ECLI:NL:GHARL:2025:3671

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
21-002309-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van het verweer tot nietigheidsverklaring van de dagvaarding en veroordeling voor poging tot diefstal in vereniging door middel van braak

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot diefstal in vereniging en had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft het verweer van de verdediging, dat de dagvaarding nietig verklaard moest worden, verworpen. De verdediging stelde dat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk was, maar het hof oordeelde dat de tenlastelegging voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof oordeelde dat de verdachte zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan een poging tot woninginbraak op 11 augustus 2020. De verdachte had geprobeerd in te breken in een woning, maar de uitvoering van het misdrijf was niet voltooid. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen en het hof gelastte de teruggave van een in beslag genomen torx bitje aan de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002309-22
Uitspraak d.d.: 4 juni 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 25 mei 2022 met parketnummer 16-272734-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats] 1991,
wonende te [adres 1]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vernietiging van het vonnis van de rechtbank;
  • veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. S. de Korte, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij voornoemd vonnis, waartegen het vonnis gericht is:
  • verdachte ter zake van het 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht;
  • de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] afgewezen;
  • het inbeslaggenomen en niet teruggegeven torx bitje onttrokken aan het verkeer.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

Geldigheid van de dagvaarding

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde nietig dient te worden verklaard. Hiertoe heeft hij – kort samengevat – aangevoerd dat het woord ‘forceren’ meermalen bij de feitelijke handelingen in de tenlastelegging is opgenomen en 'openbreken' betekent. Het openbreken van een raam of van een deur van de woning is in het onderhavige geval nou juist niet gelukt. Wanneer om die reden alle feitelijke handelingen weggestreept worden is de tenlastelegging onvoldoende feitelijk en voldoet deze niet aan de eisen van artikel 261 Sv.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de tenlastelegging onder feit 1 voldoet aan de eisen die artikel 261 Sv stelt. De tenlastelegging bevat een voldoende concrete uitwerking van de feitelijke handelingen en het gebruik van het woord 'forceren' kan in de context van het tenlastegelegde niet anders worden gelezen dan het met geweld vernielen van ramen en deuren om de woning binnen te kunnen komen. Er kan bij verdachte redelijkerwijs geen twijfel over bestaan welke gedragingen hem onder feit 1 worden verweten.
Het verweer strekkende tot nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde wordt dan ook verworpen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 augustus 2020 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om in/uit een woning gelegen aan de [adres 2] één of meer goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) - zich naar voornoemde woning begeven en/of
- ( met een slotentrekker) het cilinderslot van de voordeur geforceerd en/of
- ( met een hydraulische deurspreider) de voordeur geforceerd en/of
- diverse stroken duct tape op het raam geplakt en/of
- ( vervolgens) voornoemd raam (met een breekvoorwerp) geforceerd en/of
- ( met een breekvoorwerp) het kozijn van de achterdeur geforceerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 11 augustus 2020 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (Altrex) (keuken)trap, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde omdat niet bewezen kan worden dat de deurspreider en de duct tape bij de poging inbraak zijn gebruikt.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Verdachte heeft zowel op de terechtzitting in eerste aanleg als bij het hof een grotendeels bekennende verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij heeft getracht aan de [adres 2] in [plaats] in te breken. Hij heeft met een schroevendraaier geprobeerd om het slot te forceren, maar dit is niet gelukt. Daarnaast heeft hij verklaard dat het klopt dat hij met nog twee andere personen in de auto zat. Over de rol van deze twee andere inzittenden wil hij niet verklaren. Hij is op dezelfde dag zelf op het idee gekomen om een woninginbraak te plegen. Hij is om deze reden naar [plaats] gegaan. Wat betreft de hydraulische deurspreider, deze was volgens hem aanwezig, maar is niet gebruikt.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat verdachte op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot woninginbraak op 11 augustus 2020. De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking daarbij volgt naar het oordeel van het hof uit de volgende feiten en omstandigheden. De drie verdachten zijn samen in een auto naar [plaats] gereden. Verdachte heeft naar eigen zeggen deze rit gemaakt om in een woning in te breken. In de auto bevond zich inbrekersgereedschap. Op de plaats delict is verdachte, zo volgt uit de melding en de verklaring van verdachte op de terechtzitting, bezig geweest met het forceren van het slot van de voordeur terwijl de twee anderen op straat stonden en één van hen een ladder in handen heeft gehad. Na de poging tot inbraak zijn zij samen weer in de auto weggereden. Er was daarmee sprake van een vooropgezet plan, dat gezamenlijk is uitgevoerd.

Vrijspraak feit 2

Het hof acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal (in vereniging) van de trap. Naar het oordeel van het hof kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat het pakken van de trap uit een schuur onderdeel was van het gezamenlijke plan om in te breken. Daarnaast kan het hof niet vaststellen wie van de verdachten de trap heeft gepakt. Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 11 augustus 2020 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om uit een woning gelegen aan de [adres 2] één of meer goederen van hun gading dat geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak,
- zich naar voornoemde woning heeft begeven en
- het cilinderslot van de voordeur heeft geforceerd en
- de voordeur heeft geforceerd en
- vervolgens voornoemd raam met een breekvoorwerp heeft geforceerd en
- met een breekvoorwerp het kozijn van de achterdeur heeft geforceerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, namelijk dat hij ten tijde van het tenlastegelegde door COVID-19 zijn werk niet kon uitvoeren en in geldnood zat. Daarnaast heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de omstandigheden dat er geen personen in de woning aanwezig waren, de schade beperkt is, verdachte geen buit heeft gemaakt, het om een poging gaat, verdachte openheid van zaken heeft gegeven en hij in het verleden weliswaar eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, maar dat hij al langere tijd niet in aanraking is gekomen met politie en justitie. Verder is de redelijke termijn overschreden. De raadsman heeft daarom bepleit om af te wijken van de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak in de nachtelijke uren. Woninginbraken, en ook pogingen daartoe, maken een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Zij voelen zich veelal niet meer veilig in hun eigen woning. Bovendien dragen dergelijke strafbare feiten bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft zich kennelijk niet om de gevolgen bekommerd en heeft alleen oog gehad voor zijn eigen belangen.
De persoon van verdachte en zijn omstandigheden
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie van 17 april 2025, waaruit blijkt dat verdacht eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder voor soortgelijke feiten. Verder volgt daaruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Verder houdt het hof bij de strafoplegging rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door verdachte en zijn raadsman naar voren gebracht op de terechtzitting van het hof.
De op te leggen straf
De ernst van het bewezenverklaarde feit en de recidive rechtvaardigt naar het oordeel van het hof, in het licht van de oriëntatiepunten en straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Echter, verdachte heeft zijn leven op orde en heeft veel te verliezen als hij gedetineerd raakt.
Verder houdt het hof bij het bepalen van de straf rekening met het tijdsverloop tussen het plegen van het bewezenverklaarde feit en de einduitspraak in hoger beroep. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is fors overschreden. Bij het wijzen van dit arrest op 4 juni 2025 zijn, sinds het instellen van het hoger beroep op 2 juni 2022, ruim drie jaren verstreken. Het hof zal de overschrijding verdisconteren in de modaliteit van de op te leggen straf voor het bewezenverklaarde feit, op de wijze zoals hierna is vermeld.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een taakstraf van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden is.

Benadeelde partij

Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat de vordering is afgewezen en dat de vordering in hoger beroep niet is gehandhaafd. Het hof heeft daarom niet op die vordering te beslissen.

Beslag

Onder verdachte is een torx bitje in beslag genomen. Het hof zal de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan verdachte gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- Torx bitje (omschrijving: PL0900-2020258903-G2676858). Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. M.C. van Linde en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 4 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.