ECLI:NL:GHARL:2025:3586

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
21-002183-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belaging, vernieling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van belaging, vernieling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven. De feiten zijn gepleegd in de periode van 4 juni 2023 tot en met 3 november 2023, waarbij de verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een huisarts door ongewenste en bedreigende e-mails te sturen en haar op te zoeken op haar huisadres. Daarnaast heeft de verdachte op 7 oktober 2023 een ruit vernield die toebehoorde aan een andere huisarts en op 17 september 2023 heeft zij deze huisarts bedreigd met afbeeldingen van jihadisten. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de feiten in (sterk) verminderde mate aan de verdachte toegerekend, gezien haar psychische kwetsbaarheid. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 120 uren met een proeftijd van twee jaren en een meldplicht bij de reclassering. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, terwijl de vordering van de andere benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof heeft de omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, waaronder haar behandeling bij de GGZ en de positieve effecten van medicatie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002183-24
Uitspraak d.d.: 11 juni 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 2 mei 2024 met parketnummer 18-308251-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres 1]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 januari 2025 en 28 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende:
  • bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van drie jaren en een meldplicht bij de reclassering;
  • toewijzing van de vordering van de [benadeelde 1] , vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en
  • niet-ontvankelijkverklaring van de [benadeelde 2] .
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw, mr. B.M.J.C. van Lee, en de [benadeelde 2] naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De verdachte is door de politierechter veroordeeld voor alle tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De vordering van de [benadeelde 1] is geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2023 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De [benadeelde 2] is niet-ontvankelijk verklaard in de door hem ingediende vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.zij in of omstreeks de periode van 04 juni 2023 tot en met 03 november 2023 te [plaats 1] , [gemeente] , althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 2] (zijnde huisarts), door (telkens)
- ongewenst en/of hinderlijk en/of (be)dreigend die [benadeelde 2] meerdere emails toe te sturen en/of
- ongewenst en/of hinderlijk en/of (be)dreigend die [benadeelde 2] op het huis- en praktijkadres op te zoeken en/of in de (achter)tuin te sluipen/lopen

met het oogmerk die [benadeelde 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;

2.zij op of omstreeks 7 oktober 2023 te [plaats 1] , [gemeente] opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ruiten (van een schuifpui van het pand aan de [adres 2] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield en/of beschadigd;
3.zij op of omstreeks 17 september 2023 te [plaats 1] , [gemeente] [slachtoffer] (huisarts) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door in een email aan die [slachtoffer] een of meer afbeeldingen van jihadisten met geweer (en Arabische teksten) te sturen, althans een daad van dreigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.zij in de periode van 4 juni 2023 tot en met 3 november 2023 te [plaats 1] , [gemeente] , wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde 2] (zijnde huisarts), door telkens
- ongewenst en hinderlijk en bedreigend die [benadeelde 2] meerdere e-mails toe te sturen en
- ongewenst en hinderlijk en bedreigend die [benadeelde 2] op het huis- en praktijkadres op te zoeken en in de achtertuin te sluipen/lopen

met het oogmerk die [benadeelde 2] vrees aan te jagen;

2.zij op 7 oktober 2023 te [plaats 1] , [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk meer ruiten die geheel aan [benadeelde 1] toebehoren heeft vernield;
3.zij op 17 september 2023 te [plaats 1] , [gemeente] , [slachtoffer] (huisarts) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door in een e-mail aan die [slachtoffer] afbeeldingen van jihadisten met geweer en Arabische teksten te sturen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
belaging.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Ten tijde van de gedragingen verkeerde de verdachte in een psychose waardoor zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor haar gedragingen.
Oordeel van het hof
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de bewezenverklaarde gedragingen in strafrechtelijke zin aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Het hof stelt op basis van het dossier, waaronder het reclasseringsadvies van 6 januari 2025 en 7 maart 2025, vast dat de verdachte een psychisch kwetsbare vrouw is. Uit het dossier komt een psychotisch toestandsbeeld naar voren. Haar gedrag is onsamenhangend en verward. Dat heeft de politie ook geconstateerd tijdens het verhoor. De verdachte maakte op de verbalisanten een verwarde indruk, gebaseerd op de onnavolgbare antwoorden die ze geeft op vragen van de politie en omdat ze verklaart dat ze stemmen hoort.
De hypothese is dat de verdachte langere tijd in een psychose verkeerde, maar dat bij eerdere beoordelingsmomenten bij de GGZ niet is gebleken dat een crisisopname noodzakelijk was. Uit het reclasseringsrapport van 6 januari 2025 blijkt dat er op 2 januari 2025 contact is geweest met de GGZ. In november 2024 is zij voor het laatst gezien door een psychiater. Sinds de medicatieverhoging in december 2024 lijkt het met de verdachte beter te gaan. Volgens de behandelaar van verdachte doet het positieve effect van de medicatie vermoeden dat er sprake is van een psychiatrische stoornis. Er is nog geen afgeronde diagnostiek.
Het hof ziet in het dossier onvoldoende concrete aanwijzingen of aanknopingspunten die wijzen op het geheel ontbreken van ieder inzicht in het handelen bij de verdachte. Het verweer van de raadsvrouw wordt derhalve verworpen. Het hof ziet in het voorgaande wel aanleiding om de bewezenverklaarde feiten in (sterk) verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Het hof zal daar bij de strafoplegging rekening mee houden.
De verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Deze misdrijven waren gericht tegen twee huisartsen in [plaats 1] . De verdachte heeft gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht bij slachtoffers. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit van de huisartsenpraktijk. Vernieling is een ergerlijk feit dat voor schade en veel hinder zorgt.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte d.d. 24 april 2025, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden niet eerder onherroepelijk is veroordeeld. Artikel 63 Wetboek van Strafrecht is wel van toepassing, nu verdachte op 21 maart 2025 door de politierechter is veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete met bijzondere voorwaarden voor een (soortgelijk) feit dat na de onderhavige feiten heeft plaatsgevonden.
Het hof heeft de omstandigheden waaronder de onderhavige bewezenverklaarde feiten zijn begaan in aanmerking genomen en heeft daarbij rekening gehouden met de naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zoals hiervoor overwogen worden de feiten in (sterk) verminderde mate aan de verdachte toegerekend. Inmiddels is de verdachte onder behandeling bij GGZ en krijgt zij medicatie waar zij goed op reageert.
Gelet op de voornoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht het hof, alles afwegend, een taakstraf van 120 uren, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend. Daarbij zal het hof ook een meldplicht bij de reclassering op leggen.

Vordering van de [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.156,90, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.156,90, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof stelt vast dat de vordering die door [benadeelde 2] is ingediend hetzelfde is als de vordering van de [benadeelde 1] die het hof hiervoor heeft toegewezen. Door toewijzing van die vordering wordt de geleden schade al vergoed. Om die reden zal het hof de [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaring in de door hem ingediende vordering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 285, 285b en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
De verdachte meldt zich binnen een week na het ingaan van de proeftijdbij de Reclassering Nederland aan de [adres 3] te [plaats 2] . De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Met de behandelaar van de GGZ zullen afspraken worden gemaakt over de frequentie van de contacten met de reclassering.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

Vordering van de [benadeelde 2]

Verklaart de [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.156,90 (tweeduizend honderdzesenvijftig euro en negentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.156,90 (tweeduizend honderdzesenvijftig euro en negentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 31 (eenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 oktober 2023.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. L. Pieters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 11 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.