ECLI:NL:GHARL:2025:3699

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
21-002046-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging met significante bijdrage van de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van openlijke geweldpleging in vereniging, gepleegd op 31 juli 2021. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte geweld heeft gepleegd tegen een persoon, hierna aangeduid als [benadeelde]. De verdachte heeft verklaard dat hij enkel tussenbeide kwam om de partijen te scheiden, maar het hof heeft deze verklaring weerlegd door de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en camerabeelden. Het hof oordeelt dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld door doelgericht op de schermutseling af te rennen en de aangever meerdere vuistslagen te geven. Het verweer van noodweer is verworpen, omdat de feiten en omstandigheden die de verdediging aanvoert niet aannemelijk zijn. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat meeweegt in de strafoplegging. Het hof legt een taakstraf op van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis, en kent een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij van € 19.501,07, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002046-24
Uitspraak d.d.: 17 juni 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 7 mei 2024 met parketnummer 18-242227-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • de veroordeling van de verdachte voor het primair tenlastegelegde feit;
  • de oplegging van een voorwaardelijke taakstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis met een proeftijd van twee jaren;
  • het niet-ontvankelijk verklaren van de benadeelde partij in zijn vordering.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. T. van der Goot, en de gemachtigde van de benadeelde partij, mw. M.J. de Vries naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij het vonnis van 7 mei 2024 de verdachte ter zake van het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de betalingsverplichting hoofdelijk opgelegd. De politierechter heeft de benadeelde partij in het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaard. De vordering is vermeerderd met de wettelijke rente en de politierechter heeft ter hoogte van hetzelfde bedrag de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep is gewijzigd.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep –
tenlastegelegd dat:
primairhij op of omstreeks 31 juli 2021 te [plaats] openlijk, te weten aan [straatnaam 1] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] , door één of meerdere vuistslagen tegen de oogkas en/of het gezicht en/of het hoofd van die [benadeelde] te geven;
subsidiairdat hij op of omstreeks 31 juli 2021 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] één of meerdere keren tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan en/of te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Primair heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat de verdachte enkel tussenbeide kwam om het gevecht te doen stoppen en daarbij geen geweld heeft gebruikt. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat indien de verdachte bij het tussenbeide komen het slachtoffer heeft geraakt, dit geen wezenlijke bijdrage aan het geweld oplevert.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door en namens de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij als volgt.
Betrokkenheid van de verdachte
Uit zowel de aangifte als de diverse getuigenverklaringen blijkt dat op 31 juli 2021 aan [straatnaam 1] in [plaats] een schermutseling heeft plaatsgevonden tussen [benadeelde] en [medeverdachte] , waarbij het initiatief tot het uitoefenen van het geweld van [medeverdachte] is uitgegaan. [benadeelde] heeft in zijn aangifte duidelijk verwoord dat hij eerst twee klappen kreeg van [medeverdachte] en daarna iemand hoorde aankomen. Deze tweede persoon gaf hem vervolgens ook twee klappen. Deze tweede persoon blijkt verdachte te zijn.
De aangifte wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van onder andere de [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Hoewel de getuigen niet op elk punt gelijkluidend hebben verklaard, verklaren zij allen over een tweede persoon die naar de schermutseling is toegerend en daarbij [benadeelde] één of meerdere vuistslagen tegen het hoofd heeft gegeven. Deze getuigenverklaringen komen in de kern overeen en vinden bovendien steun in de verklaring van [verbalisant] , die eveneens heeft waargenomen dat verdachte sloeg in de richting van het gezicht van [benadeelde] . Tot slot heeft het hof op de camerabeelden van [straatnaam 2] waargenomen dat verdachte zich al enige tijd bij de groep bevond, waarna hij naar de overkant van de straat is gegaan waar aangever en [medeverdachte] zich bevonden. Blijkens de beelden stond verdachte ten minste zes seconden bij de groep voordat hij overstak. Verdachte heeft nadat de beelden ter terechtzitting zijn getoond, bevestigd dat hij inderdaad de persoon is die bij de groep staat en oversteekt.
Gelet op de hiervoor beschreven en vastgestelde gedragingen is het hof van oordeel dat de verklaring van verdachte, namelijk dat hij pas op het laatste moment aan kwam rennen en slechts de bedoeling had om de partijen te scheiden, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Het hof acht bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] gezamenlijk geweld heeft gepleegd op de openbare weg. Door doelgericht op de schermutseling af te rennen en daarbij [benadeelde] één of meerdere vuistslagen tegen het hoofd te geven, heeft de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld.
Slotsom
Het hof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primairhij op 31 juli 2021 te [plaats] openlijk, te weten aan [straatnaam 1] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] , door meerdere vuistslagen tegen de oogkas en/of het gezicht en/of het hoofd van die [benadeelde] te geven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Noodweer
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte tussenbeide sprong om [medeverdachte] van [benadeelde] te scheiden.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. Zoals hiervoor reeds omschreven, vindt de door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen haar weerlegging in de aangifte, de beelden, het proces-verbaal van bevindingen en de diverse getuigenverklaringen. Hieruit blijkt niet alleen dat het initiatief tot het uitoefenen van het geweld van [medeverdachte] is uitgegaan en niet van [benadeelde] , maar ook dat de verdachte doelgericht de confrontatie heeft opgezocht en daarbij geweld heeft gebruikt, in plaats van de partijen te scheiden.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een moment waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eens anders lijf, tegen een (door verdachte ingebeelde) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het verweer wordt verworpen.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich op 31 juli 2021 samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen het slachtoffer [benadeelde] . Het slachtoffer heeft daarbij op de openbare weg, zonder enige aanleiding, meerdere klappen tegen zijn hoofd gehad. De verdachte en zijn mededader hebben daarmee op grove wijze inbreuk gemaakt op zowel de lichamelijke als de geestelijke integriteit van het slachtoffer. Uit diens slachtofferverklaring blijkt dat dit feit veel impact heeft gehad op [benadeelde] . Uitbarstingen van geweld op de openbare weg veroorzaken bovendien in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op het uittreksel Justitiële Documentatie van de verdachte van 1 mei 2025, waaruit blijkt dat hij in het verleden eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder openlijke geweldpleging.
Verder neemt het hof in aanmerking de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze blijken uit het dossier en ter zitting naar voren zijn gebracht.
Het hof heeft gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken die met betrekking tot openlijke geweldpleging voor een situatie als deze uitgaan van een taakstraf voor de duur van 120 uren. Tot slot weegt het hof het tijdsverloop in deze zaak mee.
Alles afwegend acht het hof, net als de politierechter, een taakstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt in totaal € 19.514,03, bestaande uit € 11.514,03 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade. Daarnaast heeft de benadeelde partij vergoeding verzocht van € 8,12 aan proceskosten.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.485,53, bestaande uit € 485,53 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade. Voor het overige is de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
Uit het onderzoek op de zitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij, [benadeelde] , als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde schade is door de verdediging inhoudelijk niet gemotiveerd betwist, ook niet voor zover deze ziet op de deugdelijk onderbouwde studiekosten.
Met uitzondering van de gevorderde reis- en parkeerkosten in verband met
ziekenbezoek na operatie echtgenoot, acht het hof de gevorderde schade – gelet op de onderbouwing daarvan – niet onredelijk of ongegrond. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 11.501,07 en zal worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Reis- en parkeerkosten ziekenbezoek na operatie echtgenoot
Voor de gevorderde reis- en parkeerkosten in verband met
ziekenbezoek na operatie echtgenoot, te weten een bedrag van € 12,96, is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De gevorderde schade is door de verdediging inhoudelijk niet gemotiveerd betwist. Het hof waardeert deze immateriële schade conform de vordering op € 8.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen en zal worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Het hof heeft de omvang op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van de aantasting in de persoon en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Het hof heeft daarbij ook gelet op uitspraken die door andere rechters zijn gedaan. Met de gegeven onderbouwing staat naar het oordeel van het hof vast dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat de gebeurtenis ingrijpende gevolgen voor de benadeelde heeft gehad, zoals door hem onweersproken gesteld.
Hoofdelijk aansprakelijk
Aangezien naar civielrechtelijke maatstaven meer personen voor de schade aansprakelijk zijn, wordt de betalingsverplichting hoofdelijk opgelegd. Dat een deel van de schade mogelijk al is vergoed in het kader van een andere strafzaak, doet aan verdachtes aansprakelijkheid niets af.
Wettelijke rente
Het hof bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 juli 2021.
Proceskosten
De verdediging heeft een verzoek tot vergoeding van de proceskosten gedaan, bestaande uit een bedrag van € 8,12 in verband met de gemaakte reiskosten van de benadeelde partij naar de rechtbank Leeuwarden .
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de gevorderde € 8,12 aan proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking, nu de benadeelde partij zich heeft doen bijstaan door een gemachtigde.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 19.501,07 (negentienduizend vijfhonderdéén euro en zeven cent) bestaande uit € 11.501,07 (elfduizend vijfhonderdéén euro en zeven cent) materiële schade en € 8.000,00 (achtduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 19.501,07 (negentienduizend vijfhonderdéén euro en zeven cent) bestaande uit € 11.501,07 (elfduizend vijfhonderdéén euro en zeven cent) materiële schade en € 8.000,00 (achtduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 132 (honderdtweeëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 juli 2021.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. E.W. van Weringh en mr. A.F. van Kooij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.A. van der Zwaag, griffier,
en op 17 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.