rechtervuist balde. Ik zag vervolgens dat de blanke man zijn hondje op de grond
zette. Ik zag dat nadat hij dit had gedaan weer overeind kwam. Toen de man weer recht
op stond zag ik dat de donkere man met zijn rechter vuist de blanke man vol in zijn
gezicht sloeg. Ik zag dat de man overeind bleef staan en begon te schreeuwen tegen de
donkere man. Ik hoorde dat dat hij riep "blijf op afstand, ga weg, blijf van mij af"
of woorden van gelijke strekking.
Ik zag dat de donkere man nogmaals met zijn gebalde vuist uithaalde tegen het hoofd
van de blanke man. De donkere man schold ook tegen de blanke man. Wat hij zei weet ik
niet meer precies. Ik zag dat de blanke man zich probeerde te verdedigen maar dat
lukte niet. Ik zag dat de blanke man hard werd geraakt tegen het hoofd. Ik zag dat de
blanke man door deze aanval op de grond viel.
Ik hoorde de blanke man telkens roepen dat de donkere man weg moest gaan en van hem
af moest blijven. De donkere man bleef maar schelden en vloeken tegen de blanke man.
Wat er allemaal precies is gezegd weet ik niet meer precies. Ik zag dat de donkere man hierna, toen de blanke man op de grond lag, meermaals met zijn gebalde rechtervuist sloeg op het hoofd en lichaam van de blanke man. Ook zag ik dat de donkere man de blanke man in zijn gezicht schopte met zijn rechter voet. Dit was echt niet normaal wat die donkere man allemaal deed. Hij was helemaal wild.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage op pagina 35 e.v. van het proces-verbaal) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van [getuige 5]:
Ik zag die blanke man aankomen lopen, ik zag later pas die donkere man.
Ik zag dat die gekleurde man begon met slaan. Ik zag namelijk dat hij volle molenwieken met de vuisten de blanke man sloeg op het hoofd. Dat was erg hard. Die blanke man kon de eerste klappen afweren maar werd toen toch geraakt. Hij werd volgens mij geslagen links op zijn hoofd of hals. De blanke man zakte in elkaar en kwam op de grond te liggen.
Toen ging de gekleurde man schoppend verder. Ik zag dat hij de blanke man die op de
grond was schopte in zijn ribbenkast, rechts. En hij schopte de blanke man vol tegen zijn hoofd.
V=Hoe heeft die donkere man de blanke man geschopt en geslagen?
A=In ieder geval 1 keer met de vuist en 4 keer geschopt. Het meeste wat mij kwetste dat de donkere man zoveel agressie vertoonde terwijl het slachtoffer nog op de grond lag.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 27 van het proces-verbaal), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als relaas van verbalisant [getuige 6]:
Bestand ca2clfb0-f7f5-4d8c-ba71-8997935ddd5O.MP4. (Het hof begrijpt: het lange filmbestand)
De bewakingsbeelden zijn afkomstig van de supermarkt [supermarkt] te [plaats] . Op het voetpad zijn twee personen te zien waarvan één blank, hierna te noemen als slachtoffer, en één donkergetint, hierna te noemen als verdachte. De verdachte loopt voorop en het slachtoffer loopt erachter aan. Op een gegeven moment draait de verdachte om en loopt op het slachtoffer af en maakt meerdere slaande bewegingen in de richting van het hoofd van het slachtoffer. Het slachtoffer weert zich af en maakt ook slaande beweging terug. Het slachtoffer wordt meerdere malen geraakt aan zijn hoofd. Het slachtoffer valt op de grond en verdwijnt uit zicht omdat een geparkeerde auto het zicht belemmert. De bovenzijde van de verdachte is wel te zien op beeld. De verdachte maakt meerdere slaande bewegingen, met beide handen, in de richting van het slachtoffer. De slaande bewegingen zijn bewust, met kracht en gericht op het slachtoffer. Enkele seconden later maakt de verdachte een trappende beweging in de richting van het slachtoffer. De trappende beweging is bewust, met kracht en gericht op het slachtoffer. Hierna volgen meerdere slaande en trappende bewegingen door de verdachte in de richting van het slachtoffer.
Bestand 571eeb60-cf5a-4ebd-bc4d-6fe72608cl78.MP4. (
Het hof begrijpt: het korte filmbestand)
Deze beelden zijn afkomstig van een omstander en is gemaakt met een mobiele telefoon. In dit filmpje is voornoemd slachtoffer en voornoemde verdachte te zien. Het slachtoffer ligt op de grond. De verdachte maakt een slaande beweging in de richting van het slachtoffer. Het slachtoffer wordt geraakt op zijn hoofd. De slaande beweging is bewust, met kracht en gericht op het slachtoffer. Het slachtoffer weert zijn hoofd af met beide handen. De verdachte loopt weg van het slachtoffer en keert terug naar het slachtoffer. De verdachte maakt een trappende beweging in de richting van het slachtoffer. Het slachtoffer wordt geraakt op zijn hoofd. De trappende beweging is bewust, met kracht en gericht op het slachtoffer.
8.
De eigen waarneming van het gerechtshof,waargenomen ter terechtzitting van het hof d.d. 28 mei 2025, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

De voorzitter deelt mede:

We gaan de filmpjes bekijken. We beginnen bij het lange filmpje en spelen dit vertraagd (op halve snelheid) af. Ik zal vertellen wat het hof ziet. We zien dat u, verdachte, zichtbaar bent, ongeveer anderhalve meter van de hoek van de gevel, de ingang op de hoek van de flat. (…) U loopt vanaf de gevel. Dan komt [slachtoffer] ook in beeld. Hij loopt in dezelfde richting. Hij heeft zichtbaar voor zijn lichaam, zijn buik, iets wits: dat blijkt later het door hem gedragen hondje te zijn. Dan draait u, verdachte, zich om en maakt u een beweging naar achteren. [slachtoffer] wijkt daarop ook naar achteren. [slachtoffer] bukt en zet iets op de grond, het hondje, en krijgt dan een slag van u. De armen van [slachtoffer] zijn bij uw hoofd en schouders bewegend zichtbaar, alsof hij u op afstand wil houden. U draait om [slachtoffer] heen. U raakt in worsteling met elkaar. U slaat hem. Tweemaal, driemaal, viermaal, vijfmaal, zesmaal, negenmaal, tienmaal, elfmaal. [slachtoffer] gaat naar de grond. Dan geeft u een schop. [slachtoffer] is nu niet meer zichtbaar, er staat een auto in beeld. Dan volgt de tweede schop, dat lijkt een harde schop te zijn. Ik zie uw rechterbeen naar achteren bewegen en vervolgens snel naar voren. Dat gebeurt achter de auto. We zien [slachtoffer] niet liggen achter de auto. Dan is er wat geworstel te zien. We zien ledematen van [slachtoffer] . Dan is er nog een slag van u. U loopt weer om [slachtoffer] heen. Dan volgt er weer een schop en een stomp rechts. Vervolgens komen er omstanders bij en volgt er weer een schop, ook weer met het been naar achteren. Dat lijkt snel te gaan en met kracht. U geeft daar een heel harde schop in de richting van degene op de grond, [slachtoffer] . (…) We gaan verder met de beelden. U heeft een schop gegeven die een hele harde schop lijkt. Er zijn nog meer omstanders. U buigt vervolgens naar voren. Er zijn vier omstanders bij betrokken, die proberen u weg te geleiden. [slachtoffer] is niet meer zichtbaar. (…)
We gaan naar een ander beeld kijken. Een korter filmbestand. Hier boven in beeld is zichtbaar de hoek met de ingang van het appartementencomplex: De [flat] . (…) Voor die ingang ligt [slachtoffer] op de grond. Zichtbaar is dat u de op de grond liggende [slachtoffer] achterop het hoofd, in de nek, met uw vuist een stomp geeft. Vervolgens haalt u met uw been uit. U lijkt wel een aanloop richting [slachtoffer] te nemen. U neemt een stap en haalt dan snel en gericht met uw andere been uit. U schopt dan vol in het gezicht van [slachtoffer] . Als u hem raakt dan veert [slachtoffer] liggend op de grond naar achteren en veert hij weer terug. Je kunt ook hier denken dat dat met veel kracht is geweest.
Bewijsoverweging
De verdediging heeft – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte geen opzet had op de dood van [slachtoffer] , ook niet in voorwaardelijke zin.
Het hof overweegt als volgt. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal eveneens van de feitelijke omstandigheden van het geval afhangen. Ook daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte veelvuldig met zijn vuist inslaat op [slachtoffer] . Dan, terwijl [slachtoffer] weerloos op de grond ligt, blijft verdachte inslaan maar ook schoppen op [slachtoffer] , met geschoeide voet. Verdachte geeft dan tenminste drie keer met kracht een schop. Op het eerste filmpje is niet zichtbaar waar die schoppen [slachtoffer] raken, maar op het tweede filmpje is te zien dat tenminste een van die schoppen [slachtoffer] vol in zijn gezicht raakt. Verdachte neemt een aanloop, maakt met zijn been eerst een beweging naar achter en schopt vervolgens met dat been [slachtoffer] met zoveel snelheid en kracht in zijn gezicht, dat het lichaam van [slachtoffer] van de grond opveert. Ook geeft verdachte [slachtoffer] met kracht met zijn vuist klappen in zowel zijn gezicht als zijn nek, wanneer [slachtoffer] al op de grond ligt.
Bij medisch onderzoek is vast komen te staan dat [slachtoffer] als gevolg van het door de verdachte uitgeoefende geweld ernstig letsel heeft opgelopen, namelijk een schedelbreuk, evenals kneuzingen in zijn gezicht, hoofd en ribben. Naast de videobeelden van het voorval die het hof ter terechtzitting in hoger beroep heeft bekeken, passen de uitkomsten van het medisch onderzoek goed bij de vaststelling dat de verdachte met veel kracht onder meer in het gelaat van [slachtoffer] heeft geschopt. In die zin vormt het letsel redengevend bewijs voor de kracht van het door verdachte toegepaste geweld. Hetgeen getuigen daarover verklaren ondersteunt evenzeer dat verdachte zeer fors geweld heeft toegepast door meerdere keren met kracht te schoppen tegen het hoofd, namelijk in het gelaat van [slachtoffer] .
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het hoofd minder kwetsbaar is dan in het algemeen wordt aangenomen.
Niet is komen vast te staan dat verdachte zogenoemd vol opzet op de dood heeft gehad toen hij geweld uitoefende op [slachtoffer] . Bij de beoordeling van de vraag of sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood heeft het hof gelet op de aard van de gedragingen en omstandigheden waaronder die werden verricht. Het hof kent betekenis toe aan de kracht en intensiteit van het door verdachte toegepaste meervoudige geweld. Het hof heeft hierboven al vastgesteld dat verdachte zeer fors en excessief geweld heeft toegepast op onder meer een aantal delen van het lichaam: het gezicht, hoofd en ook de nek. Het is een algemene ervaringsregel dat delen van het hoofd en de nek dusdanig kwetsbaar zijn, dat indien daarop ernstig geweld wordt uitgeoefend, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft. Die situatie doet zich hier voor. Het hof is van oordeel dat de gedragingen van verdachte – het met geschoeide voet met zeer forse kracht en gericht in het gezicht en derhalve tegen het hoofd schoppen en het veelvuldig met kracht met zijn vuisten in de nek en het gezicht en op het hoofd slaan, terwijl [slachtoffer] daarbij op een gegeven moment weerloos op de grond lag – getuigen van dusdanig fors geweld tegen die op zich kwetsbare delen van het lichaam dat buiten enige twijfel de aanmerkelijke kans bestond dat letsel zou worden toegebracht dat tot de dood zou leiden. Door zo gewelddadig te handelen als verdachte heeft gedaan heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] ook bewust aanvaard, in ieder geval heeft hij de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bewust op de koop toegenomen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij, op
of omstreeks17 juli 2023 te [plaats] ,
[gemeente]ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] meermalen heeft geslagen/gestompt in het gezicht
, althans op het hoofden
/ofop het lichaam en
/ofvoornoemde [slachtoffer] meermalen met kracht in het gezicht,
althansen tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet strafbaar is, omdat hem een beroep op noodweerexces toekomt. Daartoe is aangevoerd dat verdachte met [getuige 2] en [getuige 1] stond te praten en vervolgens [slachtoffer] zich in het gesprek mengde, waarop ruzie ontstond. [slachtoffer] deelde als eerste een klap uit, verdachte reageerde daarop. Ook [getuige 2] verklaart dat over en weer geduwd en getrokken werd. Dat [slachtoffer] als eerste sloeg blijkt ook uit het feit dat het linkeroog van verdachte verkleuringen had en bloeddoorlopen was. Dat werd ook door verbalisanten vastgesteld. Ook het feit dat op één van de filmpjes te horen is dat verdachte dingen roept, zoals: “Hoe durf je mij kanker te slaan, “Hoe durf je mij aan te raken en “Wat raak je mij aan”, ondersteunt dat [slachtoffer] als eerste geslagen heeft. Op dat moment was dus sprake van een noodweersituatie. Verdachte wilde zich onttrekken aan die situatie. Hij probeerde weg te lopen en nam afstand, maar [slachtoffer] liep achter hem aan in stevig tempo. Verdachte had het gevoel dat [slachtoffer] door wilde gaan en hem nogmaals wilde aanvallen. Er was op dat moment nog steeds sprake van een noodweersituatie; er deed zich op dat moment een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding voor waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Aan het subsidiariteitvereiste is voldaan; verdachte heeft zich geprobeerd te onttrekken door weg te lopen. Dat vindt bevestiging in de camerabeelden. De verdediging was vervolgens echter niet proportioneel. Verdachte werd overvallen door hevige emoties. Hij was bang voor [slachtoffer] en voelde angst, woede en radeloosheid. Die hevige gemoedstoestand is ontstaan door de wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer] . Verdachte dient van alle rechtsvervolging te worden ontslagen.
Noodweer(exces)
In verband met het beroep van verdachte op noodweerexces moet allereerst aannemelijk worden dat er voor verdachte op enig moment sprake was van een noodweersituatie. Voor het aannemen van een noodweersituatie is - kort samengevat - noodzakelijk dat aannemelijk wordt dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding jegens het lijf, van verdachte, waartegen verdachte zich moest verdedigen.
Het hof zal in het kader van de beoordeling van het verweer eerst de feiten vaststellen. Dat doet het hof op grond van de inhoud van het dossier waaronder de bewijsmiddelen en het verhandelde ter zitting
Verdachte stond te praten met de hem bekende [getuige 2] en [getuige 1] bij de ingang van de flat waar verdachte en aangever wonen. Aangever [slachtoffer] , die zijn hond had uitgelaten, kwam aanlopen waarna al snel een verbale ruzie tussen verdachte en [slachtoffer] ontstond. Getuige [getuige 2] verklaart daarover dat zij vrij snel woorden kregen. Getuigen [getuige 3] en [getuige 4] bevestigen de verbale ruzie tussen beiden terwijl zij verdachte en [slachtoffer] bij de ingang van de flat waarnemen. Het hof stelt voorts vast dat verdachte en [slachtoffer] , nadat zij zich eerst even van elkaar verwijderden, een paar meter verderop van de ingang van de flat met elkaar in gevecht zijn geraakt. [getuige 2] verklaart daarover dat ze vrij snel aan elkaar aan het duwen en trekken waren en dat [slachtoffer] kort daarna op de grond lag. Dat was een paar meter verderop, aldus [getuige 2] . Het hof stelt aan de hand van de camerabeelden en getuigenverklaringen vast dat verdachte [slachtoffer] als eerste op het hoofd slaat. Zichtbaar is dat verdachte zich omdraait richting de achter hem lopende [slachtoffer] waarna verdachte [slachtoffer] slaat. Verdachte en [slachtoffer] raken in gevecht waarbij [slachtoffer] aanvankelijk afwerende gebaren maakt. [slachtoffer] komt - terwijl verdachte [slachtoffer] schopt en slaat - te vallen. Verdachte slaat en schopt [slachtoffer] meermalen, ook wanneer [slachtoffer] op de grond is komen te liggen.
Het hof overweegt als volgt. Het hof realiseert zich dat de gewelddadige gebeurtenis voor getuigen op een onverwacht moment plaatsvond en snel moet zijn geëscaleerd nadat eerst sprake was van geschreeuw. Dat maakt dat verklaringen over waarnemingen met behoedzaamheid gelezen moeten worden. In dit geval zijn ook camerabeelden beschikbaar waarop voor het grootste deel zichtbaar is wat zich heeft afgespeeld tussen verdachte en [slachtoffer] in de directe omgeving van de ingang van de flat. Dat maakt dat het hof zelf kan waarnemen wat zich heeft afgespeeld tussen beiden. Op die wijze kunnen ook de verklaringen van aangever, verdachte en getuigen worden getoetst.
Vanaf het moment dat [slachtoffer] op camerabeelden zichtbaar achter verdachte loopt en zijn hondje op de grond zet is te zien wat er zich voordoet. Verdachte en [slachtoffer] lopen - samengevat - dezelfde kant uit, terwijl [slachtoffer] een hondje in zijn armen draagt. Verdachte draait zich om en maakt een beweging naar achter. [slachtoffer] wijkt naar achter, zet zijn hondje op de grond en krijgt meteen een klap van verdachte.
Wat zich daarvoor bij de portiek van de flat heeft voorgedaan is op de beelden niet zichtbaar, maar blijkt uit de verklaringen van verschillende getuigen. Alle getuigen verklaren over een discussie voor de flat tussen verdachte en aangever.
De verdediging stelt dat aangever [slachtoffer] als eerste een klap aan verdachte heeft uitgedeeld. Verdachte heeft daarover bij het hof verklaard dat die klap bij de ingang in de nis werd gegeven buiten het zicht van de camera. Het hof volgt verdachte niet in zijn verweer. Het hof acht de door verdachte beweerde gang van zaken niet aannemelijk geworden. Het hof heeft goed gekeken naar de inhoud van het dossier en wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd. Het hof stelt vast dat de door verdachte gestelde eerste klap geen enkele ondersteuning vindt in de inhoud van het dossier. Aangever verklaart dat verdachte hem als eerste sloeg. Geen enkele getuige verklaart dat aangever verdachte heeft geslagen. Ook [getuige 2] en [getuige 1] hebben dat niet waargenomen. Getuige [getuige 2] verklaart niet over de door verdachte gestelde eerste klap door [slachtoffer] terwijl [getuige 2] daar toch bij moet hebben gestaan al pratend met verdachte bij de ingang van de flat. Het ligt derhalve in de rede dat [getuige 2] het door verdachte gestelde geweld van [slachtoffer] tegen verdachte zou moeten hebben gezien. [getuige 2] kan die klap desgevraagd bij de rechter-commissaris niet bevestigen. [getuige 1] weet zich niets meer te herinneren. Hetgeen [getuige 2] verklaart past wel weer bij de gang van zaken zoals getuigen [getuige 3] en [getuige 4] die hebben waargenomen over eerst het verbale en daarna gewelddadige verloop van het treffen tussen aangever en verdachte waarbij beiden zich over enige afstand verplaatsten. Hetgeen [getuige 3] en [getuige 4] verklaren komt overeen met hetgeen op camerabeelden zichtbaar is.
De verdediging heeft aandacht gevraagd voor wat getuige [getuige 3] heeft verklaard over de aanvang van het geweld. Het hof heeft ook gezien wat getuige [getuige 3] hierover heeft verklaard en deze verklaring getoetst met hetgeen zichtbaar is op de camerabeelden. Getuige [getuige 3] verklaart: “Die blanke man had iets (het hof begrijpt: zijn hondje) in zijn handen maar ik kon niet zien wat hij vasthad, dat legde hij op de grond. Ik zag dat die blanke man die donkere man wilde slaan, maar dat lukte niet.” Dit moment is ook op de camerabeelden te zien en uit die beelden blijkt niet dat vanuit aangever geweldshandelingen zijn uitgegaan. Zichtbaar is dat verdachte aangever slaat als aangever zijn hondje op de grond heeft gezet. Aangevers armen zijn weliswaar daarna zichtbaar, maar die bewegingen duidt het hof als afwerende bewegingen jegens aangever die voortgaat met het geweld.
Het hof is van oordeel dat de gang van zaken zoals deze door de verdediging en de verdachte worden geschetst niet aannemelijk is geworden. Dat bij verdachte verkleuringen aan zijn oog zichtbaar waren maakt evenmin dat aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] als eerste verdachte een klap heeft gegeven. Het hof kan niet vaststellen wanneer die verkleuringen zijn ontstaan. Deze zouden bovendien evenzeer kunnen passen bij de op de beelden zichtbare afwerende gebaren van [slachtoffer] , waarbij hij verdachte bij zijn oog kan hebben geraakt.
Bij dit alles komt dat het is opgevallen dat verdachte niet consistent is in het hetgeen hij ter terechtzitting van het hof verklaart. Hij verklaart bovendien pas in hoger beroep voor het eerst dat hij
in een nis in de portiekvan de flat stond te praten toen aangever hem een klap gaf. Die klap was - aldus verdachte ter terechtzitting - niet zichtbaar op de camerabeelden, omdat deze in die nis plaatsvond. Ter terechtzitting van het hof verklaart verdachte over de eerste klap in eerste instantie dat aangever het hondje neerzette, waarop aangever hem een klap gaf. Vervolgens verklaart hij niet te weten of aangever het hondje vasthad en daarna zegt hij niets over het hondje te hebben gezegd. Geconfronteerd met zijn eigen woorden en hetgeen op de beelden zichtbaar is verklaart verdachte dat aangever het hondje dan na de uitgedeelde klap weer moet hebben opgepakt. Het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte hetgeen zich heeft voorgedaan meer achteraf lijkt in te vullen dan dat hij over de feitelijke toedracht verklaart.
Het hof acht ook de inhoud van de woorden van verdachte die verdachte tegen [slachtoffer] schreeuwt geen aanleiding de door verdachte gestelde eerste aanval van [slachtoffer] aannemelijk te achten. Niet in discussie is dat die woorden door verdachte pas worden geschreeuwd als hij zijn laatste trappen uitdeelt, derhalve aan het einde van het door hem uitgeoefende geweld, waarbij duidelijk is dat verdachte volledig door het lint gaat. Dat is dus nadat [slachtoffer] afwerende bewegingen heeft gemaakt, waarbij hij verdachte kan hebben aangeraakt. Uit de woorden van verdachte kan dus niet worden afgeleid over welke aanraking hij spreekt en op welk moment die plaatsvond. Verdachtes - soms onsamenhangende uitleg - over het gedrag van hemzelf en dat van [slachtoffer] , maakt niet dat die woorden maken dat aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] als eerste heeft geslagen. Het hof houdt er gezien de inhoud van de gedragskundige rapportage er in dit verband ook rekening mee dat verdachte de situatie op 17 juli 2023 in zijn treffen met aangever anders heeft beleefd dan de werkelijkheid was. In het multidisciplinaire rapport wordt ingegaan op de problematiek waarmee verdachte behept is. Samengevat zou sprake zijn van ernstige problematiek waarbij bij verdachte achterdocht, prikkelbaarheid en waanachtige overtuigingen worden gediagnosticeerd. Ook ten aanzien van aangever heeft verdachte overwaardige overtuigingen met paranoïde aspecten, aldus de deskundigen. Nu verdachte de werkelijkheid – hoe dan ook – heeft benaderd vanuit eigen perspectief houdt het hof rekening met een beleving van de werkelijkheid die niet overeenkomt met hetgeen zich daadwerkelijk heeft afgespeeld.
Wat daar ook van zij, het hof is van oordeel dat de door de verdediging en verdachte gestelde toedracht in het geheel niet aannemelijk is geworden. Het is verdachte geweest die de aangever [slachtoffer] heeft aangevallen. Van een noodweersituatie voor verdachte is op geen enkel moment sprake is geweest. Vanuit [slachtoffer] heeft zich evenmin een dreiging voorgedaan; het is verdachte geweest die voortdurend langdurig gewelddadig naar [slachtoffer] is geweest terwijl [slachtoffer] alleen afwerende gebaren heeft gemaakt. Het hof verwerpt het verweer.
Het verweer dat verdachte in zijn verdediging als gevolg van emoties te ver is gegaan behoeft gelet op de vaststelling dat een (dreigende) aanval op verdachte en derhalve een noodweer situatie zich niet heeft voorgedaan, geen bespreking meer.
Toerekening
In het kader van de feiten in deze strafzaak is door [GZ-psycholoog] , [psychiater] en [psychiater in opleiding] , onderzoek verricht naar de geestvermogens van verdachte. De deskundigen concluderen – kort samengevat – dat sprake is van een hieronder nader te noemen stoornis die heeft doorgewerkt ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. De deskundigen concluderen tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid. Het hof verenigt zich met die conclusies en neemt deze over, zoals het hof hierna nog nader zal toelichten. Het hof komt op grond van die conclusies tot het oordeel dat het feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Dat betekent dat het hof van oordeel is dat verdachte een strafbare dader is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en tot oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, het advies van Reclassering Nederland van 8 mei 2024 en de pro Justitia-rapportages van het Pieter Baan Centrum van aanvankelijk 1 mei 2024 maar na voortgezet onderzoek afgesloten op 13 januari 2025.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte had een woordenwisseling met aangever [slachtoffer] die bij hem in het appartementencomplex woonde en heeft vervolgens explosief en excessief geweld op hem toegepast. Duidelijk is geworden uit getuigenverklaringen en processen-verbaal van bevindingen dat in het appartementencomplex al sprake was van overlast door verdachte, de politie had verdachte voordat het bewezenverklaarde feit plaatsvond vanwege de ingeschatte zorgelijke situatie rondom het gedrag van verdachte bij OGGZ als te bespreken persoon aangemeld. Duidelijk is ook geworden dat de aanvankelijke conversatie bij de ingang van het appartementencomplex samenhing met deze problematiek rondom het gedrag van verdachte. Die conversatie is door het explosieve gedrag van verdachte al snel geëscaleerd. Verdachte heeft aangever meermalen tegen het hoofd en lichaam geslagen en geschopt en, terwijl aangever weerloos op straat lag, meermalen met kracht in het gezicht geschopt. Als gevolg van het handelen van verdachte heeft aangever onder meer een schedelbreuk en gekneusde ribben opgelopen. Aangever heeft tot op heden last van angstklachten, depressieve gedachten en hypervigilantie. Daarnaast is aangever uit angst verhuisd. Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Het geweld van verdachte heeft op aangever een enorme impact gehad. Het hof rekent dat verdachte aan. Zulke geweldsincidenten, zeker wanneer deze zijn gepleegd op klaarlichte dag in het openbaar en in het zicht van andere mensen, zorgen bovendien voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Uit de getuigenverklaringen volgt ook dat hier sprake van was. Het hof neemt dit verdachte kwalijk en rekent dit verdachte ook aan.
Persoon van verdachte
Naar aanleiding van een bevel tot observatie heeft het Pieter Baan Centrum op l mei 2024
een pro Justitia-rapportage uitgebracht, opgesteld door [GZ-psycholoog]
, [psychiater] en [psychiater in opleiding] . Op
verzoek van de verdediging hebben de rapporteurs hun onderzoek hervat en op 13 januari 2025 een afrondende rapportage uitgebracht waarin ook het medisch dossier vanuit verdachtes huisarts en het medisch dossier vanuit de penitentiaire inrichting zijn betrokken. Daarnaast hebben de rapporteurs verdachte opnieuw gesproken, zij het beperkt door een gebrek aan medewerking. De rapporteurs concluderen dat zij geen aanleiding zien tot aanpassing van de gegeven adviezen in de rapportage van 1 mei 2024. [GZ-psycholoog] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg de conclusies gehandhaafd.
Uit de rapportage van 1 mei 2024 volgt dat bij verdachte sprake is van intellectueel functioneren op zwakbegaafd niveau, middelenmisbruik en van zowel positieve als negatieve symptomen van een psychotische stoornis. De rapporteurs beschrijven dat verdachte de neiging heeft lange monologen te houden, die dan gepaard gaan met toenemende agitatie en een verlies van contact met de gesprekspartner. Ook geeft verdachte blijk van overwaardige overtuigingen met paranoïde, benadelings- en grootheidsideeën, die gezien worden als waanachtige overtuigingen. Ook ten aanzien van aangever heeft verdachte overwaardige overtuigingen met paranoïde aspecten. Zijn stemming is over het algemeen neerslachtig en onderliggend prikkelbaar, met een affect dat tijdens gesprekken voornamelijk naar boosheid neigt. De emotionele toestand van verdachte komt slechts zeer beperkt overeen met hetgeen hij vertelt, waarbij opvalt dat tekenen van angst of verdriet afwezig zijn. Prikkelbaarheid en een beperkte sociale wederkerigheid staan op de voorgrond. De rapporteurs benoemen dat tijdens de gesprekken opvalt dat verdachte een dwingende grondhouding heeft die met momenten neigt naar meer devaluerend, soms verwijtend en eenmalig zelfs vijandig. Tijdens de meeste gesprekken met betrokkene is er geen dreigende houding, maar afhankelijk van de gekozen onder werpen is er soms wel sprake van zichtbare agitatie, wat zich uit in luider praten, een commanderende toon en een dreigende lichaamshouding. De rapporteurs lichten toe dat verdachte lijdt aan een stoornis die gepaard gaat met achterdocht, psychotische overschrijdingen, een gebrek aan impulscontrole, een gebrek aan empathie, prikkelbaarheid en een beperkte sociale wederkerigheid en dat van deze stoornis ook sprake was ten tijde van het ten laste gelegde. De rapporteurs adviseren daarom het ten laste gelegde (in ieder geval) verminderd aan verdachte toe te rekenen.
Het hof kan zich met deze conclusie verenigen. Ook ter terechtzitting van het hof heeft verdachte zich geuit op een wijze die past bij de waarnemingen die de rapporteurs hebben beschreven; verdachte verheft zijn stem en reageert prikkelbaar, dwingend en geagiteerd op momenten dat hij kritisch wordt bevraagd. Het hof stelt vast dat het gewelddadig handelen van verdachte jegens aangever naadloos past in het beeld dat de rapporteurs van verdachte schetsen. Het is aannemelijk dat de door de rapporteurs vastgestelde stoornis ook aanwezig was tijdens de geweldsexplosie van verdachte richting [slachtoffer] , temeer nu de rapporteurs eveneens hebben vastgesteld dat verdachte ook richting [slachtoffer] overwaardige overtuigingen met paranoïde aspecten heeft. Het hof neemt de conclusies van de rapporteurs over en rekent het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toe.
Gevangenisstraf
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit. Het hof is van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf passend en geboden is. In strafmatigende zin zal het hof, net als de rechtbank en meer dan de advocaat-generaal, rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten aanzien van de feit. Het hof zal naast een gevangenisstraf, zoals hieronder wordt uitgelegd, ook de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen. Dit gegeven is ook betrokken in de afweging van de lengte van de gevangenisstraf. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Maatregel terbeschikkingstelling
Gelet op de hierboven genoemde pro Justitia-rapportage en de informatie over de persoon
van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het dossier, is het hof van oordeel
dat het noodzakelijk is dat verdachte een behandeling ondergaat om het gevaar voor herhaling te beperken. Om het gevaar voor recidive te kunnen beteugelen, om de problematiek van verdachte zoveel mogelijk te beperken en ter optimale bescherming van de maatschappij, is het hof van oordeel dat alleen kan worden volstaan met een maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Het hof stelt daarbij voorop dat aan de volgende wettelijke vereisten moet zijn voldaan, wil aan een verdachte op grond van de artikelen 37a en 37b Sr de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging kunnen worden opgelegd. In de eerste plaats dient bij de verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit sprake te zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het betreffende feit dient in de tweede plaats een misdrijf te betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel behoren tot een der misdrijven zoals specifiek in de wet (artikel 37a eerste lid, onder 2 Sr) vermeld. In de derde plaats dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Ten slotte kan een dergelijke maatregel enkel worden opgelegd nadat de strafrechter zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
Het gerechtshof zal hieronder concluderen dat aan de hierboven genoemde voorwaarden voor oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling is voldaan.
Het hof heeft aan de hand van het verdachte betreffende multidisciplinaire Pro Justitia rapport van l mei 2024, die is opgesteld door [GZ-psycholoog] , [psychiater] en [psychiater in opleiding] aangevuld en afgesloten op 13 januari 2025 ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit sprake was van een ziekelijke stoornis. Het bewezenverklaarde feit betreft een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld.
In de Pro Justitia rapporten schatten de rapporteurs het risico op recidive op het gebied van geweld in als hoog. Hoewel enige beschermende factoren zijn vastgesteld, worden deze overschaduwd door de aanwezige risicofactoren. Eerdere gewelddadige incidenten, instabiliteit in relaties en problemen met werk en middelengebruik dragen bij aan een verhoogd risico op toekomstig gewelddadig gedrag. Ook het gebrek aan zelfinzicht en negatieve opvattingen dragen hieraan bij. Tot slot dragen de verwachte blootstelling aan destabiliserende factoren, het verwachte gebrek aan persoonlijke steun en een hoog niveau van ervaren stress bij aan het hoge recidiverisico. Gelet op de beschreven stoornissen, de conclusie van verminderde toerekeningsvatbaarheid en het hoge recidive achten de rapporteurs een klinische behandeling noodzakelijk. Omdat verdachte als gevolg van zijn stoornis geen ziekte-inzicht heeft, zich niet bereid toont zich aan voorwaarden te houden en evenmin in staat wordt geacht zich te kunnen houden aan voorwaarden, achten de rapporteurs behandeling binnen een min of meer vrijwillig kader niet haalbaar. De rapporteurs adviseren daarom aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging op te leggen.
Uit het advies van Reclassering Nederland van 8 mei 2024 volgt dat zij behandeling van verdachte binnen het kader van de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden eveneens niet uitvoerbaar acht omdat het verdachte aan intrinsieke motivatie voor behandeling ontbreekt en de reclassering verdachte niet in staat acht zich aan voorwaarden te kunnen houden.
Op basis van de door de deskundigen vastgestelde stoornissen en de inschatting van het recidiverisico, overweegt het gerechtshof dat sprake is van een situatie waarin de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling eist. De stoornissen van verdachte zijn zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Het hof is van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen die verpleging eist.
Het hof acht alles afwegend het juridisch kader van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege het enige passende en noodzakelijke kader, waar zowel verdachte als de maatschappij baat bij zullen hebben.
Ongemaximeerde terbeschikkingstelling
De maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt door de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De duur van de maatregel terbeschikkingstelling is daarom niet gemaximeerd en kan een periode van vier jaren te boven gaan.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 13.120,02. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 9.474,82. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat van de benadeelde partij, mr. B.P.J. Heinrici, medegedeeld ten aanzien van de gevorderde reiskosten zich aan te sluiten bij het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de posten studievertraging, kledingschade en het eigen risico gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van de reis- en proceskosten heeft de verdediging aangevoerd dat deze dienen te worden gematigd tot een bedrag van € 25,74, omdat zij deels bestaan uit proceskosten die niet voor vergoeding in aanmerking komen en deels niet zijn aangetoond en dus onvoldoende zijn onderbouwd. Omtrent de gevorderde huishoudelijke hulp heeft de verdediging aangevoerd dat deze post bestaat uit verplaatste schade, omdat de broer van verdachte zijn huishoudelijke taken voor hem heeft verricht. Er is geen grondslag deze schade toe te wijzen. Tot slot heeft de verdediging verzocht de vordering tot immateriële schadevergoeding te matigen.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Het gevorderde bedrag bestaat uit:
  • Eigen risico, ad € 102,17.
  • Studievertraging, ad € 5.068,75.
  • Kledingschade, ad € 40,00.
  • Reis- en proceskosten, ad € 188,10.
  • Huishoudelijke hulp, ad € 221,00.
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade die ziet op de vergoeding van de kosten voor de kleding, het eigen risico en de studievertraging heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Dit deel van de vordering, dat overigens niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Reiskosten
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de reiskosten naar de rechtbank, ad € 145,20, geen rechtstreekse schade zijn in de zin van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten komen enkel voor vergoeding in aanmerking in het kader van een proceskostenveroordeling en in dat geval enkel wanneer de benadeelde alleen ter zitting verschijnt en alleen het woord voert. Nu benadeelde werd bijgestaan door een gemachtigde raadsman, niet alleen is verschenen en niet alleen het woord heeft gevoerd tijdens het onderzoek ter terechtzitting, komen deze reiskosten niet voor vergoeding in aanmerking. Dit betekent dat de vordering voor wat betreft de reiskosten voor een bedrag van € 145,20 moet worden afgewezen.
Ten aanzien van de overige reiskosten is het hof van oordeel de kosten van de reizen die verband houden met medische behandelingen voldoende onderbouwd zijn en zal dit deel van de vordering toewijzen.
Huishoudelijke hulp
De verdediging heeft de door de benadeelde partij gestelde materiële schade ter zake van huishoudelijke hulp inhoudelijk betwist en aan de hand van het arrest van de Hoge Raad van 5 augustus 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998, gesteld dat de huishoudelijke hulp waarvoor in dit geval een vergoeding wordt gevorderd niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Het hof overweegt als volgt. De Hoge Raad heeft in het door de verdediging aangehaalde arrest overwogen dat in geval van letselschade de kosten van huishoudelijke hulp door de aansprakelijke persoon aan de benadeelde moeten worden vergoed indien deze ten gevolge van het letsel niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Dit is niet anders indien die werkzaamheden in feite worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen.
De broer van de benadeelde partij is de eerste twee weken dagelijks bij aangever langs geweest om hem te helpen bij het huishouden. Het hof acht de noodzaak tot het maken van de kosten voor huishoudelijke hulp voor verdachte, die alleenstaand en hulpbehoevend was, gelet op de onderbouwing van de vordering op dit punt, mede aan de hand van de medische informatie, voldoende aannemelijk gemaakt. Dat de benadeelde partij geen professionele hulp heeft ingeschakeld maakt dat niet anders. Net als de benadeelde partij zoekt het hof aansluiting bij De Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp van De Letselschade Raad en acht het hof het gevraagde bedrag van € 221,- redelijk. Het hof zal dit bedrag toewijzen.
Immateriële schade
Indien er sprake is van lichamelijk letsel dat benadeelde heeft bekomen als gevolg van het bewezenverklaarde bestaat er ingevolge artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek een grondslag voor immateriële schadevergoeding. De hoogte van immateriële schade geschiedt naar billijkheid, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de mate waarin de benadeelde is getroffen, de aard en ernst van het letsel, de aard van de verweten gedraging en de aard van de aansprakelijkheid. Ten aanzien van lichamelijk letsel heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het met name gaat om de aard, de ernst en de duur van de pijn, het verdriet en de gederfde levensvreugde. Deze factoren, die als zodanig moeilijk waarneembaar en meetbaar zijn, moeten volgens de Hoge Raad worden afgeleid uit min of meer objectieve factoren en concrete aanwijzingen. Ook houdt het hof rekening met bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Door het forse geweld dat verdachte heeft toegepast, heeft hij een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van aangever, maar ook op zijn vertrouwen in mensen om hem heen en in de maatschappij. De benadeelde partij heeft aanzienlijk letsel opgelopen, waaronder een schedelbreuk en gekneusde ribben. Benadeelde heeft een periode niet kunnen werken. Ook ondervindt hij, zo blijkt uit de vordering benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring, tot op heden nog steeds de gevolgen van het bewezenverklaarde feit. Zo heeft hij nog steeds last van (onder meer) angstklachten, hypervigilantie, hoofdpijn en concentratieproblemen. Hij is verhuisd uit angst verdachte nogmaals tegen te komen.
Het hof overweegt dat genoegzaam is gebleken dat het lichamelijk letsel bij aangever ten gevolge van het bewezen verklaarde feit is ontstaan. Het hof acht, anders dan de rechtbank, het volledig gevorderde bedrag aan immateriële schade van € 7.500,- billijk en zal de vordering aldus in zijn geheel toewijzen.
Conclusie
Al met al is het hof van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van in totaal € 12.974,80. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Voor het overige deel van de vordering is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen. Het hof zal verdachte ook veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 12.974,80 (twaalfduizend negenhonderdvierenzeventig euro en tachtig cent) bestaande uit € 5.474,80 (vijfduizend vierhonderdvierenzeventig euro en tachtig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 12.974,80 (twaalfduizend negenhonderdvierenzeventig euro en tachtig cent) bestaande uit € 5.474,80 (vijfduizend vierhonderdvierenzeventig euro en tachtig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 99 (negenennegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 17 juli 2023.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en M.E. van der Werf, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier,
en op 11 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.