ECLI:NL:GHARL:2025:3633

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
200.346.593
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale echtscheiding en kinderalimentatie tussen Tunesische ouders met verblijf in Nederland

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juni 2025, gaat het om een hoger beroep inzake echtscheiding en kinderalimentatie tussen een man en een vrouw van Tunesische nationaliteit. De man, die formeel in Italië woont, en de vrouw, die met hun kinderen op een geheim adres in Nederland verblijft, zijn in 2017 in Tunesië getrouwd. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepaald, evenals een alimentatiebijdrage van € 200,- per kind per maand door de man. De man is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met grieven gericht op zowel de echtscheiding als de alimentatie. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, gezien de verblijfplaats van de vrouw in Nederland en de erkenning van het Tunesische huwelijk. Het hof heeft geoordeeld dat het huwelijk duurzaam ontwricht is, en heeft de echtscheiding bekrachtigd. Wat betreft de kinderalimentatie heeft het hof de hoogte van de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 97,50 per kind per maand, en de alimentatieplicht van de man verlaagd naar € 25,- per kind per maand, rekening houdend met zijn beperkte draagkracht. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.346.593
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 556297)
beschikking van 17 juni 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonend te [woonplaats1] , Italië,
verblijvend in Oisterwijk,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. W.G. Nieman, thans mr. J.W.J. Schoonbrood,
en
[verweerster],
wonend op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H.H.R. Bruggeman.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 oktober 2024;
  • het verweerschrift met een productie;
  • een journaalbericht van mr. Schoonbrood van 7 april 2025 met een productie;
  • een journaalbericht van mr. Bruggeman van 2 mei 2025 met producties.
2.2
De zitting was op 13 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
- namens de man zijn advocaat, en
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een tolk.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw hebben de Tunesische nationaliteit en zij zijn [in] 2017 met elkaar gehuwd in [plaats1] , Tunesië.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2018 te [plaats2] ,
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2019 te [plaats3] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (verder ook te noemen: de kinderen).
3.3
Sinds augustus 2023 woont de vrouw met de kinderen op een geheime locatie.
3.4
De man woonde (en woont formeel nog) in Italië en had omgang met de kinderen (onder begeleiding van een jeugdbeschermer) wanneer hij in Nederland verbleef. Op dit moment verblijft de man in Nederland op een locatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers.

4.Het geschil

4.1
Bij de beschikking heeft de rechtbank:
- tussen partijen de echtscheiding uitgesproken;
- het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw bepaald;
- bepaald dat de man en de kinderen ten minste tweemaal per maand contact met elkaar
hebben;
- bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van die beschikking in
de registers van de burgerlijke stand € 200,- per kind per maand moet betalen aan de
vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;
- de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behalve voor zover het de
echtscheiding betreft;
- bepaald dat partijen hun eigen proceskosten betalen,
en de verzoeken van partijen voor het overige afgewezen.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de echtscheiding en de kinderalimentatie. De man verzoekt die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
- het verzoek van de vrouw in eerste aanleg de echtscheiding uit te spreken alsnog af te
wijzen;
- de onderhoudsbijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de
kinderen met ingang van de datum van inschrijving van de beschikking in hoger
beroep in de registers van de burgerlijke stand te bepalen op € 25,- per kind per
maand;
- te bepalen dat de beslissing van het hof ook kan worden uitgevoerd als er
cassatieberoep is ingesteld (
uitvoerbaarverklaring bij voorraad), en
- te beslissen over de proceskosten.
4.3
De vrouw voert verweer en zij vraagt bij beschikking:
- de verzoeken van de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen en de
bestreden beschikking te bekrachtigen;
- te bepalen dat de beslissing van het hof ook kan worden uitgevoerd als er cassatieberoep is ingesteld, en
- de man te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de vrouw in hoger beroep.

5.De overwegingen voor de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Omdat beide partijen de Tunesische nationaliteit hebben en de man formeel in Italië woont, heeft deze zaak een internationaal karakter. Daarom dient het hof ambtshalve te onderzoeken of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van het echtscheidingsverzoek en het verzoek ten aanzien van de kinderalimentatie.
Echtscheiding
5.2
Het hof overweegt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te beslissen over de echtscheiding, omdat op het moment van de indiening van het echtscheidingsverzoek de gewone verblijfplaats van de vrouw in Nederland was en zij daar sinds ten minste een jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoek verbleef. [1]
5.3
Voordat over de echtscheiding kan worden beslist, moet het hof beoordelen of het in Tunesië gesloten huwelijk van de man en de vrouw op grond van artikel 10:31 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in Nederland erkend kan worden. Het uitgangspunt is dat een buiten Nederland gesloten huwelijk in Nederland wordt erkend wanneer het volgens het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden. Lid 4 van artikel 10:31 BW bepaalt dat een huwelijk wordt vermoed rechtsgeldig te zijn indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit.
5.4
In het dossier bevindt zich een (kopie van een) huwelijksakte van partijen met een vertaling daarvan. Uit deze huwelijksakte blijkt dat partijen zijn gehuwd ten overstaan van twee notarissen en dat twee getuigen bij de huwelijksvoltrekking aanwezig waren. Ook blijkt uit de huwelijksakte dat het huwelijk met wederzijdse instemming van de toekomstige echtgenoten is voltrokken. De akte is afgegeven door de rechtbank in [plaats1] , Tunesië. Op grond hiervan gaat het hof uit van de rechtsgeldigheid van het huwelijk als een burgerlijk huwelijk naar Tunesisch recht. Daarmee komt het huwelijk van partijen in beginsel voor erkenning in Nederland in aanmerking.
5.5
Het hof heeft getoetst of (één van) de in artikel 10:32 BW genoemde gronden aanleiding geven om aan het buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning te onthouden. Dat is niet het geval. Dat betekent dat geen reden bestaat om op grond van de openbare orde als bedoeld in artikel 10:32, aanhef en sub a BW erkenning aan het huwelijk van partijen te onthouden.
5.6
Nu het in Tunesië gesloten huwelijk van partijen in Nederland wordt erkend, kan het hof beoordelen of het verzoek van de vrouw tot echtscheiding voor toewijzing vatbaar is. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van een rechtskeuze met betrekking tot het op de echtscheiding toepasselijke recht. Het hof zal daarom op grond van artikel 10:56 lid 1 BW bij de beoordeling van de echtscheiding het Nederlandse recht toepassen.
5.7
Op grond van artikel 1:151 BW wordt de echtscheiding op verzoek van een van de echtgenoten uitgesproken indien het huwelijk duurzaam is ontwricht. Een huwelijk is ‘duurzaam ontwricht’ als de voortzetting van de samenleving ondraaglijk is geworden zonder dat er uitzicht bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen. Of sprake is van duurzame ontwrichting moet worden beoordeeld op het tijdstip van de uitspraak, dat wil zeggen op dit moment. Daarbij is niet beslissend hoe de duurzame ontwrichting is ontstaan maar uitsluitend de vraag óf sprake is van een duurzame ontwrichting. Het hof stelt vast dat de vrouw ook in hoger beroep volhardt in haar wens om van de man te scheiden. Daar komt nog bij dat de man en de vrouw feitelijk al jaren van elkaar gescheiden leven. Naar het oordeel van het hof is daarmee sprake van een duurzame ontwrichting van het huwelijk. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen voor zover daarbij de echtscheiding is uitgesproken.
5.8
Nu de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de echtscheiding wordt bekrachtigd, komt het hof toe aan de bespreking van het nevenverzoek.
Kinderalimentatie
5.9
Aangezien de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt met betrekking tot de echtscheiding (zie rechtsoverweging 5.4), is de Nederlandse rechter ook bevoegd om te oordelen over het nevenverzoek tot vaststelling van kinderalimentatie [2] .
5.1
De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast op deze verzoeken en daartegen is geen grief gericht. Daarom zal ook het hof bij de beoordeling van deze onderdelen van het geschil het Nederlandse recht tot uitgangspunt nemen.
ingangsdatum
5.11
Niet in geschil is dat de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking als ingangsdatum moet worden gehanteerd.
hoogte behoefte kinderen
5.12
Partijen zijn verdeeld over de hoogte van de behoefte van de kinderen. De man stelt dat partijen in 2022 uiteen zijn gegaan en dat het netto gezinsinkomen in 2022 tussen € 900,- en € 1.200,- per maand bedroeg. Partijen woonden toen nog in Italië en ontvingen geen kindgebonden budget. De behoefte van de kinderen bedroeg in dat jaar dus € 97,50 per kind per maand, aldus de man.
5.13
De vrouw betwist dat. Partijen woonden niet samen in Italië. De vrouw verbleef met de kinderen in Nederland en de man woonde in Italië. In het najaar van 2021 is de man naar Nederland gekomen en heeft hij de vrouw en de kinderen meegenomen naar Italië. De vrouw is al snel daarna met de kinderen van de man weggevlucht zodat van samenwoning nauwelijks sprake is geweest. Bij het bepalen van de behoefte moet worden uitgegaan van het jaar 2018, het laatste jaar dat partijen samen waren. Partijen verbleven toen in een opvang.
5.14
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat de behoefte van de kinderen € 200,- per kind per maand is. Partijen zijn het niet eens van welk jaar moet worden uitgegaan voor het bepalen van de behoefte. Het hof sluit aan bij de stelling van de man dat moet worden uitgegaan van het jaar 2022 en een behoefte van € 97,50 per kind per maand. Daartoe overweegt het hof dat de behoefte in 2018 hoogstwaarschijnlijk nog lager zal zijn geweest omdat de partijen toen in een opvang voor asielzoekers zaten en dus niet konden werken. Daarnaast geldt dat wanneer het inkomen van een ouder na het uiteengaan zodanig stijgt dat het hoger is dan het inkomen tijdens samenleving, rekening moet worden gehouden met die stijging bij het bepalen van het eigen aandeel in de behoefte. Dus ook indien partijen in 2018 voor het laatst hebben samengewoond, kan worden aangesloten bij de behoefte in 2022, omdat het inkomen van de man in die periode hoger was dan in 2018. De vrouw had in beide jaren geen inkomen waarmee rekening kan worden gehouden bij het bepalen van de behoefte.
De vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat de behoefte in 2018 of in 2022 € 200,- per kind per maand is. Zij ontkent niet dat de man in de afgelopen jaren slechts korte periodes heeft gewerkt, dat zijn verblijfsstatus onzeker is en dat de man aangewezen is op ongeschoold werk. Daarmee is voldoende is komen vast te staan dat het inkomen van de man daardoor (zeer) laag is, rond bijstandsniveau dan wel lager. Dat betekent dat het hof uitgaat van de door de man gestelde behoefte van € 97,50 per kind per maand in 2022.
draagkracht
5.15
De man stelt dat zijn draagkracht slechts € 25,- per kind per maand bedraagt. Zijn netto inkomen bedroeg in 2023 € 1.051,- per maand. Van januari 2024 tot 5 april 2024 werkte de man via een uitzendbureau 20 uur per week. Vanaf 5 april 2024 heeft de man geen inkomen meer. De man komt niet in aanmerking voor een WW-uitkering.
5.16
De vrouw betwist dat. De man geeft onvoldoende inzicht in zijn inkomen. Het is onduidelijk waarom de man vanaf 5 april 2024 geen inkomen meer heeft. De man heeft wel verdiencapaciteit maar benut deze kennelijk niet, aldus de vrouw. Bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing van zijn verdiensten in de afgelopen jaren en een reden voor het ontbreken van inkomen, dient het verzoek van de man te worden afgewezen.
5.17
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat de man in staat is een hogere bijdrage dan de door hem verzochte € 25,- per kind per maand te voldoen. Gelet op de door de man overgelegd aangiftes inkomstenbelasting over 2023 en 2024 bedroeg zijn totale verzamelinkomen in die jaren respectievelijk € 12.612,- en
€ 2.648,-. Bij een dergelijk inkomen past volgens de draagkrachttabel van 2025 slechts de minimale draagkracht van € 25,- per kind per maand. Gelet op de door de man gestelde draagkracht heeft de vrouw heeft haar stelling dat de man voldoende draagkracht heeft om de door haar verzochte bijdrage te voldoen, onvoldoende aannemelijk gemaakt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de vrouw niet ontkent dat de verblijfsstatus van de man onzeker is en dat, zolang de man in een asielopvang verblijft, daarmee de mogelijkheden van de man om te werken en een uitkering te ontvangen, beperkt zijn. Ook ontkent zij niet dat de man slechts korte periodes heeft gewerkt en dat hij is aangewezen op ongeschoold werk.
Herstel in hoger beroep
5.18
De man stelt dat hij in eerste aanleg geen verweer heeft kunnen voeren. Doordat hij de Nederlandse taal niet machtig is, had hij moeite om een advocaat te vinden. Toen hij eenmaal een advocaat had gevonden, was de zitting bij de rechtbank al geweest. De advocaat van de man heeft daarop om een nieuwe mondelinge behandeling verzocht, maar dit verzoek heeft de rechtbank afgewezen.
5.19
Het hoger beroep dient er ook toe om wat bij de rechtbank is vergeten of is misgegaan, te herstellen. Omdat de man in hoger beroep in de gelegenheid is gesteld alsnog zijn standpunt kenbaar te maken, heeft hij geen belang bij bespreking van dit onderdeel van zijn grief.
Proceskostenveroordeling
5.2
Vanwege de familierechtelijke aard van deze zaak ziet het hof aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat de man en de vrouw ieder de eigen kosten dragen. Het hof zal het verzoek van de vrouw om een proceskostenveroordeling afwijzen.

6.De slotsom

Op grond van wat hiervoor is overwogen, slaagt een deel van de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking voor zover het de echtscheiding betreft bekrachtigen en voor zover het de alimentatie betreft vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
15 juli 2024, voor zover het de echtscheiding betreft;
vernietigt die beschikking, voor zover het de door de man te betalen onderhoudsbijdrage betreft en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] € 25,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beslissing over de onderhoudsbijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, K.A.M. van Os-ten Have en A.T. Bol en is op 17 juni 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.op grond van artikel 3, aanhef en sub a onder v van Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 (Brussel II-ter)
2.op grond van artikel 3, aanhef en sub c van de Alimentatieverordening (Verordening (EG) 4/2009)