ECLI:NL:GHARL:2025:3637

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
200.347.862
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling in hoger beroep met betrekking tot de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen ouders

In deze zaak gaat het om een zorgregeling tussen de ouders van twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De vader, vertegenwoordigd door mr. F. van den Heuvel, heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin zijn verzoek tot vaststelling van een zorgregeling werd afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. R.J.Th. Leijzer, verzet zich tegen dit verzoek. De rechtbank had eerder een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen begeleid contact met de vader hadden, maar de vader is veroordeeld voor huiselijk geweld, wat complicaties met zich meebrengt voor de zorgregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 mei 2025 zijn beide ouders en een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming aanwezig geweest. Het hof heeft overwogen dat de situatie van de kinderen zorgwekkend is, met signalen van onveiligheid en problematiek die aandacht vereisen. Het hof concludeert dat de huidige situatie bij de moeder voor de kinderen belangrijker is dan het opbouwen van een band met de vader. De vader kan in de toekomst opnieuw een verzoek indienen bij wijziging van omstandigheden. De beschikking van de rechtbank Gelderland wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.347.862
(zaaknummer rechtbank Gelderland 426043)
beschikking van 17 juni 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. van den Heuvel,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.J.Th. Leijzer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 30 januari 2024 en 9 augustus 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Laatstgemelde beschikking wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 november 2024;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Leijzer van 25 april 2025 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 mei 2025 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2020;
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2021,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen bij de moeder.
3.2
In de beschikking van 30 januari 2024 heeft de rechtbank, voor zover van belang en uitvoerbaar bij voorraad, een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen een keer per week twee uur begeleid contact hebben met de vader, waarbij bij goed verloop onder regie en ter bepaling van de zorgaanbieder het contact in duur, frequentie en vorm (deels begeleid/ onbegeleid) kan worden uitgebreid.
Verder heeft de rechtbank de raad verzocht onderzoek te doen, te rapporteren en te adviseren over de zorgregeling en verder iedere beslissing aangehouden in afwachting van de rapportage van de zorgaanbieder over het verloop van het (begeleid) contact en de uitkomsten van het raadsonderzoek.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling afgewezen.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling, al dan niet in de vorm van begeleide omgang, alsnog toe te wijzen.
4.3
De moeder voert verweer en zij vraagt het hof het verzoek van de vader niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te verklaren. Zij verzoekt -naar het hof begrijpt- ook zijn inleidend verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

De wet
5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
Oordeel hof
5.2
Het hof is net als de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] moet worden afgewezen. Ter aanvulling overweegt het hof dat er sinds de bestreden beschikking nauwelijks wat is veranderd aan de situatie. Wel is inmiddels duidelijk dat de vader is veroordeeld voor huiselijk geweld jegens de moeder over een periode van drie jaren. De vader is in hoger beroep gegaan en het is nog niet duidelijk wanneer de strafzaak inhoudelijk zal worden behandeld. Door het ingestelde hoger beroep is het reclasseringstoezicht, dat nodig werd geacht, nog niet gestart. De vader heeft verder (nog steeds) geen hulpverlening ingeschakeld, omdat er volgens hem geen passend traject is vanwege het ontbreken van triggers. De vader stelt wel bereid te zijn om hulpverlening te accepteren.
5.3
Verder overweegt het hof dat de situatie van de kinderen nog niet in rustiger vaarwater is gekomen. Vooral de vijfjarige [de minderjarige1] laat forse signalen van onveiligheid zien en dat uit zich door boos externaliserend gedrag. [de minderjarige1] heeft veel aandacht en nabijheid nodig en kan het normale onderwijs niet aan. De raad noemt de problematiek ernstig. [de minderjarige1] gaat sinds kort naar de buitenschoolse opvang met één op één begeleiding (BSO+) en daar gaat het iets beter. Zij staat op de wachtlijst voor traumabehandeling. Ook [de minderjarige2] laat probleemgedrag zien; zij is terughoudender en kwetsbaarder. Zoals de raad op de mondelinge behandeling heeft aangevoerd, is het opvallend dat zulke jonge kinderen al zulke forse signalen afgeven; dat gebeurt niet vaak. Er zijn bij de raad dan ook grote zorgen over de kinderen. Het hof deelt deze zorgen en is – net als de raad – van oordeel dat het voor de kinderen belangrijk is dat zij rust en een stabiele en veilige basis bij de moeder mogen gaan ervaren. De moeder maakt hierin vorderingen – zij heeft opvoedondersteuning thuis en merkt al enig resultaat van de traumabehandeling – maar mag zij hierin nog verder groeien. Het hof is met de raad eens dat rust in de thuissituatie van de moeder voor de kinderen momenteel zwaarder weegt dan het kunnen opbouwen van een band met hun vader. Aan contact met de vader zijn de kinderen, gelet op hun ernstige problematiek, op dit moment niet toe en ook de moeder is niet toe aan begeleiding van de kinderen bij contactherstel Alhoewel de vader vraagtekens zet bij de oorsprong van de problematiek van de kinderen, erkent hij deze wel.
5.4
Voor de volledigheid overweegt het hof dat de vader, als ouder wiens verzoek tot vaststelling van een zorgregeling is afgewezen, zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar
na deze beschikkingopnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een regeling te doen vaststellen. De stelling van de vader dat hij in ieder geval in augustus 2025 weer een dergelijk verzoek mag doen, is niet juist.

6.De slotsom

Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 9 augustus 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, P.B. Kamminga en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 17 juni 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.