ECLI:NL:GHARL:2025:3665

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
200.339.959/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Religieuze echtscheiding en bruidsgave in hoger beroep met betrekking tot Iraans huwelijk

In deze zaak gaat het om een religieuze echtscheiding tussen twee partijen die in 2009 in Iran met elkaar zijn gehuwd. De appellant, vertegenwoordigd door mr. K. Mohasselzadeh, heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank Overijssel aangevochten, die op 21 februari 2024 de vordering van de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. A. Hashem Jawaheri, tot ontbinding van het Iraanse religieuze huwelijk had toegewezen. De rechtbank had echter de vordering tot betaling van de bruidsgave afgewezen. De appellant heeft verweer gevoerd tegen de toegewezen vordering en de geïntimeerde heeft in incidenteel hoger beroep de afgewezen vordering opnieuw aan de orde gesteld.

De procedure bij het hof omvatte een mondelinge behandeling op 16 april 2025, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten en tolken. Het hof heeft vastgesteld dat de Iraanse familierechtbank eerder de vordering van de appellant om de geïntimeerde te verplichten tot gehoorzaamheid niet-ontvankelijk had verklaard, en dat de echtscheiding in Nederland was ingeschreven. Het hof heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter bevestigd om kennis te nemen van de vorderingen van de geïntimeerde, zowel voor de religieuze echtscheiding als voor de bruidsgave.

Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om de religieuze echtscheiding te registreren en afspraken te maken over de bruidsgave. De beslissing is aangehouden voor vier maanden, waarbij partijen schriftelijk moeten rapporteren over de voortgang van de registratie van de religieuze echtscheiding. Het hof heeft benadrukt dat de weigering van de appellant om mee te werken aan de echtscheiding onrechtmatig kan zijn, en dat de kwestie van de nationaliteit van de appellant relevant is voor de beoordeling van de zaak. De uitspraak is gedaan op 3 juni 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.339.959/01
zaaknummers rechtbank Overijssel 294658 en 294662
arrest van 3 juni 2025
in de zaak van
[appellant]( [appellant] ),
wonende te [woonplaats1] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat: mr. K. Mohasselzadeh te Voorburg,
tegen
[geïntimeerde]( [geïntimeerde] ),
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
advocaat: mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor het verloop van de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 21 februari 2024 dat de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, heeft gewezen.

2.De procedure bij het hof

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 25 maart 2024;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord tevens incidenteel hoger beroep;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht namens [appellant] van 6 december 2024 met productie(s);
- een journaalbericht namens [geïntimeerde] van 21 januari 2025 met productie(s);
- een journaalbericht namens [appellant] van 26 maart 2025 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 april 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten en tolken (voor [appellant] : [tolk1] , met tolknummer [nummer1] (Farsi) en voor [geïntimeerde] : [tolk2] , met tolknummer [nummer2] (Perzisch).
3. De vaststaande feiten
3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.3 van het (bestreden) vonnis van 21 februari 2024, en hierna weergegeven:
“2.1 Partijen zijn [in] 2009 te [plaats1] (Iran) met elkaar gehuwd. Partijen hebben
ten tijde van het aangaan van het huwelijk een huwelijksakte gesloten, waarin zij, voor zover thans van belang, het navolgende zijn overeengekomen:
Bruidsprijs en handtekening van de echtgenoten: een koran, spiegel met kandelaars, die de echtgenote naar eigen zeggen reeds ontvangen heeft, alsook tweehonderd volle Bahar-e Azadi gouden munten die de echtgenoot volledig verschuldigd is en aan de echtgenote dient te betalen op het moment dat ze door de echtgenote opgeëist worden.
Overeengekomen voorwaarden tussen partijen: de echtgenoten zijn akkoord gegaan met alle voorwaarden die standaard opgenomen zijn in Iraanse officiële huwelijksakten, en hebben ze ondertekend. Overige voorwaarden: geen.”
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 15 maart 2019 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op
9 juli 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Partijen hebben de Iraanse nationaliteit.”
Daarnaast gaat het hof uit van de volgende feiten.
3.2
De Iraanse familierechtbank heeft bij uitspraak van 3 september 2019 de vordering van [appellant] om [geïntimeerde] als zijn echtgenote te verplichten om te gehoorzamen
niet-ontvankelijk verklaard (omdat de huwelijksrelatie door de in Nederland ingeschreven echtscheiding is beëindigd).
3.3
De Iraanse familierechtbank heeft bij uitspraak van 11 januari 2021 het verzoek van [geïntimeerde] om [appellant] tot echtscheiding te verplichten afgewezen.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de ontbinding van het Iraanse religieuze huwelijk en de bruidsgave.
4.2
[geïntimeerde] heeft bij de rechtbank gevorderd [appellant] te veroordelen:
1. om medewerking te verlenen aan de ontbinding van het Iraanse religieuze huwelijk, op straffe van een dwangsom van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat gedaagde in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van
€ 500.000,-; en
2. in de kosten van deze procedure met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis, wettelijke rente is verschuldigd.
4.3
Verder heeft [geïntimeerde] bij de rechtbank gevorderd [appellant] te veroordelen:
1. tot overdracht van tweehonderd (200) volledige Bahar Azadi gouden munten met de volgende specifieke informatie: maat 1 met een gewicht van 8.13598 gram, een nettogewicht van 7.32238 gram puur goud, een diameter van 22 millimeter en puurheid van 0.9000, of een equivalent daarvan in euro’s ter hoogte van € 101.340,- aan [geïntimeerde] te voldoen binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking;
2. in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
4.4
[appellant] heeft bij de rechtbank op beide vorderingen verweer gevoerd.
4.5
De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen voor wat betreft de
ontbinding van het Iraanse religieuze huwelijk en afgewezen voor wat betreft de bruidsgave (200 gouden munten). De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat de toegewezen vordering alsnog wordt afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep van [geïntimeerde] is dat de afgewezen vordering alsnog wordt toegewezen.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Rechtsmacht en juridisch kader
5.1
Het hof stelt (ambtshalve) voorop dat de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de vordering van [geïntimeerde] tot medewerking aan (registratie van) de religieuze echtscheiding, omdat de vordering is gebaseerd op een onrechtmatige daad en [geïntimeerde] de gevolgen van de huwelijkse gevangenschap (ook) in Nederland ondervindt (artikel 6 onder e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). De Nederlandse rechter is eveneens bevoegd om kennis te nemen van de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van de bruidsgave. Hierbij gaat het hof uit van een kwalificatie van de bruidsgave als een rechtsverhouding
sui generis. Dit brengt mee dat de door het hof toe te passen regels van internationaal privaatrecht op de vordering tot afgifte van de bruidsgave niet voortvloeien uit een verdrag of verordening, maar uit het commune Nederlandse recht. Omdat [appellant] als gedaagde in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe (artikel 2 Rv).
5.2
Tegen de toepasselijkheid van het Nederlandse recht is geen grief geformuleerd, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
5.3
Op grond van artikel 1:68 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (en artikel 827 lid 1 en onder e Rv) zijn partijen in beginsel verplicht hun medewerking te verlenen aan de religieuze echtscheiding, tenzij dit van (in dit geval) [appellant] op grond van zwaarwegende belangen in redelijkheid niet kan worden gevergd.
De beoordeling
5.4
De ontbinding van het Iraans religieuze huwelijk tussen partijen kan volgens [geïntimeerde] alleen tot stand worden gebracht als [appellant] zijn medewerking verleend aan het registratieproces bij de Iraanse ambassade. [geïntimeerde] betwist dat zij de religieuze echtscheiding eenzijdig kan laten registreren bij de ambassade, zoals [appellant] stelt, en het is haar ook niet gelukt om de echtscheiding via een juridische procedure in Iran te bewerkstelligen. [appellant] stelt dat hij bereid is om mee te werken aan de religieuze echtscheiding, maar dat hij niet naar de ambassade durft te gaan omdat hij Iran is ontvlucht vanwege zijn veiligheid en het risico bestaat dat zijn verblijfsvergunning wordt ingetrokken als hij op de ambassade verschijnt.
[geïntimeerde] betwist dit en stelt dat [appellant] pas wil meewerken aan de religieuze echtscheiding wanneer zij hem (eerst) de bruidsgave kwijtscheldt. [geïntimeerde] is hiertoe bereid, maar wel onder de voorwaarde dat [appellant] (eerst) meewerkt aan de registratie van de religieuze echtscheiding. Volgens de advocaat van [geïntimeerde] houden partijen elkaar hiermee in de greep. Het hof merkt op, zoals de advocaat van [appellant] ter zitting heeft beaamd, dat ook in het geval een eenzijdige registratie door [geïntimeerde] mogelijk zou zijn - wat niet is komen vast te staan - dit niet wegneemt dat de weigering van [appellant] om mee te werken aan de religieuze echtscheiding onrechtmatig kan zijn.
5.5
Aan het einde van de zitting is tussen partijen een discussie ontstaan over de vraag of [appellant] inmiddels genaturaliseerd is en, naast de Iraanse nationaliteit, de Nederlandse nationaliteit bezit. Volgens [geïntimeerde] is dit het geval en volgens [appellant] niet. Deze informatie is, mede in het licht van de bezwaren van [appellant] , dusdanig relevant voor de beoordeling in deze zaak dat het hof aanleiding heeft gezien om ambtshalve de persoonsgegevens van [appellant] op te vragen. Uit de Basisregistratie Personen volgt dat zowel [geïntimeerde] als [appellant] de Nederlandse nationaliteit bezitten.
Nu [appellant] over de Nederlandse nationaliteit beschikt en geen vluchtelingenstatus meer heeft, is er voor hem geen belemmering om naar de Iraanse ambassade te gaan. [geïntimeerde] heeft op de zitting bij het hof opnieuw aangegeven afstand te willen doen van de bruidsgave als [appellant] zijn medewerking aan de religieuze echtscheiding verleent. Op grond hiervan zal het hof partijen in de gelegenheid stellen om alsnog in onderling overleg die handelingen te verrichten die nodig zijn om de religieuze echtscheiding te (laten) registreren/formaliseren, en afspraken over de (kwijtschelding van de) bruidsgave vast te (laten) leggen.
5.6
Het hof zal de beslissing aanhouden voor de duur van vier maanden om partijen in de gelegenheid te stellen uitvoering te geven aan hetgeen hiervoor is gemeld, en beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof:
alvorens verder te beslissen:
verzoekt (de advocaten van) partijen om het hof binnen vier maanden na dagtekening van dit (tussen)arrest, uiterlijk op
3 oktober 2025, schriftelijk te informeren over de stand van
zaken met betrekking tot de religieuze echtscheiding tussen partijen (ro 5.5);
bepaalt dat de zaak daarna in beginsel op de stukken zal worden afgedaan, tenzij het hof na gemotiveerd verzoek van (één van) partijen alsnog een zitting gelast, dan wel daartoe ambtshalve aanleiding ziet;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.G. Knot, I.A. Vermeulen en A.K. Oostlander-Vos, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2025.